Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 111115 poging moord en brandstichting met levensgevaar; beoordeling diverse schadeposten slachtoffers

Rb Gelderland 111115 poging moord en brandstichting met levensgevaar; beoordeling diverse schadeposten slachtoffers; verweer tzv kosten onder WMO verworpen; 
- smartengeld
 slachtoffers € 200.000 en € 150.000

7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat hij als enige heeft meegewerkt aan het onderzoek en oprechte spijtgevoelens heeft getoond.

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank het tenlastegelegde bewezen acht, bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit persoonlijk onderzoek komt naar voren dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht. Uit de rapporten volgt dat poliklinische behandeling en reclasseringstoezicht zijn geïndiceerd en dat verdachte openstaat voor hulp en begeleiding. Zowel verdachte als de samenleving zijn gebaat bij een spoedige behandeling. Verder dient te worden betrokken dat verdachte door gewetensnood openheid van zaken heeft gegeven, waardoor er duidelijkheid in de zaak is gekomen. De verdediging verzoekt de rechtbank om bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf aansluiting te zoeken bij het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 11 september 2012 (ECLI:NL:RBLEE:2012:BX7073), in welke zaak het ging om drie ernstige brandstichtingen met levensgevaar gepleegd door een verminderd toerekeningsvatbare dader en een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, is opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 22 september 2015;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 29 januari 2015;
- een multidisciplinair rapport van [deskundige 1] , klinisch psycholoog, gedateerd 1 mei 2015 en van [deskundige 2] , psychiater, gedateerd 12 mei 2015.

De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gruwelijke poging tot moord van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door middel van brandstichting. In de nacht van 3 op 4 september 2014 haalt [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] , [verdachte] thuis op met de bus. In de bus wordt het plan bedacht om de bewoners van het pand aan de [adres 2] (“Polenpand”) af te schrikken, zodat [medeverdachte 1] niet langer lastiggevallen wordt. Dit plan houdt in dat [verdachte] een steen door een van de ruiten van het pand zal gooien en dat [medeverdachte 2] daarna een brandbom door hetzelfde gat naar binnen zal gooien. Kort daarna wordt de brandbom bij [medeverdachte 2] thuis gemaakt en wordt volgens plan gehandeld. In de kamer van het pand waar de steen en de brandbom naar binnen worden gegooid, liggen op dat moment [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nietsvermoedend in bed te slapen. In een paar minuten tijd wordt hen op gruwelijke wijze een toekomst, zoals zij die zelf voor ogen hadden, ontnomen.
Zowel poging tot moord als opzettelijke brandstichting met levensgevaar behoren tot de meest ernstige misdrijven in het Nederlandse strafstelsel. Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de aanslag op hun leven hebben overleefd is niet te danken aan verdachte, maar aan (veelvuldig) medisch ingrijpen. Verdachte heeft door zijn laakbare handelen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onherstelbaar leed toegebracht.
Als gevolg van de brand is 78,5% van de totale huidoppervlakte van [slachtoffer 1] verbrand, waarvan 41% tweedegraads en 37,5% derdegraads. Verder heeft hij licht inhalatieletsel opgelopen en is sprake van blijvende beschadiging van de zenuwen in beide onderbenen, voeten en rechterhand. Kenmerkend voor de ernst van de verwondingen van [slachtoffer 1] is dat de artsen van het Brandwondencentrum omstreeks 9 september 2014 moreel beraad wilden houden over de voorzetting van de behandeling en de draaiboeken voor het overbrengen van het lichaam van [slachtoffer 1] naar Slowakije al klaar lagen. Hij is 104 dagen in het Brandwondencentrum opgenomen geweest, waarvan 70 dagen op de afdeling Intensive Care. Hij heeft 15 operaties in het Brandwondencentrum ondergaan. Hij is twee keer gereanimeerd. Daarna is hij nog eens 233 dagen in het RMC Groot Klimmendaal opgenomen geweest.
[slachtoffer 1] zal voor altijd de littekens op zijn benen, armen en andere lichaamsdelen zien en hij zal iedere dag met de beperkingen worden geconfronteerd. Hij is niet meer in staat om te wandelen, hard te lopen, langdurig te staan, te hurken, te kruipen, zwaardere voorwerpen te tillen, fijne bewegingen met zijn dominante rechterhand te maken en kracht te zetten met zijn armen. Daarbij komt nog de constante pijn en jeuk. Hij is vanwege het letsel en de beperkingen in grote mate afhankelijk geworden van de hulp van derden. Hij kan onder andere de huishoudelijke taken niet meer zelfstandig verrichten. Iedere dag heeft hij verzorging nodig. Hij zal zijn voeten blijvend moeten laten verzorgen. De klachten en beperkingen zijn blijvend; er zal geen verbetering meer optreden. Hij is dus voor de rest van zijn leven gehandicapt. Als gevolg van de brand is hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geworden, kan hij zijn hobby als sportvisser niet meer uitoefenen en is hij in een sociaal isolement geraakt.
Als gevolg van de brand is bij [slachtoffer 2] - die ten tijde van het incident pas enkele dagen in Nederland verbleef - 55,2% van de totale huidoppervlakte verbrand, waarvan 25,7% tweedegraads en 29,5% derdegraads. Verder heeft zij hypertensie van beide pinken, een licht inhalatieletsel en een posttraumatische stressstoornis met een reactieve depressieve stoornis opgelopen. [slachtoffer 2] is 95 dagen in verschillende ziekenhuizen in Nederland en Slowakije opgenomen geweest. Zij heeft in Nederland 8 operaties ondergaan. Zij staat nog steeds bij meerdere specialisten onder behandeling en zal nog meerdere operaties moeten ondergaan. [slachtoffer 2] draagt over het gehele lichaam elastische drukkleding. Haar hele lichaam doet pijn en jeukt. Zij is niet in staat de meest eenvoudige handelingen met haar handen te verrichten. Verder is zij bij het lopen beperkt door de pijn aan de onderkant van beide voeten. Het dragen van schoenen zorgt al voor klachten en zij is niet in staat om te hurken of te bukken. Het ergste vindt zij dat de brand zichtbare (littekens) en hoorbare (verzwaarde stem) sporen heeft achtergelaten en haar psychische klachten. [slachtoffer 2] heeft hulp nodig bij onder meer de huishoudelijke taken, de werkzaamheden in, aan en/of rond de woning en de verzorging van de kinderen. Tot op heden is zij vanwege de brand niet in staat om te werken. Het is nog maar de vraag of zij ooit op de arbeidsmarkt zal kunnen terugkeren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het bewezenverklaarde zowel voor verdachte als zijn medeverdachten in beginsel een forse gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren passend is.
Verdachte is blijkens zijn strafblad niet eerder veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
De gedragsdeskundigen hebben verdachte uitvoerig onderzocht en daarvan rapportages opgemaakt. In de rapportages is onder meer het volgende opgenomen.
Bij verdachte is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (een autisme spectrum stoornis), misbruik van cannabis en zwakbegaafdheid. Daarnaast is er sprake van een depressieve stoornis. Deze problematiek was ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en heeft zijn gedragskeuzes en gedragingen op dat moment in aanzienlijke dan wel duidelijke mate beïnvloed. Verdachte was door zijn problematiek minder in staat om zijn eigen gevoelens, gedachten en handelen adequaat te sturen. Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte – als enige – berouw voor zijn daden heeft getoond en de verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen door openheid van zaken te geven.
Concluderend zal de rechtbank verdachte, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden, een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waaraan bijzondere voorwaarden in de vorm van een eventuele behandeling kunnen worden verbonden verhoudt zich niet met de ernst en de gevolgen van verdachtes daden.

