Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 080807 politie niet aansprakelijk voor uit zichzelf bijtende politiehond

Rb Utrecht 080807 politie niet aansprakelijk voor uit zichzelf bijtende politiehond
2.1.  Op 23 juli 2005 heeft de politie in de nabijheid van de woning van [eiser] een verdachte aangehouden. Door toeloop van omwonenden ontstond vervolgens de nodige tumult en onrust in de buurt. [eiser] is, naar aanleiding van het geschreeuw op straat, vanuit zijn woning de straat opgelopen.

2.2.  [Gedaagde sub 3] is politieagent en tevens hondengeleider. Hij bevond zich op het moment dat [eiser] vanuit zijn woning de straat opliep met een politiehond tussen de woning van [eiser] en de politieauto waarbij zich de aangehouden verdachte bevond.

2.3.  Toen [eiser] zijn woning uit kwam lopen zag hij dat zijn echtgenote, die kort voor hem de straat op was gelopen, van een politieagent een duw kreeg, waardoor zij bijna ten val kwam. [eiser] is vervolgens in de richting van de politieauto gelopen en daarbij, toen hij in de buurt van [gedaagde sub 3] kwam, door de politiehond in zijn linkerarm gebeten. [gedaagde sub 3] had de politiehond geen commando om te bijten gegeven. De politiehond heeft de arm van [eiser] na een daartoe strekkend commando van [gedaagde sub 3] losgelaten. [eiser] heeft als gevolg van de hondenbeet verwondingen aan zijn linkerarm opgelopen.

2.4.  De politie heeft [eiser] vervolgens aangehouden wegens het niet voldoen aan een ambtelijk bevel en hem naar het politiebureau in Maarssen overgebracht. Daar is hij door ambulancepersoneel aan zijn verwondingen geholpen. Vervolgens is hij voor verdere behandeling naar het ziekenhuis gebracht.

2.5.  [Eiser] is op 19 oktober 2005 geopereerd door een plastisch chirurg.

2.6.  Op 7 december 2005 heeft [eiser] aangifte gedaan van mishandeling.

2.7.  Bij brief van 17 februari 2006 heeft de verzekeringsgeneeskundige aan de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser] over het naar aanleiding van de hondenbeet ontstane letsel geschreven:

“Brief d.d. 06-02-2006 van plastisch chirurg:
Cliënt liep een zenuwletsel op van de linker nervus medianus (pols/armzenuw) en werd op 19-10-2005 geopereerd waarbij de zenuw werd blootgelegd. Een grote uitstulping van de zenuw werd gevonden waarbij het aannemelijk was dat er hetzij door directe crush, hetzij door de beet een doorsnijding had plaatsgevonden.
Het postoperatief beloop liet een goed herstel zien. Niettemin is er sprake van een ernstige zenuwbeschadiging.
(…)
Mijn commentaar:
Er is sprake van ernstig zenuwletsel waarbij ik toch wel enige b.i. verwacht. Ik verwacht een eindsituatie niet eerder dan 2 jaar na de plastische ingreep. (…)”(...)

4.  De beoordeling
4.1.  Het gaat er in deze zaak om of de Regiopolitie c.s. op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de beet door de politiehond op 23 juli 2005.

4.2.  Artikel 6:179 BW bepaalt dat de bezitter van een dier aansprakelijk is voor door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid krachtens artikel 6:162 BW zou hebben ontbroken indien de bezitter de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht in zijn macht zou hebben gehad.

4.3.  De rechtbank stelt voorop dat als bezitter van de politiehond moet worden aangemerkt de Regiopolitie. Vast staat immers dat de hond werd gebruikt in de uitoefening van het politiebedrijf. Dit brengt mee dat de aansprakelijkheid rust op degene die dat bedrijf uitoefent, in dit geval de Regiopolitie. Dit betekent dat de vordering van [eiser], voor zover gebaseerd op artikel 6:179 BW, ten opzichte van de gemeente Utrecht en [gedaagde sub 3] moet worden afgewezen, aangezien zij niet als bezitter van de politiehond in de zin van voormelde bepaling kunnen worden aangemerkt.

4.4.  Tussen partijen is niet in geschil dat de politiehond uit eigen beweging, zonder daartoe strekkend commando, [eiser] in zijn linkerarm heeft gebeten. Evenmin is in geschil dat [eiser] als gevolg van de hondenbeet schade heeft geleden. Deze vaststellingen brengen in beginsel een risicoaansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW mee. De politiehond heeft immers door eigen energie schade aan [eiser] toegebracht.

4.5.  De Regiopolitie beroept zich echter op de tenzij-clausule van artikel 6:179 BW en stelt dat het gedrag van de politiehond in de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd was. Er was volgens de Regiopolitie ten tijde van het incident sprake van een dreigende sfeer op straat, waarbij [eiser] op een agressieve en gebarende wijze in de richting van politieagent en hondengeleider [gedaagde sub 3] liep en waarbij [gedaagde sub 3] met fysiek geweld werd bedreigd. In die situatie heeft de politiehond volgens de Regiopolitie niet anders gedaan dan waarvoor hij is getraind, te weten het verdedigen van zijn baas. De Regiopolitie verwijst in dit verband naar de artikelen 2 en 8 van de Politiewet, artikel 15 van de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar en naar de Regeling politiehonden van 4 april 2006 en het Keuringsreglement politiesurveillancehonden.

