Rb Limburg 240413 stafford bijt teckel dood; materiele schade deels toegewezen, immateriele schade afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Limburg 240413 stafford bijt teckel dood; materiele schade deels toegewezen, immateriele schade afgewezen
4. De beoordeling
4.1. De kantonrechter komt – gezien de processtukken – tot de navolgende overwegingen.
4.2. In geschil is of gedaagde op grond van artikel 6:179 BW dan wel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die eisers hebben als gevolg van de gebeurtenissen op 10 december 2011.
4.3. Artikel 6:179 BW bepaalt dat de bezitter van een dier aansprakelijk is voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van de eerste afdeling van titel 3 boek 6 BW zou hebben ontbroken, indien de bezitter de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht in zijn macht zou hebben gehad.
4.4. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van de uitzondering op de hoofdregel - de tenzij-clausule aan het slot van artikel 6:179 BW -, te weten de denkbeeldige situatie dat indien gedaagde de gedraging van zijn hond in zijn macht zou hebben gehad, de aansprakelijkheid zou hebben ontbroken.
4.5. Partijen verschillen van mening of Gijs door toedoen van de Amerikaanse Stafford Ross is overleden en of gedaagde in dit verband enig verwijt kan worden gemaakt. De kantonrechter overweegt het volgende.
4.6. De kantonrechter overweegt dat het algemeen bekend is dat een Stafford een vrij grote, forse hond is en een teckel een klein hondje. Vast staat dat Gijs na contact te hebben gehad met de Amerikaanse Stafford van gedaagde gewond is geraakt en later op de dag is overleden. Eveneens staat als niet weersproken vast dat Ross op enig moment met Gijs in zijn bek is komen aanlopen. De kantonrechter acht daarbij de vraag of de honden al dan niet waren aangelijnd van te gering belang. Gedaagde heeft op enig moment kennelijk de macht over zijn hond verloren en heeft hem in contact laten komen met de teckel. Blijkens de eigen stellingen van gedaagde heeft een te wijde halsband er toe geleid dat Ross is losgekomen. Wat daarvan ook zij, een en ander leidt er niet toe dat dit gedaagde niet aansprakelijk zou maken. Gedaagde had er hoe dan ook voor moeten zorgen dat zijn Stafford bij hem bleef. Niet gebleken is dat gedaagde tijdig heeft ingegrepen om het contact tussen Ross en Gijs te voorkomen. Gelet op het verschil in grootte en kracht tussen beide honden had gedaagde er rekening mee moeten houden dat dit contact nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de veel kleinere en lichtere hond.
4.7. Gedaagde staat alleen in zijn standpunt dat er sprake was van spelende honden. Niet alleen eiseres sub 2 spreekt over “geweld van de honden”, maar ook uit de overgelegde verklaring van overbuurman [X] (productie 5 bij dagvaarding) blijkt dat er geenszins sprake was van een spel tussen de 2 honden. Zo verklaart [X] onder meer:
“………en ik was heel bang dat de grote stafford de tekkel zou verscheuren voor de ogen van [eiser sub 2]”.
Uit deze passage kan bezwaarlijk enig spel worden afgeleid. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat de Stafford Gijs op agressieve wijze heeft bejegend en dat er dus geen sprake was van spelende honden.
4.8. Gedaagde stelt voorts dat de bevindingen van de geconsulteerde dierenarts niet kunnen leiden tot de ondubbelzinnige conclusie dat Gijs ten gevolge van een beet van Ross is overleden. De kantonrechter oordeelt in dat verband op dat het enkele feit dat er bij Gijs geen bijtwond is geconstateerd niet wegneemt dat Ross door de veel kleinere hond in zijn bek te nemen dodelijk letsel aan Gijs heeft toegebracht. De dierenarts maakt melding van gebroken ribben en inwendige bloedingen, die er niet vanzelf of uit “spel” komen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het niet anders zijn dan dat deze inwendige verwondingen door toedoen van Stafford Ross zijn veroorzaakt. Mogelijk dat de kracht van de kaken van Ross daar debet aan is geweest.
4.9. Uit het vorenstaande volgt dat in voldoende mate is komen vast te staan dat Gijs door toedoen van Ross is overleden en dat gedaagde daarvoor als bezitter van het dier aansprakelijk te houden is.
