RBROT 210225 Hond bijt hond; geen ES; toewijzing medische kosten hond; afwijzing immateriële schade baasje
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 210225 Hond bijt hond; geen ES; toewijzing medische kosten hond; afwijzing immateriële schade baasje
2De beoordeling
Wat is de kern?
2.1.
Op 15 april 2023 is de hond van [eiseres] (hierna: [hond 1] ) gebeten door de hond van [gedaagde] (hierna: [hond 2] ). Als gevolg van dit bijtincident heeft [hond 1] ernstig letsel opgelopen. Dit letsel heeft er uiteindelijk toe geleid dat [hond 1] moest inslapen. Ook stelt [eiseres] dat zij zelf letsel heeft opgelopen als gevolg van het bijten van [hond 2] . Zij zou door [hond 2] zijn gebeten in haar handen en in haar gezicht. [eiseres] vordert in deze procedure zowel de kosten voor de medische ingrepen voor [hond 1] , als haar eigen medische kosten. Verder vordert ze € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, wettelijke rente en incassokosten.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Volgens [gedaagde] heeft [hond 1] [hond 2] uitgelokt. Verder voert [gedaagde] aan dat het bijtincident aan [eiseres] zelf is te wijten, waardoor zijn aansprakelijkheid vervalt of in ieder geval verminderd moet worden. Tot slot betwist [gedaagde] dat [hond 2] letsel heeft veroorzaakt aan de handen en het gezicht van [eiseres] .
Weigeren ter zitting ingediende productie
2.3.
Voor alles wordt opgemerkt dat [gedaagde] op 10 december 2024, de dag van de zitting, nog een nadere productie heeft ingediend. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het indienen van deze productie, nu deze te laat is ingediend en zij dit stuk, dat uitgaat van een andere grondslag dan in de dagvaarding, niet met haar gemachtigde heeft kunnen bespreken om haar verweer voor te bereiden. [eiseres] heeft verzocht deze producties daarom buiten beschouwing te laten.
2.4.
In dit verband geldt dat in artikel 4.4 van het Landelijk Procesreglement voor rolzaken kanton is bepaald dat eventuele producties uiterlijk tien dagen voor de dag van de zitting door de kantonrechter en de wederpartij moeten zijn ontvangen. Vast staat dat [gedaagde] de productie op 10 december 2024 – de dag van de zitting- heeft ingediend en daarmee dus te laat is geweest. Veder staat vast dat dit stuk dateert van 10 maart 2023. Naar het oordeel van de kantonrechter had van [gedaagde] verwacht mogen worden dat hij dit stuk al eerder in het geding zou brengen. Tot slot is van belang dat partijen een verplichting tegenover elkaar hebben om onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen (artikel 20 lid 2 Rv). Het dermate laat indienen van een productie, waarin een nieuw verweer wordt gevoerd, staat op gespannen voet met de verplichting uit artikel 20 Rv. De nadere productie van [gedaagde] zal vanwege de bovengenoemde redenen buiten beschouwing worden gelaten.
Aansprakelijkheid voor dieren 6:179 BW
2.5.
In deze procedure gaat het om de vraag of [gedaagde] op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg van het bijtincident heeft geleden.
2.6.
Op grond van artikel 6:179 BW is de bezitter van een dier in beginsel aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade. Vast staat dat de hond van [gedaagde] [hond 1] heeft gebeten. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] hierdoor schade heeft geleden, in die zin dat [hond 1] door het bijtincident ernstige verwondingen heeft opgelopen en dat [eiseres] daardoor medische kosten heeft moeten maken. In beginsel is [gedaagde] dan ook aansprakelijk voor de schade die zijn hond heeft aangericht.
2.7.
[gedaagde] kan zich slechts disculperen indien en voor zover hij zich met succes erop zou kunnen beroepen dat aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW zou hebben ontbroken indien hij de gedraging waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad. Beslissend is dus of [gedaagde] in de situatie dat hij het in zijn macht zou hebben gehad en bewust zou hebben toegelaten dat [hond 2] [hond 1] letsel toebrengt, niet aansprakelijk zou zijn. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat een dergelijke situatie hier aan de orde is.
