Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 100221 degene die de hond uitliet is niet de eigenaar, maar als mede-bezitter wel aansprakelijk voor gevolgen van de hondenbeet; smartengeld € 500,00 (2)

RBNHO 100221 degene die de hond uitliet is niet de eigenaar, maar als mede-bezitter wel aansprakelijk voor gevolgen van de hondenbeet

2
De feiten

2.1.
Op 19 november 2019 is [eiseres] terwijl zij aan het wandelen was in haar bovenarm gebeten door de hond genaamd ‘ [xxx] ’.

2.2.
[xxx] was op was op dat moment aangelijnd en werd uitgelaten door [gedaagde] .

2.3.
[eiseres] is na de beet naar de huisarts gegaan en daar heeft zij een tetanusprik en antibiotica gekregen.

2.4.
De jas van [eiseres] is door de beet beschadigd geraakt.

3
De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.046,03.

3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] als bezitter van de hond [xxx] aansprakelijk is voor de door hond veroorzaakte schade. Die schade bestaat uit de waarde van de door het bijten beschadigde jas van € 79,90 en uit een vergoeding voor immateriële schade van € 1.800,-. [eiseres] heeft door de bijtwond lichamelijk pijn geleden, heeft slecht kunnen slapen, is bang voor honden.

3.3.
[eiseres] maakt voorts aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.166,13. De gemachtigde van [eiseres] heeft buitengerechtelijke werkzaamheden verricht; zij heeft [gedaagde] herhaaldelijk schriftelijk en telefonisch aangemaand. In het hiervoor genoemde bedrag zijn ook de kosten voor het opvragen van medische informatie van de huisarts en de chirurg die [eiseres] behandeld hebben, verwerkt.

4
Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij niet de eigenaar is van de hond. Zijn partner, [yyy] , is de eigenaar. De dagvaarding is dus aan de verkeerde persoon uitgebracht. Verder is hij rauwelijks gedagvaard en op zeer korte termijn. Daar komt bij dat de echtgenoot van [eiseres] tegen [gedaagde] heeft gezegd dat de kwestie was afgewikkeld.

4.2.
Ook moet volgens [gedaagde] meewegen dat [eiseres] zelf tegen [gedaagde] heeft gezegd: ‘laat de hond maar los.

4.3.
[gedaagde] voert verder aan dat de schade van [eiseres] volledig het gevolg is van een omstandigheid die haar kan worden toegerekend. Zij heeft met haar paraplu een slaande opwaartse beweging gemaakt waardoor [xxx] geschrokken is en ter bescherming heeft gebeten.

5
De beoordeling

voorvragen

5.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij rauwelijks is gedagvaard. De kantonrechter merkt op dat, als daar als sprake van is, dit niet tot gevolg heeft dat [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Wel kan rauwelijks dagvaarden van invloed zijn op de kostenveroordeling. Echter, niet blijkt dat sprake is van rauwelijks dagvaarden. [eiseres] heeft [gedaagde] meerdere malen aangeschreven met het verzoek om betaling van de schade. Er is dus niet rauwelijks gedagvaard. Voor zover [gedaagde] bedoelt dat de termijn waarop hij is gedagvaard, negen dagen, te kort is, miskent [gedaagde] dat de gewone termijn van dagvaarding tenminste een week bedraagt (artikel 114 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De dagvaarding is betekend op 7 september 2020 tegen de zitting van 16 september 2020. Daarmee is aan de vereiste minimumtermijn voldaan en faalt het verweer van [gedaagde] dat hij op te korte termijn is gedagvaard.

5.2.
De opmerking van [gedaagde] dat de echtgenoot van [eiseres] , de [zzz] op enig moment gezegd zou hebben dat ‘de kwestie geregeld was’ is door [eiseres] weersproken en door [gedaagde] verder niet met feiten en omstandigheden anders dan zijn eigen waarneming, onderbouwd. Het verweer wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.

Kern van de zaak

5.3.
Waar het in deze zaak om gaat is dat [eiseres] door hond [xxx] in haar arm is gebeten. Beoordeeld moet worden of [gedaagde] voor de gevolgen van die hondenbeet aansprakelijk is.