4.10. Eisers hebben bij dagvaarding de door hun gestelde schade nader gespecificeerd. Eisers claimen de navolgende schadeposten:
- dierenarts (consult na incident) € 48,00
- crematiekosten € 219,50
- aankoop hond Gijs € 900,00
- inentingskosten Gijs € 169,45
- gehoorzaamheidstraining Gijs € 170,00
- reiskosten € 95,00
- immateriële schade Mennen € 500,00
- buitengerechtelijke incassokosten € 595,00
4.11. Het totaalbedrag van de door eisers opgevoerde materiële schade bedraagt € 2.746,95
4.12. Gedaagde heeft de door eisers opgevoerde schadeposten weersproken.
4.13. Ten aanzien van de door eiseres gevorderde schade overweegt de kantonrechter het navolgende.
Uit de risicoaansprakelijkheid die artikel 6:179 BW met zich brengt volgt dat gedaagde als bezitter van het dier gehouden is tot schadevergoeding. De vraag is vervolgens wat onder schade moet worden verstaan, omdat vergoeding van schade in het onderhavige geval de rol heeft om de gevolgen van onrechtmatig handelen – zoals hier aan de orde – te compenseren.
Daarbij geldt als uitgangspunt dat degene die van andermans fout nadeel ondervindt zoveel mogelijk in de positie moet worden gebracht waarin hij zonder die fout zou hebben verkeerd.
4.14. De kantonrechter acht het in dat verband in beginsel redelijk dat de aanschafwaarde van de hond aan eiseres sub 1 wordt vergoed. Daarbij acht de kantonrechter een vermindering in de aanschafprijs op zijn plaats. Gedaagde trekt in dit verband de enigszins ongelukkige vergelijking met een auto, hetgeen de kantonrechter minder passend voorkomt. Dat er echter sprake is van een waardevermindering van de hond is evident; een hond daalt gelet op zijn levensverwachting èn de vreugde die menigeen aan een zelf op te voeden pup beleeft in waarde, bijzondere omstandigheden daargelaten. De kantonrechter kan eisers niet volgen in hun stelling dat een volledig gedomesticeerde hond meer waard is geworden dan de aanschafprijs, nu deze stelling op geen enkele wijze nader wordt onderbouwd. De kantonrechter acht een vervangende waarde van € 800,00 redelijk en zal dit bedrag aan eisers toewijzen.
4.15. Ook de kosten van het consult bij de dierenarts en de crematiekosten liggen voor toewijzing gereed. Deze kosten staan in rechtstreeks verband met de gebeurtenissen op 10 december 2011. Dat geldt niet voor de kosten van de gehoorzaamheidstraining en de reiskosten. Deze posten moeten worden gerekend tot reguliere investeringen die bij de aanschaf van een puppy worden gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat bij deze posten het causaal verband in onvoldoende mate aanwezig is.
4.16. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding wordt als volgt overwogen. Eisers hebben in dit kader aangegeven dat zij geschokt zijn door de gebeurtenissen. De kantonrechter wil aannemen dat deze gebeurtenissen een grote impact op eisers hebben gehad en dat eisers daardoor emotioneel geraakt zijn. Echter, voor toekenning van enige immateriële schadevergoeding dient er sprake te zijn van geestelijk letsel bij degene die geconfronteerd is geworden met een schokkende gebeurtenis. Daarvan is de kantonrechter in onvoldoende mate gebleken. Het enkele gegeven dat eiseres sub 2 haar huisarts heeft geconsulteerd en kalmerende medicatie heeft gekregen is in dat opzicht onvoldoende. In ieder geval kan uit het procesdossier niet worden afgeleid dat eisers blijvende psychische schade van het gebeuren hebben ondervonden. Voor zover eisers hebben bedoeld een immateriële schadevergoeding te vorderen op grond van affectieschade overweegt de kantonrechter dat het stelsel van de wet meebrengt dat eisers geen vordering te gelde kunnen maken tot vergoeding van nadeel wegens het verdriet dat zij ondervinden als gevolg van het overlijden van hun hondje. Ook een vordering op grond van zogenaamde shockschade kan niet slagen, nu er geen sprake is van geestelijk letsel, in die zin dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Dat betekent dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade zal worden afgewezen.
4.17. Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van eisers zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.067,50. De buitengerechtelijke incassokosten zullen naar evenredigheid worden gematigd tot een bedrag van € 150,00. Gedaagde zal derhalve worden veroordeeld tot betaling aan eisers van een bedrag van € 1.217,50. LJN BZ8474