Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 190124 hond gebeten na aanval andere hond en na drie dagen overleden; aansprakelijkheid aangenomen

RBAMS 190124 hond gebeten na aanval andere hond en na drie dagen overleden; aansprakelijkheid aangenomen

1De beoordeling

1.1.

Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden door het bijtincident op 2 mei 2022 waarbij haar hond [naam hond 1] is gebeten door [naam hond 2] , de hond van [gedaagde] .

1.2.

Op basis van de overgelegde bewijsstukken en de wederzijdse standpunten komt de kantonrechter tot de conclusie dat [naam hond 2] (een Amerikaanse Stafford, 30 kilo) [naam hond 1] (Pomeriaan, een kleine hond, niet groter dan een kat, maximaal 3,5 kilo volgens [gedaagde] zelf) heeft doodgebeten. De medische stukken laten geen ruimte voor twijfel aan de doodsoorzaak van [naam hond 1] .

1.3.

Artikel 6:179 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een bezitter van een dier (degene die het dier voor zichzelf houdt, meestal de eigenaar) aansprakelijk is voor de door het dier aangerichte schade, tenzij de aansprakelijkheid op grond van de eerste afdeling van de derde titel van boek 6 BW zou hebben ontbroken als hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad.

1.4.

Daarbij gaat het om een risicoaansprakelijkheid. De gedachte daarachter is dat in de eigen energie van het dier en het onberekenbare element dat daarin is gelegen een gevaar schuilt.

1.5.

Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van de uitzondering op de hoofdregel - de tenzij-clausule aan het slot van artikel 6:179 BW -, te weten de denkbeeldige situatie dat, als [gedaagde] de gedraging van haar hond in haar macht zou hebben gehad, de aansprakelijkheid zou hebben ontbroken.

1.6.

De aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de door [naam hond 2] aangerichte schade op grond van artikel 6:179 BW staat dus vast.

1.7.

Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, is er geen sprake van eigen schuld van [eiser] . Partijen hebben gediscussieerd over een aantal feitelijke omstandigheden, zoals de vraag of [naam hond 1] zou hebben losgelopen en waar precies op straat de aanval zou hebben plaatsgevonden. Deze discussie behoeft geen nadere beoordeling. Vast staat dat de aanval vanuit [naam hond 2] kwam (een grotere sterke hond ten opzichte van een klein hondje). Van enige (noodzakelijke) ‘verdediging’ was geen sprake. Ook al zou [naam hond 1] uit zichzelf, niet aangelijnd, te dichtbij zijn gekomen – wat [eiser] gemotiveerd betwist – dan nog vormt dit geen rechtvaardiging voor een aanval door [naam hond 2] . Waar op straat dit precies is gebeurd, is ook niet relevant.

1.8.

Dat betekent dat de schade die [eiser] heeft geleden moet worden vergoed door [gedaagde] .

1.9.

De schadeposten van [eiser] zijn voldoende gespecificeerd en onderbouwd. Het gaat om de volgende schadeposten:

Kostensoort

Kosten in €

Datum

Aanschaf hond

1.800,00

19-5-2018

Dierenambulance vervoer

50,00

2-5-2022

Parkeerkosten dierenarts

4,00

2-5-2022

Dierenarts eerste hulp

367,43

2-5-2022

Dierenziekenhuis IC opname (zorg, medicatie etc.)

300,00

2-5-2022

Dierenziekenhuis IC opname (zorg, medicatie etc.)

3.508,15

3-5-2022

Dierenziekenhuis IC opname (zorg, medicatie etc.)

842,25

4-5-2022

Dierenziekenhuis IC opname (zorg, medicatie etc.)

815,70

5-5-2022

Crematie

189,00

16-5-2022

 

7876,53

 

1.10.

De medische kosten zijn niet buitensporig of onnodig gemaakt. Ook de crematiekosten komen voor toewijzing in aanmerking. Het gaat om schade die [eiser] nu leidt. Er is wel aanleiding om de vergoeding van de kosten van de aankoop van [naam hond 1] , die op het moment van overlijden 4 jaar oud was, naar beneden bij te stellen. De kantonrechter sluit zich op dat punt aan bij de begroting van [gedaagde] en zal de schade begroten op € 1.200,00. Dat betekent dat in totaal een bedrag van € 7.276,53 toewijsbaar is.

1.11.

Er zijn ook buitengerechtelijke kosten gevorderd. Die worden afgewezen. Er is wel gesteld dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, maar uit de toelichting die daarop is gegeven en uit de overgelegde stukken blijkt dat de werkzaamheden die zijn verricht niet meer behelzen dan die waarvoor de proceskostenveroordeling al een vergoeding wordt geacht in te houden.

1.12.

De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 3 juni 2022. Bij brief van die datum heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade en verzocht deze binnen veertien dagen te betalen. ECLI:NL:RBAMS:2024:320