4.6.  Uit de verklaringen van [gedaagde sub 3] en brigadier van politie [naam] (hierna: [naam]), die zij onder ede bij de rechter-commissaris hebben afgelegd in het kader van de strafzaak die tegen [eiser] aanhangig was, alsook uit de verklaring van [eiser] in zijn proces-verbaal van aangifte leidt de rechtbank af dat er ten tijde van het incident op 23 juli 2005, sprake was een dreigende sfeer op straat. Vast staat dat de politie een tweetal jongens wilde aanhouden. Een van de jongens werd geboeid in een politieauto geduwd. Er waren vele omstanders (volgens [naam] misschien wel 40) waarvan een deel zich met de aanhouding begon te bemoeien. Er werd geschreeuwd en geduwd. Daarbij heeft een van de aanwezige politieagenten de vrouw van [eiser] een duw gegeven, waardoor zij bijna ten val kwam. In die situatie en sfeer is vervolgens de zojuist uit zijn woning komende [eiser] met versnelde, agressief ogende, pas richting [gedaagde sub 3] gelopen, daarbij schreeuwend en met zijn armen zwaaiend. Volgens [gedaagde sub 3] had [eiser] een zeer boze blik en kwam hij hard schreeuwend op hem aflopen. [naam] heeft verklaard dat [eiser] heel dreigend en agressief op zijn collega kwam inlopen en dat hij echt oververhit was. En [eiser] zelf heeft verklaard dat hij met een versnelde pas en een kwade manier naar de politieman, [gedaagde sub 3], is toegelopen.

4.7.  Bij de beantwoording van de vraag of de tenzij-clausule van artikel 6:179 BW van toepassing is gaat de rechtbank uit van de hiervoor onder 4.6 vermelde situatie. De vraag is of de politiehond, door in deze situatie [eiser] in zijn linkerarm te bijten niet onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. In dat geval immers is de Regiopolitie niet aansprakelijk omdat zij, zou zij zelf de schadeveroorzakende gedraging hebben laten plaatsvinden, daarvoor ingevolge artikel 6:162 BW niet aansprakelijk zou zijn geweest. Er moet dus worden beoordeeld of de Regiopolitie, zou zij in de gegeven omstandigheden van het geval, de politiehond het commando hebben gegeven om [eiser] aan te vallen – en daarmee in zijn arm te bijten – ingevolge artikel 6:162 BW niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.

4.8.  De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde omstandigheden van het geval en de wijze waarop [eiser] [gedaagde sub 3] tegemoet liep voor [gedaagde sub 3] omstandigheden vormden waarin hij mocht aannemen dat [eiser] hem wilde aanvallen. In dat geval zou een aanval van de politiehond op commando, waarbij de hond ter afwering van een dreigende aanval door [eiser] hem in zijn linkerarm bijt, moeten worden aangemerkt als bevoegd gebruik van geweld in de rechtmatige uitoefening van de taak van een politieambtenaar in de zin van de Politiewet. Dat wil zeggen dat het gebruik van deze vorm van geweld door een politieambtenaar in dit geval gerechtvaardigd is om voor handhaving van de rechtsorde zorg te dragen. Dit geldt te meer nu [gedaagde sub 3] de omstanders meerdere malen heeft gewaarschuwd om op afstand te blijven. De rechtbank gaat er onder de omstandigheden van het geval vanuit dat [gedaagde sub 3], had hij [eiser] van aanvang af zien aankomen, op grond van de toepasselijke bepalingen in de Politiewet en de door de Regiopolitie aangehaalde Ambtsinstructie geoorloofd en rechtmatig zou hebben gehandeld, indien hij de hond het commando had gegeven om [eiser] aan te vallen. De rechtbank acht bovendien van belang dat de Regiopolitie onder verwijzing naar het toepasselijke onderdeel van het Keuringsreglement politiesurveillancehonden onweersproken heeft aangevoerd dat een politiehond voor dergelijke situaties wordt getraind en dat zulks ook bij deze hond het geval was. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de hond in deze situatie heeft gedaan waarvoor hij is getraind en door dit te doen niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.

4.9.  Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de Regiopolitie met het gebruik van de politiehond disproportioneel geweld heeft toegepast. Voor zover [eiser] in dit verband heeft gesteld dat de Regiopolitie aansprakelijk is voor de door hem geleden schade, omdat de hond hem langer dan noodzakelijk heeft vastgehouden en de Regiopolitie hem vervolgens een half uur bloedend op straat heeft laten liggen, dan kan hem dat niet baten. Zelfs al zou deze stelling – die door de Regiopolitie gemotiveerd wordt betwist – juist zijn, dan leidt dit niet tot aansprakelijkheid van de Regiopolitie, aangezien niet is gesteld of gebleken dat de door [eiser] geleden schade hierdoor is ontstaan.

4.10.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Regiopolitie niet aansprakelijk is voor de door de politiehond bij [eiser] aangerichte schade, omdat aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW zou hebben ontbroken, zou zij de gedraging van de hond in haar macht hebben gehad. De slotsom is dan ook dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen.
LJN BB1403