5.4.
De aansprakelijkheid voor door dieren aangerichte schade is geregeld in artikel 6:179 Burgerlijk Wetboek (BW). De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade. Dit is slechts anders, kort gezegd, in het geval van een rechtvaardigingsgrond die maakt dat, gesteld dat de bezitter het dier in zijn macht had gehad, er toch geen sprake is van onrechtmatigheid. Bijvoorbeeld de waakhond die een inbreker aanvalt, maakt de bezitter niet aansprakelijk.

5.5.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat hij geen eigenaar is van de hond en dus niet aansprakelijk gesteld kan worden. Dit verweer gaat niet op. Op grond van de wet worden als bezitter aangemerkt diegenen die het dier voor zich zelf houden. Dat is meestal de eigenaar, maar het kan ook diegene zijn die het dier onderhoudt. Op grond van de verklaringen en stellingen van [gedaagde] stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] de hond voor zich zelf houdt, waarmee hij, naast zijn partner, als mede-bezitter aangemerkt moet worden. Het feit dat [xxx] op naam staat van zijn partner doet daar niet aan af. Zeker niet omdat [gedaagde] op de zitting heeft verklaard dat zijn partner de hond niet kan uitlaten omdat deze te groot is, zodat hij dat voor haar doet.

5.6.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat [eiseres] uit vrije wil en ondanks waarschuwing contact met de hond heeft gezocht. Als dit al zo zou zijn, het is door [eiseres] betwist, dan nog maakt dat niet dat [gedaagde] niet aansprakelijk zou zijn. Het is daarbij ook niet duidelijk geworden wat de waarschuwing van [gedaagde] precies heeft ingehouden. De opmerking dat het om een jonge hond ging – want dat lijkt [gedaagde] gezegd te hebben - maakt wellicht dat men rekening moet houden met een speelse en enthousiaste hond, maar nog niet met de mogelijkheid van (hard) bijten.

5.7.
De conclusie is dat [gedaagde] als mede-bezitter hoofdelijk aansprakelijk is voor door [xxx] aangerichte schade.

5.8.
Wat betreft de schade heeft [gedaagde] aangevoerd dat deze op de voet van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW) volledig aan [eiseres] moet worden toegerekend. Dat verweer gaat niet op. De kantonrechter overweegt dat ook als [eiseres] in contact met de hond haar hand met de paraplu omhoog had gebracht, hetgeen door haar wordt betwist, dat nog niet meebrengt dat de schade haar op enigerlei wijze kan worden toegerekend. De risico-aansprakelijkheid van artikel 6:197 BW beoogt juist het slachtoffer van de eigen, jeugdige en speelse energie van het dier te beschermen en de aansprakelijkheid bij de bezitter te leggen. Hieruit volgt dat de schade – los van de vraag op welk bedrag die begroot moet worden – volledig voor rekening van [gedaagde] komt.

5.9.
Niet ter discussie staat dat de jas van [eiseres] beschadigd is geraakt en dat de nieuwwaarde daarvan € 79,90 bedraagt en dat de jas pas enkele weken oud was. [gedaagde] zal veroordeeld worden een bedrag van € 79,90 te betalen. De stelling van [gedaagde] dat zijn aansprakelijkheidsverzekeraar toezending van een originele nota van de jas eist, is verder door [gedaagde] niet, bijvoorbeeld met stukken van die verzekeraar, onderbouwd, zodat, wat het juridische gevolg daar ook van zou moeten zijn, aan dit verweer zal worden voorbijgegaan.

5.10.
[eiseres] heeft door de hondenbeet lichamelijk letsel opgelopen. Zij heeft zich onder doktersbehandeling moeten stellen en heeft antibiotica moeten slikken en zij is nog steeds angstig voor grote honden. De kantonrechter acht een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding op zijn plaats en zal deze vaststellen op € 500,-.

5.11.
De wettelijke rente is niet afzonderlijk betwist en zal over bovenstaande schadeposten worden toegewezen.

5.12.
[eiseres] maakt verder aanspraak op de kosten van vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Behoudens de kosten van € 41,80 voor het opvragen van medische informatie bij de huisarts heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat andere kosten zijn gemaakt dan die ter voorbereiding van de processtukken. Dit betekent dat een bedrag van € 41,80 zal worden toegewezen aan vorenbedoelde kosten.

5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 90,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6
De beslissing

De kantonrechter:

6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 621,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 579,90 vanaf 19 november 2019 tot aan de dag van de gehele betaling; ECLI:NL:RBNHO:2021:877