Eigen schuld verweer faalt (artikel 6:101 BW)
2.8.
[gedaagde] doet een beroep op de eigen schuld van [eiseres] , zoals bedoeld in artikel 6:101 BW. De schadevergoedingsplicht kan worden verminderd wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseres] zelf kan worden toegerekend. Of, en zo ja in hoeverre, in een voorkomend geval ‘eigen schuld’ van [eiseres] op zijn plaats is, hangt steeds af van de omstandigheden van het geval. In de kern komt het erop neer dat moet worden beoordeeld of [eiseres] anders heeft gehandeld dan van een redelijk handelend persoon onder de gegeven omstandigheden kon worden gevergd. Omdat [gedaagde] een beroep doet op de eigen schuld van [eiseres] , is het aan [gedaagde] om dit te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat de schade de eigen schuld is van [eiseres] (artikel 150 Rv).
2.9.
[gedaagde] voert aan dat het bijtincident het gevolg is van gevaarzetting van [eiseres] zelf. [eiseres] zou op de hoogte moeten zijn van het gedrag van [hond 1] in de nabijheid van grotere honden. Als [eiseres] [hond 1] buiten de schuifdeuren zou hebben neergezet, in plaats van in de hal, had [hond 1] de hond van [gedaagde] niet kunnen provoceren. Dit zou maken dat de schade van [eiseres] mede het gevolg is van een omstandigheid die aan haarzelf kan worden toegerekend.
2.10.
De kantonrechter gaat aan het beroep op de eigen schuld van [eiseres] voorbij. Niet is komen vast te staan dat [hond 1] inderdaad onvoorspelbaar en provocerend gedrag vertoont in het bijzijn van grotere honden en dat [eiseres] als gevolg daarvan op de hoogte had moeten zijn van dergelijk gedrag. Verder heeft [eiseres] betwist dat zij [hond 1] in de hal heeft neergezet. Tijdens de zitting heeft zij verklaard dat zij [hond 1] eerst mee naar buiten heeft genomen en daar pas op de grond heeft gezet. [gedaagde] heeft vervolgens onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om dit te weerleggen. Ten overvloede, zelfs als deze gedragingen van [eiseres] vast komen te staan, is dat onvoldoende om te kunnen concluderen dat [eiseres] anders heeft gehandeld dan van een redelijk persoon onder de gegeven omstandigheden kon worden verwacht. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen omstandigheid op grond waarvan (een deel van) de schade aan [eiseres] kan worden toegerekend.
Onverzekerde kosten voor medische ingrepen [hond 1]
2.11.
[eiseres] vordert allereerst een bedrag van € 3.357,75. Dit bedrag bestaat uit onverzekerde kosten voor de medische ingrepen van [hond 1] en uit de kosten voor de dierenambulance, ter hoogte van € 70,-. De verwondingen van [hond 1] zijn volgens [eiseres] dermate ernstig geweest dat [hond 1] verschillende medische behandelingen heeft moeten ondergaan. [eiseres] heeft zowel medische verslagen overgelegd als de bijbehorende facturen, waaronder ook de factuur van de dierenambulance, waaruit de opbouw van het bovenstaande bedrag kan worden opgemaakt. [gedaagde] is het niet eens met dit bedrag en voert aan dat [eiseres] zelf heeft gekozen om [hond 1] nog zo lang door te behandelen. Ook moet volgens [gedaagde] meetellen dat niet vast staat of [hond 1] een rashond of een hond uit het asiel is. [gedaagde] is van mening dat voor de schadevergoeding aangesloten moet worden bij zijn verdiencapaciteit. Hij ontvangt op het moment een uitkering van de AOW, waardoor hij een bedrag van € 750,- redelijk zou vinden.
2.12.
