Rb Rotterdam 270917 armletsel door hondenbeet; eigenaar hond aansprakelijk; gevorderde schade niet betwist;
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 270917armletsel door hondenbeet; eigenaar hond aansprakelijk; gevorderde schade niet betwist;
- ontsieringen lichaam als gevolg van bijtincident, zwaar armletsel en meervoudig PTSS; € 40.000,00 smartengeld
4 De beoordeling
4.1.
Uit artikel 6:179 BW volgt dat de bezitter van een dier aansprakelijk is voor de door het dier aangerichte schade. Dit is slechts anders, indien aansprakelijkheid op grond van de eerste afdeling van de derde titel van boek 6 BW zou hebben ontbroken indien de eigenaar van het dier de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een hond een inbreker aanvalt en een beroep op noodweer zou slagen in de situatie dat sprake was van controle over het dier. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij niet bij machte was om de gedragingen van de hond te controleren. Dit zijn geen feiten of omstandigheden op grond waarvan de aansprakelijkheid zou zijn uitgesloten. [gedaagde] is dan aansprakelijk op grond van artikel 6:179 BW.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat de schade (mede) is veroorzaakt door de handeling van [eiseres] omdat [eiseres] met een brillenkoker een stap zette richting de hond in de woning. In zoverre [gedaagde] hiermee bedoelt aan te voeren dat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW, gaat dit verweer niet op. Immers, zelfs indien deze gestelde gedraging van [eiseres] zou komen vast te staan, wijkt deze niet af van het gedrag dat mensen in het algemeen in de nabijheid van honden kunnen vertonen en is dit geen omstandigheid op grond waarvan (een deel van) de schade aan [eiseres] kan worden toegerekend.
4.3.
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die zijn hond aan [eiseres] heeft toegebracht.
4.4.
[gedaagde] voert aan dat onduidelijk is welk deel van de schade door de verzekeraar van [eiseres] is vergoed. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat haar zorgverzekeraar de kosten van de medische behandelingen vergoedt. Deze kosten zijn door haar dan ook niet gevorderd. Tegen de door [eiseres] wel gevorderde schade was zij niet verzekerd.
Bij gebrek aan verdere betwisting door [gedaagde] staat vast dat [eiseres] ter zake de door haar gevorderde schade geen vergoeding van haar verzekeraar heeft ontvangen.
4.5.
De door [eiseres] opgevoerde schadeposten en gevorderde schadevergoeding worden door [gedaagde] niet betwist.
4.6.
[eiseres] vordert een bedrag van € 158.451,00 aan verlies aan arbeidsvermogen. Zij stelt daartoe dat zij laatstelijk werkzaam was bij een deurwaarderskantoor en door het bijtincident met ingang van 4 oktober 2014 arbeidsongeschikt is geworden. Haar theoretische verdiencapaciteit is door het UWV vastgesteld op € 3.509.00 per maand bruto, zo blijkt uit het rapport van de arbeidsdeskundige van de UWV. Afgezet tegen haar WAO‑uitkering van € 2.372,90 bruto bedraagt het netto verlies van arbeidsvermogen € 632,00 per maand. Inclusief vakantietoeslag en rekening houdende met een kapitalisatiefactor van 19,2857 en een pensioengerechtigde leeftijd van 71 jaar bedraagt het verlies van arbeidsvermogen € 158.451,00, aldus [eiseres] .
Nu [eiseres] het verlies aan arbeidsvermogen voldoende aannemelijk heeft gemaakt, [gedaagde] de vordering in de conclusie van antwoord niet heeft betwist en hij ter comparitie niet is verschenen, zal de rechtbank de vordering op dit punt toewijzen.
4.7.
De gevorderde kosten huishoudelijke hulp (€ 144.642,00) en schade aan verlies zelfwerkzaamheid (€ 21.985,00) baseert [eiseres] op de richtlijnen van de Letselschaderaad. Nu deze vorderingen en de hoogte daarvan – zoals ook overwogen onder 4.6. – niet zijn betwist, zal de rechtbank de vorderingen op deze punten toewijzen.
4.8.
[eiseres] vordert een bedrag van € 57.795,00 aan smartengeld en verwijst daarbij naar een casus in de Smartengeldbundel 2015, nr. 177. Daarbij stelt [eiseres] dat sprake is van ontsieringen op haar lichaam als gevolg van het bijtincident en dat zij naast zwaar lichamelijk letsel tevens een meervoudig post traumatisch stress syndroom (PTSS) heeft opgelopen, waarvoor zij nog steeds intensieve psychologische behandeling ondergaat.
Bij de begroting van nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechter dient hierbij rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, zoals onder meer de aard van het letsel, de ernst van het letsel, de gevolgen van het letsel voor de benadeelde voor wat betreft de diverse aspecten van haar leven (werk, hobby, privéleven), de aard van de aansprakelijkheid, de mate van verwijtbaarheid van de aansprakelijke persoon en de in vergelijkbare situaties toegewezen bedragen. Met name gelet op deze laatste omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 40.000,00 passend is, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
4.9.
Aan bijkomende kosten (onder meer eigen bijdrage zorgverzekering, reiskosten en parkeergeld) vordert [eiseres] een bedrag van € 4.485,00 en aan daggeldvergoeding ziekenhuis een bedrag van € 2.990,00. Nu de vordering op deze punten – zoals ook overwogen onder 4.6. – niet is betwist zal de rechtbank de gevorderde bedragen toewijzen. ECLI:NL:RBROT:2017:7453