Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 020823 hond rent achter kind aan, kind valt en loopt letsel op, bezitter hond aansprakelijk

RBDHA 020823 hond rent achter kind aan, kind valt en loopt letsel op, bezitter hond aansprakelijk
- verzocht 12 uur á € 245,- + 7% kantoorkosten + 21% btw, toegewezen 7 uur á € 245,- +21% =  € 2.075,15

2De feiten

2.1.

Op 15 juni 2022 was [verzoeker] in het Kortenbospark in Den Haag. Op een gegeven moment rende een hond, een pitbull, [verzoeker] achterna en is zij ten val gekomen. [verzoeker] heeft hierbij letsel opgelopen.

2.2.

[verweerder] was op het moment van het incident de eigenaar van de hond.

2.3.

De politie, Eenheid Den Haag, heeft onderzoek naar het incident gedaan. Hiervan is op 24 augustus 2022 een mutatierapport opgemaakt onder registratienummer [nummer] . In het mutatierapport staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“(…) Toelichting bij incident

Op genoemde ddt als 1109 gestuurd naar het [adres] . Hier zou een kind zijn gebeten door een pitbull in zijn buik. (…)

Tp troffen wij het slachtoffer [adres] , samen met zijn moeder. [adres] vertelde dat hij buiten aan het spelen was en dat er ineens een pitbull over het hek sprong. De hond beet hem vervolgens (…)

Tevens was er een meisje, [verzoeker] (…). Zij was ook weggerend toen de hond achter iedereen aankwam en is ten val gekomen. Zij kon niet meer op haar linkervoet staan, wellicht enkelblessure.

(…)

Later op de avond spreek ik de eigenaresse telefonisch. Ze vertelt een zelfde verhaal met dien verstande, dat ze dat jochie dat gebeten is erg druk aan het doen was bij de hondenkooi, buiten het hek. Zij zegt dat ze hem meerdere keren gevraagd heeft rustig te doen.

Zelf is ze er ook van geschrokken en wil de schade vergoeden (…)”

2.4.

Bij brief van 9 januari 2023 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerder] aansprakelijk gesteld voor de schade die [verzoeker] lijdt door het ongeval. [verweerder] heeft niet gereageerd op de brief.

2.5.

Bij brief van 3 maart 2023 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerder] verzocht te reageren op de aansprakelijkstelling. [verweerder] heeft wederom niet gereageerd.

3Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad, (anders weergegeven) voor recht te verklaren dat [verweerder] aansprakelijk is voor de door [verzoeker] uit het incident op 15 juni 2022 voortvloeiende schade, met begroting en veroordeling van [verweerder] in de kosten van dit deelgeschil van € 3.996,74.

3.2.

[verzoeker] heeft aan haar verzoek artikel 6:179 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag gelegd stellende dat [verweerder] als bezitter van de hond aansprakelijk is voor de door de hond aangerichte schade en mitsdien aansprakelijk is voor de gevolgen van het [verzoeker] overkomen ongeval op 15 juni 2022. De schade van [verzoeker] bestaat uit een gebroken voet en psychische problemen. Zij heeft tot op heden nog klachten aan haar voet en is zeer angstig voor honden vanwege het incident. Tussen het incident en de schade van [verzoeker] , is volgens [verzoeker] ook sprake van een causaal verband in die zin dat deze schade niet zou zijn ontstaan, indien het incident niet zou hebben plaatsgevonden.

3.3.

[verweerder] is in deze procedure niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] .

4De beoordeling

Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure

4.1.

Volgens vaste rechtspraak kan de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. Het antwoord op die vraag kan immers een bijdrage leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Weliswaar hebben tussen partijen nog geen buitengerechtelijke onderhandelingen plaatsgevonden, maar dit heeft te maken met het feit dat [verweerder] tot op heden heeft nagelaten te reageren op berichten van de gemachtigde van [verzoeker] . Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter het aanhangig maken van een deelgeschil over de aansprakelijkheid een redelijk middel om te trachten de onderhandelingen op gang te brengen. De zaak leent zich dan ook voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

Beoordeling van het verzoek

4.2.

Als niet weersproken staat vast dat [verzoeker] op 15 juni 2022 een ongeval is overkomen, doordat de op dat moment in eigendom van [verweerder] behorende hond achter [verzoeker] aan rende en zij is gevallen. Als niet weersproken staat eveneens vast dat [verzoeker] hierbij letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden.

4.3.

Op grond van artikel 6:179 BW is de bezitter van een dier aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van de afdeling 1 van titel 3 van BW 6 zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad.

4.4.

De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] . Voor de toepassing van artikel 6:179 BW is immers niet vereist dat het dier de schade rechtstreeks heeft toegebracht in de zin dat de schade rechtstreeks (door aanraking met het dier) is veroorzaakt. Voldoende is dat het gedrag van het dier oorzaak van het ontstaan van de schade was en dat is in de onderhavige zaak het geval geweest. Of de tenzij-clausule geldt behoeft verder geen bespreking, omdat [verweerder] daarop geen beroep heeft gedaan.

4.5.

Gezien het voorgaande zal de kantonrechter de verzochte verklaring voor recht geven, op in het dictum weergegeven wijze.

Kosten van het deelgeschil

4.6.

Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt te begroten. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.7. (

De gemachtigde van) [verzoeker] heeft de kosten van het deelgeschil in het verzoekschrift begroot op in totaal 12 uur á € 245,- per uur, nog te vermeerderen met 7% kantoorkosten en 21% btw. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoeker] verduidelijkt dat alleen de in de declaratie specificatie (productie 7) genoemde werkzaamheden en bestede uren in februari, maart en mei 2023 betrekking hebben op het deelgeschil. Die uren tellen op tot ongeveer 7,5 uur. De kantonrechter is van oordeel dat 3 uur voor het bijwonen en voor- en nabespreken van de zitting en reistijd bovenmatig is, temeer ook omdat het kantoor van de gemachtigde van [verzoeker] in Den Haag is gevestigd. Ook wordt 1 uur voor de “begroting, verzending aanvullende stukken en/of reactie op verweerschrift” bovenmatig geacht, omdat geen aanvullende stukken zijn ingebracht en [verweerder] ook geen verweerschrift heeft ingediend. Al met al komt de kantonrechter gezien de aard van de zaak de aan de zaak bestede tijd in combinatie met het gehanteerde uurtarief, mede gelet op het overzicht van de door de gemachtigde van [verzoeker] verrichte werkzaamheden, 7 uur á € 245,- excl. btw als redelijk voor. Ten aanzien van deze kantoorkosten overweegt de kantonrechter dat voor de nog gehanteerde opslag voor kantoorkosten in de huidige tijd geen ruimte meer is, zodat deze kosten in de begroting niet zullen worden meegenomen. Dit betekent dat de kosten zullen worden begroot op (7 uur x € 245,- x 21% btw =) € 2.075,15, waarbij nog opgeteld dient te worden het griffierecht van € 86,- zodat de totale kosten worden begroot op € 2.161,15. De kantonrechter zal [verweerder] veroordelen tot voldoening van deze kosten. Voor een hoofdelijke veroordeling in deze kosten bestaat geen aanleiding, omdat geen sprake is van twee of meer partijen aan de zijde van [verweerder] .ECLI:NL:RBDHA:2023:21220