Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 221025 hond bijt andere hond dood; aansprakelijkheid voor kosten aankoop hond; puppycursus, crematie en bebloede jas

RBLIM 221025 hond bijt andere hond dood; aansprakelijkheid voor kosten aankoop hond; puppycursus, crematie en bebloede jas
- financiële steun familieleden terzake van crematie hond ontslaat schuldenaar niet van verplichting schade te vergoeden

2De feiten

2.1.

[eiser] en [gedaagde] zijn vrienden geweest. Zij zijn op 10 december 2024 met hun honden, [naam 1] en [naam 2] , gaan wandelen. De vriendin van [eiser] , mevrouw [naam partner] , was hier ook bij. Tijdens deze wandeling heeft [naam 1] (de hond van [gedaagde] ) [naam 2] (de hond van [eiser] ) uit het niets aangevallen. [naam 2] is hierbij gewond geraakt en aan deze verwondingen overleden.

2.2.

[eiser] en [gedaagde] hebben na dit gebeuren veel contact gehad via WhatsApp.

In een bericht van 14 december 2024 heeft [eiser] geschreven dat de kosten voor het crematorium alles bij elkaar € 650,00 bedragen. [gedaagde] heeft geantwoord dat [eiser] de bonnetjes moet bewaren en dat hij maandag zijn vermogensbeheerder gaat vragen naar de gegevens van de WA-verzekering. In een bericht van 15 december 2024 om 15:41 uur, heeft [gedaagde] bevestigd wat er gebeurd is op 10 december 2024. Ook schrijft hij dat hij heeft aangeboden de kosten te dekken. Vervolgens is er gecorrespondeerd over de afwikkeling van de schade. Op 19 december 2024 heeft [gedaagde] geschreven dat hij op 21 januari 2025 een afspraak heeft met zijn vermogensbeheerder. Op 20 januari 2025 heeft [eiser] diverse bijlagen gestuurd naar [gedaagde] , waaronder de aankoopfactuur van [naam 2] , de bonnen van de kosten van de puppycursus en het crematorium en de aankoopbon van de jas van de partner van [eiser] .

2.3.

Op 20 januari 2025 heeft [eiser] ook een bericht aan [gedaagde] gestuurd waarin de in totaal geleden schade is becijferd op een bedrag van € 3.205,00 (€ 1.800,00 aanschaf [naam 2] , € 95,99 Jas [naam partner] [de kantonrechter: [naam partner] ], € 135,00 crematie,
€ 600,00 cursus gelden, € 124,00 voor 2 dagen verlof, € 100,00 benzinekosten, € 350,00 gedwongen opname). Aan [gedaagde] wordt gevraagd om een voorstel te doen voor een betalingsregeling. Ook wordt gevraagd om de verdere correspondentie te richten aan een in dit bericht genoemd adres.

2.4.

Gebleken is dat [gedaagde] niet WA-verzekerd was.

2.5.

Op 22 januari 2025 heeft [gedaagde] geschreven dat hij € 650,00 wil betalen voor de urn, ashanger en crematie.

2.6.

Op 5 maart 2025 heeft [gedaagde] een betalingsvoorstel gedaan van € 20,00 per maand.

2.7.

Op 11 maart 2025 heeft de gemachtigde van [eiser] een brief aan [gedaagde] gestuurd. In die brief wordt [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die zijn hond heeft veroorzaakt. De schade wordt in deze brief begroot op een bedrag van in totaal
€ 2.730,99 (€ 135,00 crematie, € 600,00 puppycursus, € 95,99 voor een jas en € 1.800,00 aanschafbedrag hond).

2.8.

[gedaagde] heeft hier nog op gereageerd, maar hij heeft uiteindelijk niets betaald.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.116,99, vermeerderd met rente en kosten.

3.2.

