Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 180322 aansprakelijkheid voor hondenbeet, smartengeld verzocht € 2500,00, mede met het oog op psychische klachten; toegewezen € 750,00

RBROT 180322 aansprakelijkheid voor hondenbeet, smartengeld verzocht € 2500,00, mede met het oog op psychische klachten; toegewezen € 750,00

2.
De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1.
Op 1 juli 2015 fietste [eiser] ’s nachts door het Zuiderpark te Rotterdam met een fiets over zijn schouder. [gedaagde] was op dat moment daar haar drie honden aan het uitlaten.

2.2.
De honden van [gedaagde] schrokken van de voorbijfietsende [eiser] en renden blaffend op hem af. [eiser] is vervolgens van zijn fiets gestapt, waarna hij letsel heeft opgelopen als gevolg van contact tussen hem en één van de honden van [gedaagde] .

2.3.
[eiser] heeft de volgende dag zijn huisarts geconsulteerd. De huisarts constateerde dat [eiser] een bijtwond had op zijn rechteronderbeen. [eiser] bleef nadien last houden van slaapproblemen/herbelevingen/angst voor honden.

2.4.
Op 3 oktober 2015 heeft [eiser] aangifte gedaan van het voorval bij de politie.

2.5.
Op 13 juli 2016 heeft zijn huisarts een posttraumatische stressstoornis gediagnosticeerd en [eiser] naar de GGZ verwezen. Van 22 juli 2016 tot en met 28 november 2016 is [eiser] ter behandeling van zijn psychische problemen in totaal 15 keer langs geweest bij een psycholoog van Indigo.

2.6.
Ten tijde van de mondelinge behandeling kon op het rechteronderbeen van [eiser] een donkere vlek worden waargenomen.

3.
De vordering

3.1.
Eisers hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen € 2.545,74 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de ongevalsdatum, en de incassokosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de ongevalsdatum, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2.
Aan hun vordering hebben eisers – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is op basis van artikel 6:179 BW en artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de door haar hond aangerichte schade aan [eiser] . De schade die [eiser] heeft geleden kan als volgt worden gespecificeerd:
reiskosten € 25,74
ziektekosten € 20,00
smartengeld € 2.500,00 +

€ 2.545,74

4.
Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Primair voert [gedaagde] aan dat zij niet aansprakelijk is nu de schade van [eiser] is ontstaan doordat hij zelf naar de honden heeft geschopt. Hij heeft zichzelf hierbij verwond aan een tand van de hond, dan wel heeft de hond gereageerd op deze onrechtmatige daad van [eiser] , waardoor sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Subsidiair betwist [gedaagde] de hoogte van de schade door aan te voeren dat sprake is van eigen schuld en daarnaast de schadeposten afzonderlijk te betwisten.

5.
De beoordeling

Ontvankelijkheid [eiser]

5.1.
Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling toe te komen, zal de kantonrechter ambtshalve beoordelen of [eiser] ontvankelijk is in deze procedure, nu tussen partijen niet in geschil is dat het vermogen van [eiser] onder bewind is gesteld van Ornithos.

5.2.
Op grond van artikel 1:441 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder tijdens het bewind de rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder treedt in eigen naam en voor rekening van de rechthebbende op als de formele procespartij in een procedure. De bevoegdheid om te procederen komt alléén toe aan de bewindvoerder, niet aan de onder bewind gestelde. De kantonrechter zal [eiser] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Het petitum wordt zo begrepen dat het gaat om betaling aan Ornithos, hoewel het in materiële zin de schade van [eiser] betreft. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis wordt in de overwegingen de naam ‘ [eiser] ’ gebruikt om de eisende partij aan te duiden.

Aansprakelijkheid

5.3.
Op grond van artikel 6:179 BW is de bezitter van een dier aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:162 BW zou hebben ontbroken indien de bezitter de gedraging van het dier bewust zou hebben toegelaten. Een voorbeeld van zo’n uitzondering (de tenzij-formule) is dat een waakhond die een inbreker aanvalt en hem daarbij schade toebrengt, de bezitter niet aansprakelijk maakt, omdat een beroep op noodweer ook bij controle over de waakhond zou slagen.

5.4.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op de tenzij-formule. Volgens haar is het letsel ontstaan doordat [eiser] heeft geschopt naar de hond. [eiser] betwist dat hij heeft geschopt. De kantonrechter overweegt in dit kader als volgt.

5.5.
Vaststaat dat de honden van [gedaagde] blaffend op [eiser] afrenden op het moment dat hij slechts voorbij wilde fietsen. Los van de discussie of [eiser] daadwerkelijk heeft geschopt naar de honden, vormen de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding voor toepassing van de tenzij-formule. Dit was mogelijk slechts anders geweest wanneer de schade zou zijn ontstaan doordat [eiser] uit eigen beweging en zonder aanleiding de honden zou zijn gaan schoppen. Van een dergelijke situatie is geen sprake: als [eiser] zou hebben geschopt naar de honden, deed hij dat omdat de honden gedrieën in het donker blaffend op hem afrenden. [gedaagde] is in beginsel dan ook aansprakelijk voor de schade die door haar hond is aangericht, en kan onder de aangevoerde omstandigheden geen beroep doen op de tenzij-formule van artikel 6:179 BW, nu geen sprake is geweest van een disculpatiemogelijkheid op de voet van artikel 6:162 BW.

