Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 261108 Eiser is door politiehond in kruis gebeten, nadat hij bevel had genegeerd

Rb Zwolle 261108 Eiser is door politiehond in kruis gebeten, nadat hij bevel om zich te verwijderen had genegeerd. E4.  De beoordeling
4.1.  Uitgangspunt bij schade door een dier toegebracht is de risico-aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW. De bezitter of gebruiker van het dier is niet aansprakelijk indien hij, gesteld dat hij de gedragingen van het dier waardoor de schade is toegebracht, in zijn macht had gehad, niet voor de schade aansprakelijk zou zijn geweest krachtens artikel 6:162 BW.

4.2.  Tussen partijen is niet in geschil dat de hond [eiser] in diens geslachtsdelen heeft gebeten en dat hiermee is gegeven dat hij op een niet-aangeleerde manier heeft gebeten. Evenmin is in geschil dat [eiser] ten gevolge van de beet schade heeft geleden.

4.3.  Volgens de regiopolitie vervalt de risico-aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW, omdat is voldaan aan de in dit artikel genoemde tenzij-clausule. In dit verband heeft de regiopolitie aangevoerd dat de inzet van de diensthond, gelet op de aard van de situatie en de gegeven vorderingen, rechtmatig is geweest. Voorts is de hond gedurende de gehele inzet onder controle van [de man] geweest.

4.3.1.  De regiopolitie heeft er in dat kader op gewezen dat op De Brink sprake was van een hectische en grimmige situatie waarbij een menigte van ongeveer honderd personen zich met geweld tot de politie richtte. Om het geweld te beëindigen en de menigte te verdrijven, is het aanwezige publiek gevorderd zich te verwijderen, waarbij is aangegeven dat ‘de diensthond’ zou worden ingezet. Omdat [eiser] niet op de gemelde vordering heeft gereageerd, heeft [de man] de hond het commando ‘stellen’ gegeven, dat feitelijk een uitvoeringsbevel is om te achtervolgen of te bijten, waarna de hond [eiser] heeft gebeten.

4.4.  [eiser] heeft hiertegen het volgende ingebracht. Hij ontkent dat er sprake was van een hectische en grimmige situatie en meent dat de inzet van een politiehond, daar waar de politie ook andere middelen ten dienste staan, een te zwaar middel is geweest om de situatie te beheersen. Daar komt bij dat volgens hem niet vooraf is gewaarschuwd voor de inzet van de politiehond, hetgeen in strijd is met artikel 8 van de Politiewet. Ook betwist hij dat hem een bevel tot verwijdering is gegeven. Tot slot ontkent hij dat de hond een commando tot bijten is gegeven.

4.5.  In reactie op de stelling van [eiser] dat [de man] niet bevoegd was de hond in te zetten, heeft de regiopolitie bij conclusie van dupliek een keuringscertificaat ingebracht waarop [eiser] bij akte niet meer heeft gereageerd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [eiser] deze stelling niet langer handhaaft.

4.6.  Uit de verklaringen van [de man], hoofdagent [getuige] en brigadier Katerberg, als weergegeven in de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van 4 augustus 2006, 20 juni 2006 en 5 juni 2006, rijst naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam het beeld op dat er op De Brink sprake was van ongeregeldheden. Daarbij was een grote groep personen betrokken die zich met geweld - onder andere door het gooien van flessen, stenen en stukken hout - tegen de aanwezige politie richtte. Ook staat in deze verklaringen dat de menigte is gevorderd zich te verwijderen en dat is gewaarschuwd dat ‘de politiehond’ zou worden ingezet.

4.6.1.  [eiser] heeft betoogd dat de verklaringen van de agenten geen betrekking kunnen hebben op zijn persoon. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de agenten aansluitend op hun beschrijving van de situatie gewag hebben gemaakt van het incident waarbij een manspersoon die geen gevolg gaf aan een bevel tot verwijdering, in de geslachtsdelen is gebeten. Niet is gebleken dat die nacht nog andere personen dan [eiser] in de geslachtsdelen zijn gebeten. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat hun verklaringen inzage het gegeven bevel en de weigerachtige houding op de persoon van [eiser] betrekking hebben.

4.6.2.  De rechtbank stelt vast dat drie functionarissen in gelijke zin over de aard van de situatie en de gegeven bevelen hebben verklaard. Uit de verklaringen van [de man] en [getuige] is af te leiden dat [eiser] is gevorderd zich te verwijderen en dat hij hieraan geen gehoor heeft gegeven. Hiermee heeft de regiopolitie haar stellingen voldoende onderbouwd. Met zijn enkele, niet nader onderbouwde weerspreking heeft [eiser] de lezing van de gebeurtenissen van de regiopolitie onvoldoende gemotiveerd betwist. Aldus staat vast dat [eiser] het bevel is gegeven zich te verwijderen en dat hij dit bevel heeft genegeerd.

4.7.  De regiopolitie heeft zich ter bevrijding van aansprakelijkheid op de tenzij-clausule van artikel 6:179 BW beroepen. Uit de hoofdregel van artikel 150 Rv volgt dat op haar dan de bewijslast rust van de stelling dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat, gelet op de situatie op De Brink en het feit dat [eiser] een bevel tot verwijdering heeft genegeerd, de inzet van de diensthond in beginsel gerechtvaardigd was. Hieraan doet niet af dat - naar de regiopolitie heeft gesteld - [eiser] mogelijk geen bemoeienis heeft gehad met het geweld. Thans resteert de vraag of de beet van de hond het gevolg is van een rechtmatige handelwijze van [de man]. De regiopolitie heeft in dit verband gewezen op de voormelde processen-verbaal waarin tevens is gerapporteerd dat de hond het commando ‘stellen’ heeft gekregen.

4.7.1.  De rechtbank acht het bewijs van de stelling dat de regiopolitie niet onrechtmatig heeft gehandeld, voorshands, behoudens tegenbewijs, geleverd op grond van de inhoud van de processen-verbaal van [de man] en [getuige] waarin zij ieder afzonderlijk hebben verklaard dat de diensthond het commando ‘stellen’ is gegeven. Dat de hond vervolgens op een niet-aangeleerde manier heeft gebeten, doet naar het oordeel van de rechtbank geen aansprakelijkheid aan de zijde van de regiopolitie ontstaan. De beet is immers het gevolg van een daartoe gegeven commando en kan derhalve niet worden herleid tot de eigen energie van de hond, hetgeen een voorwaarde is voor aansprakelijkheid ex artikel 6:179 BW. Dit laatste zou slechts dan het geval zijn als de hond uit eigen beweging - zonder enig voorafgaand commando - zou hebben gebeten.

4.7.2.  [eiser] zal daarom worden toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat de hond het commando ‘stellen’ heeft gekregen.

4.8.   Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. De regiopolitie moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging. LJN BI7309