Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 130313 hond overlijdt na worsteling met andere honden; tegenstrijdige verklaringen dierenartsen

Rb Limburg 130313 hond overlijdt na worsteling met andere honden; tegenstrijdige verklaringen dierenartsen; causaal verband niet aangenomen

HET GESCHIL
Eiseres vordert veroordeling van gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 2.088,37, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2010 en tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat gedaagde in verzuim is de kosten te voldoen.
Eiseres stelt daartoe -verkort weergegeven- dat de honden van gedaagde aan haar hond schade hebben veroorzaakt ten gevolge waarvan haar hond is overleden. Nu gedaagde op grond van het bepaalde in artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor het doen en laten van zijn honden en er een causaal verband bestaat tussen het handelen van zijn honden en de door eiseres geleden schade, vordert zij naast het aankoopbedrag van haar hond ook de kosten van de dierenarts, de kosten van de crematie, de kosten voor het inhuren van personeel, de wettelijke rente en de kosten van het inhuren van juridische bijstand. Nu gedaagde, ondanks aansprakelijkheidsstelling, het verschuldigde niet heeft voldaan, heeft eiseres hem in rechte betrokken.
Gedaagde heeft verweer gevoerd. Hierop, op het verhandelde ter comparitie en op de inhoud van de aktes na comparitie zal de kantonrechter, voor zover nodig, nader ingaan.

DE VERDERE BEOORDELING
Ter comparitie hebben partijen afgesproken dat de ex man van eiseres zijn excuses zowel schriftelijk als in persoon aan gedaagde zou aanbieden, dat eiseres aan de dierenarts nog een nadere verklaring zou vragen waarna gedaagde die verklaring aan een dierenarts van zijn keuze zou voorleggen en dat, voor het geval deze dierenarts het relaas van de dierenarts van eiseres zou bevestigen, partijen in nader overleg zouden treden.
Bij akte heeft eiseres een schriftelijke verklaring van haar ex man overgelegd waarin hij zijn excuses heeft aangeboden. De kantonrechter merkt hierbij op dat uit de verklaring niet blijkt dat deze excuses aan gedaagde zijn gericht. Voorts blijkt niet dat de ex man van eiseres ook in persoon zijn excuses aan gedaagde heeft aangeboden, zulks is gesteld noch gebleken. Echter, gelet op al het navolgende kan verdere beoordeling van die onderdelen van de afspraken in het midden worden gelaten te meer nu de verklaring van de dierenarts van eiseres niet wordt onderschreven door de verklaring van de dierenarts van gedaagde. Dit brengt met zich dat het debat over het verst strekkende verweer van gedaagde, dat er geen causaal verband tussen de gestelde daad en de geleden schade bestaat, thans verder ter beoordeling voorligt.

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken staat vast dat:
- beide honden van eiseres, op 26 november 2011 om 13.45 uur, tijdens de wandeling van eiseres ter hoogte van het perceel van gedaagde, aangelijnd waren;
- een hond van eiseres, de chihuahua, zich ter hoogte van gedaagdes perceel van haar riempje heeft losgerukt;
- de andere hond van eiseres, de cocker spaniël -nader te noemen: [naam]-, op het moment dat de beide honden van gedaagde het perceel van gedaagde zijn afgerend nog aangelijnd was;
- eiseres toen ferm aan de lijn van [naam] heeft getrokken;
- eiseres [naam] op 26 november 2011 rond 14.15 uur bij haar dierenarts ter behandeling heeft aangeboden, [naam] aldaar is behandeld en is overleden.
Voor zover gedaagde met haar stelling, dat het erf afgesloten was, doelt op de “tenzij” passage als bedoeld in artikel 6:179 BW, merkt de kantonrechter op dat deze stelling geen doel treft nu, daargelaten of de chihuahua van eiseres het perceel van gedaagde is opgerend en daargelaten of eiseres op dat moment in strijd met artikel 2.4.13 van de plaatselijke verordening van de Gemeente Landgraaf deze hond niet had aangelijnd, vast staat dat beide honden van gedaagde het perceel van gedaagde hebben kunnen afrennen en daadwerkelijk zijn afgerend.

Wat het betwiste causaal verband tussen de daad en de schade betreft merkt de kantonrechter als eerste op dat de stelling van eiseres bij dagvaarding onder nr. 2 en in het schrijven aan gedaagde van 20 januari 2011, waarnaar eiseres heeft verwezen, dat op 26 november 2010 tijdens de wandeling van eiseres met haar honden de heer en mevrouw [naam] (verder te noemen: gedaagde) met hun in eigendom toebehorende honden naderden tegenstrijdig is met het verklaarde ter comparitie, dat de honden van gedaagde normaal achter de gesloten poort zaten, dat deze poort openstond, dat de honden van gedaagde via het hek aan de zijkant naar buiten zijn gesprongen en dat gedaagde op het moment dat de chihuahua er vandoor ging schreeuwend naar buiten is gekomen en de hondjes heeft opgepakt, zodanig van elkaar afwijken dat zij als ongeloofwaardig hebben te gelden.
Dat geldt ook voor de bij dagvaarding overgelegde verklaring van 26 november 2011, ondertekend door dierenarts [naam], waarin geen melding wordt gemaakt van een of meerdere beten bij [naam] doch dat [naam] in een shocktoestand werd binnengebracht, dat adequate shockbehandeling niet heeft mogen baten daar [naam] niet meer uit de shocktoestand is gekomen, dat er na enige tijd bloed vanuit de longen uit haar neus en bek naar boven kwam en [naam] daarna aan de directe gevolgen van de shocktoestand waarin zij verkeerde is overleden, afwijkt van de verklaring van dierenarts Hanneke Knops van dezelfde dierenkliniek van 28 november 2012 waarin deze heeft verklaard dat “Op 26-11-201 zagen wij [naam] weer: zij was gebeten door een andere hond. Ze was er heel slecht aan toe/in shock. Ondanks adequate behandeling is [naam] aan haar verwonding overleden.”
Gelet op de tegenstrijdige inhoud van beide verklaringen heeft eiseres haar stellingen dat er tussen de honden van gedaagde en [naam] een worsteling heeft plaatsgevonden en dat [naam] ernstig gewond -in een lip gebeten- raakte door het bijt- en springgedrag van de honden van gedaagde onvoldoende gemotiveerd onderbouwd terwijl de bewijslast- en het bewijsrisico daarvan aan haar zijde liggen. Voorts heeft eiseres niet bewezen waar [naam] aan is overleden: tengevolge van een beet van een of beide honden van gedaagde of aan een shocktoestand en waardoor die shocktoestand is ontstaan.
Daarbij komt dat zijdens eiseres de stelling van gedaagde dat eiseres [naam] heeft gekocht van een zogenoemde “broodfokker” die een bedenkelijke reputatie heeft en dat mogelijk sprake was van een “kennelsyndroom” niet, althans onvoldoende heeft weersproken.
Het vorenstaande brengt met zich dat het causaal verband tussen de gestelde daad en de daaruit ontstane schade onvoldoende is onderbouwd. De vordering ligt daarmee voor afwijzing gereed.
Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. ECLI:NL:RBLIM:2013:12815