[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] is op grond van het bepaalde in artikel 6:179 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de schade die zijn hond heeft aangericht. Deze schade bestaat uit de aanschafkosten van [naam 2] van
€ 1.800,00, de kosten van het crematorium van € 621,00, de kosten van de puppycursus die [naam 2] heeft gevolgd van € 600,00 en kosten van de jas van de partner van [eiser] , die door het bloed van [naam 2] niet meer te dragen was van € 95,99. [eiser] heeft deze schadeposten onderbouwd met facturen.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat hij alleen heeft aangeboden om de crematiekosten te betalen, maar niet ook de overige kosten. Hij stelt dat [eiser] een bedrag van € 500,00 van zijn oma heeft gekregen om de crematie te betalen en dat er ook crowdfunding is geweest, die € 200,00 heeft opgebracht. Hij vindt dat deze bedragen van het schadebedrag moeten worden afgetrokken

Hij betwijfelt of [naam 2] wel de eigendom was van [eiser] , omdat de aankoopfactuur op naam van de partner van [eiser] stond. Hij heeft ook gewezen op een WhatsApp bericht waarin staat dat [eiser] en zijn partner hem niets verwijten en verklaart dat hij in het licht daarvan niet begrijpt dat zij hem nu toch voor de schade aansprakelijk stellen. Ook heeft hij onderzoek gedaan naar het adres dat werd genoemd in het bericht van 20 januari 2025 (zie onder 2.3) en dat daar iemand woont die [eiser] helemaal niet kende. Volgens [gedaagde] roept dit vragen op over mogelijke verhullings- of verwarringspraktijken.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De vraag die in deze procedure centraal staat is óf [gedaagde] aan [eiser] schadevergoeding moet betalen en zo ja, welk bedrag. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het gevorderde bedrag van € 3.116,99 aan [eiser] moet betalen. Hieronder zal worden uitgelegd hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

[gedaagde] is aansprakelijk voor de schade die zijn hond heeft veroorzaakt

4.2.

Tussen partijen staat vast dat hond van [gedaagde] [naam 2] heeft gebeten en dat [naam 2] daardoor is overleden. [gedaagde] is aansprakelijk voor de door zijn hond aangerichte schade. Dat volgt uit artikel 6:179 BW.

Is de vordering door de juiste persoon ingesteld?

4.3.

[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] niet de eigenaar was van [naam 2] . De kantonrechter begrijpt dat hij vindt dat [eiser] daarom geen vordering op hem heeft.

De kantonrechter is het daar niet mee eens. Het staat voldoende vast dat [naam 2] het hondje was van [eiser] en [naam partner] samen. De aankoopbon staat op naam van [naam partner] , maar zij was en is de partner van [eiser] en heeft een verklaring overgelegd dat zij samen met [eiser] het hondje had gekocht1. Ook uit de WhatsAppberichten na het gebeuren op 10 december 2024 blijkt dat [naam 2] van hen beiden was en dat ook [gedaagde] dat wist. Volgens de wet was er daarom sprake van mede-eigendom (gemeenschap) en zijn de regels in titel 7 van boek 3 BW van toepassing. Door het overlijden van [naam 2] als gevolg van de aanval door [naam 1] , is er een vordering tot schadevergoeding ontstaan. Deze vordering is ook gemeenschappelijk. Dat volgt uit artikel 3:167 BW. In artikel 3:171 BW is bepaald dat iedere mede-eigenaar een rechtsvordering mag instellen ten behoeve van de gemeenschap. Zij hoeven dat dus niet samen te doen. Wel moet duidelijk zijn dat degene die de vordering instelt, dit doet voor beide deelgenoten. Uit de verklaring van [naam partner] blijkt dat dat zo is. Dat betekent dat de vordering door (alleen) [eiser] mocht worden ingesteld.

Welke schade moet [gedaagde] vergoeden?

4.4.

Omdat de aansprakelijkheid van [gedaagde] vaststaat, staat ook vast dat hij de schade moet vergoeden die [eiser] (samen met [naam partner] ) heeft geleden. Deze schade wordt vastgesteld op basis van de regels in afdeling 10 van titel 1 in Boek 6 BW.

In artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek staat dat alleen schade vergoed hoeft te worden die direct verband houdt met de gebeurtenis waarvoor de schuldenaar aansprakelijk is. Bij het berekenen van de hoogte van de schade wordt volgens de jurisprudentie aangenomen dat de benadeelde zoveel mogelijk weer in de situatie moet worden gebracht waarin hij zou zijn geweest als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Dit betekent in dit geval het volgende.

4.5.