Schade

5.6.
Nu de aansprakelijkheid is vastgesteld, komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van de (hoogte van de) gevorderde schadevergoeding. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de schade geheel voor rekening van [eiser] dient te komen omdat de schade het gevolg is van zijn eigen schuld.

5.7.
Op basis van artikel 6:101 BW wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over partijen te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan partijen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt het beroep van [gedaagde] op dit artikel niet. Ook als wel zou komen vast te staan dat [eiser] schoppende bewegingen had gemaakt naar de honden, is dit immers geen omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend. Zoals reeds onder 5.5 overwogen, is het eventuele schoppen van [eiser] het gevolg van het feit dat de honden gedrieën in het donker blaffend op hem af kwamen rennen. De kantonrechter ziet hierin geen omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend, te meer daar niet is gebleken van enige uitlokking of anderszins verwijtbaar handelen aan de zijde van [eiser] met betrekking tot (het ontstaan van) het voorval.

5.8.
Ten aanzien van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd met betrekking tot de hoogte van de afzonderlijke schadeposten overweegt de kantonrechter als volgt.

5.9.
[eiser] heeft gesteld dat hij twee maal naar de politie is gereisd, drie maal naar de huisarts, vijftien maal naar de psycholoog en één maal naar zijn gemachtigde, in totaal voor 99 kilometer à € 0,26. [gedaagde] heeft een aantal reizen betwist. [eiser] heeft één bezoek aan de politie, één bezoek aan de huisarts en de bezoeken aan de psycholoog en zijn gemachtigde onderbouwd, waardoor de reiskosten die [eiser] hiervoor heeft gemaakt, voor vergoeding in aanmerking komen. De gevorderde reiskosten zullen zodoende voor een bedrag van € 21,84 worden toegewezen (84 kilometer à € 0,26).

5.10.
Daarnaast heeft [eiser] een vergoeding voor gemaakte ziektekosten gevorderd, bestaande uit een bedrag van € 20,00 voor paracetamol en littekencrème. [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] deze kosten heeft gemaakt en dat met deze schadeposten en dergelijk bedrag is gemoeid. Gezien de betwisting van [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om nader te onderbouwen dat hij de ziektekosten voor het gevorderde bedrag heeft gemaakt. Nu hij dit heeft nagelaten, kan de kantonrechter niet vaststellen dat en tot welke hoogte [eiser] ziektekosten heeft betaald, waardoor de gevorderde vergoeding van € 20,00 zal worden afgewezen.

5.11.
[eiser] vordert tevens een bedrag van € 2.500,00 aan smartengeld voor het litteken op zijn been en ter vergoeding van zijn psychische klachten. Voor de hoogte van het gevorderde bedrag verwijst hij ter vergelijking naar een uitspraak uit de Smartengeldgids. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de kantonrechter als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter geconstateerd dat een donkere vlek zichtbaar is op het rechteronderbeen van [eiser] . [gedaagde] heeft betwist dat dit de plek was waar haar hond in aanraking is gekomen met [eiser] . Gelet op de constatering van de huisarts daags na het voorval van een bijtwond op het rechteronderbeen, is het echter aannemelijk dat de donkere vlek het gevolg is van het voorval. Bovendien staat vast dat [eiser] een behandeling heeft ondergaan met als doel het verwerken van de posttraumatische stressstoornis die hij heeft opgelopen door het voorval. Hier staat dan weer tegenover dat er – in tegenstelling tot de uitspraak in de Smartengeldgids waarnaar [eiser] verwijst – geen ziekenhuisopname heeft plaatsgevonden en dat het litteken niet op een arm maar op een been aanwezig is, waardoor dit niet bijzonder ontsierend is. Nu de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, begroot de kantonrechter ex artikel 6:97 Rv, met inachtneming van het bovenstaande, de immateriële schade van [eiser] op € 750,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.

Incassokosten

5.12.
Uit de dagvaarding valt niet op te maken welk bedrag wordt gevorderd aan incassokosten. Bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van enig bedrag wordt deze vordering afgewezen.

Wettelijke rente

5.13.
De wettelijke rente over de toe te wijzen hoofdsom is als onbetwist en op de wet gegrond toewijsbaar vanaf 1 juli 2015.

Proceskosten

5.14.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . Nu [eiser] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht van € 85,00. Het salaris voor de gemachtigde bedraagt € 248,00 (twee punten à € 124,00).

6.
De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagde] om aan Ornithos te betalen € 771,84, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ornithos vastgesteld op € 85,00 aan verschotten en € 248,00 aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.

ECLI:NL:RBROT:2022:4359