De kantonrechter begrijpt uit het bovenstaande dat niet wordt betwist dat het letsel, waarvoor [hond 1] is behandeld, een direct gevolg is van de beet van [hond 2] . Verder heeft [gedaagde] de hoogte van de medische kosten niet betwist. Wel heeft [gedaagde] aangevoerd dat de kosten niet in verhouding staan tot de waarde van het hondje. De kantonrechter is ten aanzien daarvan van mening dat uit de medische verslagen in voldoende mate blijkt dat het alleszins redelijk was om de betreffende medische behandelingen uit te voeren om daarmee te proberen het leven van [hond 1] te redden. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat [eiseres] de medische behandelingen van [hond 1] onnodig en/of onredelijk lang heeft doorgezet. De aanschafwaarde van [hond 1] en de vraag of zij een rashond is of niet, is daarvoor niet van belang. Relevant is dat [hond 1] letsel heeft opgelopen als gevolg van het bijten van [hond 2] en dat dit tot medische kosten heeft geleid. [gedaagde] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de medische kosten lager hadden moeten zijn en beperkt moeten worden tot een bedrag van € 750,-. De medische kosten, ter hoogte van € 3.357,75 zullen daarom worden toegewezen.
Eigen medische kosten
2.13.
[eiseres] vordert verder een bedrag van € 40,42 omdat zij van de huisarts kalmeringsmiddelen voorgeschreven heeft gekregen op 29 april 2023. [eiseres] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat deze kosten in verband staan met het incident op 15 april 2023. Deze kosten worden daarom afgewezen.
Immateriële schadevergoeding van € 1.000 wordt afgewezen
2.14.
[eiseres] vordert ten slotte een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade (artikel 6:106 BW).
2.15.
Immateriële schade kan alleen voor vergoeding in aanmerking komen in de in artikel 6:106 BW genoemde gevallen. Immateriële schade kan worden uitgekeerd indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106 sub b BW). Deze laatste categorie kan bijvoorbeeld betrekking hebben op schade die bestaat uit geestelijk letsel. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven vastgesteld kunnen worden.
2.16.
In dit geval voert [eiseres] aan dat zij blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen omdat [hond 2] haar in haar gezicht zou hebben gekrabd. [eiseres] heeft een foto overgelegd, waarop krassen in haar gezicht te zien zijn, om dit standpunt te ondersteunen. [gedaagde] betwist dat deze krassen afkomstig zijn van [hond 2] en dat sprake is van blijvend letsel. De kantonrechter overweegt ten aanzien hiervan dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat het op de foto zichtbare letsel veroorzaakt is door [hond 2] . Er bestaat dan ook geen aanleiding [eiseres] op dit punt tot bewijslevering toe te laten. Daarmee is niet komen vast te staan dat er sprake is van lichamelijk letsel bij [eiseres] . De immateriële schadevergoeding kan op die grond dus niet worden toegewezen.
2.17.
[eiseres] voert verder aan dat zij getraumatiseerd is door de gebeurtenissen. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [eiseres] haar vordering van immateriële schadevergoeding deels op het ‘in andere wijze in haar persoon aangetast zijn’ uit artikel 6:106 sub b BW baseert. [eiseres] geeft aan dat zij [gedaagde] regelmatig nog tegenkomt in haar flatgebouw en dat hij haar vaak opzettelijk herinnert aan het voorval. Daarnaast geeft [eiseres] aan bang te zijn dat de honden van [gedaagde] ook haar nieuwe hondje iets zullen aan doen. De kantonrechter overweegt ten aanzien hiervan dat door [eiseres] onvoldoende concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit kan volgen dat psychische schade is ontstaan. Hoewel de kantonrechter begrijpt dat [eiseres] erg geschrokken is van het incident en dat het voor haar confronterend is om ook na het incident de honden van [gedaagde] nog regelmatig tegen te komen in het flatgebouw, is dit onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [eiseres] in haar persoon is aangetast in de zin van artikel 6:101 sub b BW. De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Rechtbank Rotterdam 21 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:3747