[naam 2] is overleden. Uit de aankoopfactuur van 16 februari 2024 blijkt dat [naam 2] is gekocht voor een bedrag van € 1.800,00. Ook had [naam 2] nog zeer recent een puppycursus gevolgd, die € 600,00 heeft gekost. In de denkbeeldige situatie dat [eiser] teruggebracht wordt in de toestand waarin [naam 2] niet zou zijn aangevallen en overleden, moet [eiser] een nieuwe hond aanschaffen en daarmee opnieuw deelnemen aan een puppycursus. De kosten die daarmee gemoeid zijn, is dus schade, die [gedaagde] moet vergoeden. Deze bedragen zijn daarom toewijsbaar.

4.6.

Daarbij komen de kosten van de crematie van € 621,00 (waarvan [gedaagde] al had toegezegd dat hij die wilde betalen) en de kosten van de jas, die beschadigd is. Deze kosten zijn niet betwist. Dat betekent dat het totale bedrag aan schadevergoeding dat door [eiser] is gevorderd, inderdaad door [gedaagde] betaald moet worden.

[gedaagde] heeft nog meer aangevoerd, maar voor de beoordeling van de vordering is dat niet van belang

4.7.

Wat [gedaagde] verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook dat wordt hieronder uitgelegd.

4.8.

Dat [eiser] en zijn partner aanvankelijk aan hem hebben geschreven dat zij hem niets verwijten, mocht door hem niet zó worden begrepen dat zij ook geen aanspraak zouden maken op schadevergoeding. Uit de app-berichten die [eiser] en [gedaagde] elkaar hebben gestuurd blijkt voldoende dat [eiser] wel wilde dat de schade werd vergoed, en ook dat [gedaagde] aanvankelijk bereid was om de schade te vergoeden. Dat staat los van de vraag of [eiser] en zijn vriendin [gedaagde] persoonlijk iets verweten. De aansprakelijkheid op grond van 6:179 BW is een risicoaansprakelijkheid. De vraag of de bezitter van het dier een verwijt te maken valt, is niet relevant.

4.9.

Uit alles wat [gedaagde] heeft aangevoerd blijkt dat hij vooral is geschrokken van de hoogte van de schade en dat hij eerst dacht dat hij een verzekering had die deze schade zou vergoeden. Hij wil wel betalen voor de crematiekosten, maar niet voor de rest. Maar zo werkt het niet. Als de aansprakelijkheid eenmaal vast staat, dan wordt op grond van de wet bepaald welke schade vergoed dient te worden. [gedaagde] is niet degene die dat bepaalt.

4.10.

Dat [eiser] en zijn vriendin financieel zijn gesteund door familieleden om de crematiekosten te betalen, is verder ook niet van belang. Alleen als er meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, en deze personen al (een deel) betaald hebben, is dat anders. In zo’n geval kan de andere schuldenaar niet ook nog voor het gehele bedrag worden aangesproken. De familieleden van [eiser] en zijn vriendin waren niet (mede) aansprakelijk. Zij hebben alleen willen helpen. Dat ontslaat [gedaagde] , als wel aansprakelijke persoon, niet van zijn verplichting om de schade te vergoeden.

4.11.

[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij onderzoek heeft gedaan naar het correspondentieadres dat is genoemd in het WhatsApp bericht van 20 januari 2025 en dat daar iemand woonde die heeft gezegd dat zij [eiser] niet kende. De kantonrechter begrijpt niet goed waarom dit van belang is voor de vraag of hij schadevergoeding moet betalen. Daarom zal de kantonrechter daar verder niet op in gaan.

4.12.

[gedaagde] heeft zich ook op betalingsonmacht beroepen. Dat is een omstandigheid die in zijn risicosfeer ligt en die hem niet bevrijdt van zijn verplichting om schadevergoeding te betalen.

Conclusie

4.13.

De vordering zal dan ook worden toegewezen. In de vordering staat nog vermeld dat het gevorderde bedrag “inclusief de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente is”. Wettelijke rente ná het uitbrengen van de dagvaarding is niet gevorderd, en zal dus niet worden toegewezen.

4.14.

[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten. 

1De door [eiser] nagezonden productie.

 

Rechtbank Limburg 22 oktober 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:10460