7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de bewezenverklaarde feiten. Daartoe zijn door de raadsman van de benadeelde partijen bij de voegingsformulieren voorlopig schaderapporten gevoegd met 39 respectievelijk 24 bijlagen. Gevorderd worden bedragen van € 1.010.223,90 door [slachtoffer 1] en € 930.066,50 door [slachtoffer 2] .

De vordering van [slachtoffer 1] (€ 1.010.223,90)


Nr.

Schadepost

Verschenen schade

Toekomstige schade

Extra bedrag

Totaal

1

Materiële schade

€ 12.000

-

-

€ 12.000

2

Telefoon- en portokosten

€ 1.000

-

€ 10.000

€ 11.000

3

Reiskosten

€ 323,80

-

€ 25.000

€ 25.323,80

4

Medische kosten

€ 281

€ 3.584

€ 50.000

€ 53.865

5

Ziekenhuisdaggeldvergoeding

€ 6.174

-

€ 10.000

€ 16.174

6

Hulpmiddelen

€ 5.380

€ 15.030

€ 50.000

€ 70.410

7

Verzorgingskosten

-

€ 60.329

€ 100.000

€ 160.329

8

Pedicure

€ 140

€ 11.173

€ 5.000

€ 16.313

9

Verlies tatoeages

€ 15.000

-

-

€ 15.000

10

Huur nieuwe woning

€ 2.244,90

€ 124.242

€ 30.000

€ 156.486,90

11

Huishoudelijke hulp

€ 160

€ 44.561

€ 20.000

€ 64.721

12

Verlies zelfwerkzaamheid

€ 49,88

€ 4.630

€ 25.000

€ 29.679,88

13

Verlies verdienvermogen

€ 755,09

€ 87.980,11

€ 50.000

€ 138.735,20

14

Smartengeld

€ 225.000

-

-

€ 225.000

15

Buitengerechtelijke kosten

€ 186,12

-

€ 15.000

€ 15.186,12

16

Wettelijke rente

PM

PM

PM

PM

 

Totaal

€ 268.694,79

€ 351.529,11

€ 390.000

€ 1.010.223,90

De vordering van [slachtoffer 2] (€ 930.066,50)


Nr.

Schadepost

Verschenen schade

Toekomstige schade

Extra bedrag

Totaal

1

Materiële schade

€ 500

-

-

€ 500

2

Telefoon- en portokosten

€ 100

-

€ 250

€ 350

3

Reiskosten

€ 739,30

-

€ 20.000

€ 20.739,30

4

Medische kosten

€ 750

-

€ 200.000

€ 200.780

5

Ziekenhuisdaggeldvergoeding

€ 2.240

-

€ 10.000

€ 12.240

6

Hulpmiddelen

-

-

€ 25.000

€ 25.000

7

Verzorgingskosten

€ 11.943,75

€ 33.808

€ 100.000

€ 145.751,75

8

Huishoudelijke hulp

€ 2.657

€ 4.280

€ 50.000

€ 56.937

9

Verlies zelfwerkzaamheid

€ 285

€ 1.412

€ 25.000

€ 26.697

10

Verlies verdienvermogen

€ 776,40

€ 16.288

€ 250.000

€ 267.064,40

11

Smartengeld

€ 157.775

-

-

€ 157.775

12

Medische informatie

€ 93,05

-

€ 15.000

€ 15.093,05

13

Kosten overnachting

€ 139

-

€ 1.000

€ 1.139

14

Wettelijke rente

PM

PM

PM

PM

 

Totaal

€ 178.028,50

€ 55.788

€ 696.250

€ 930.066,50

Het standpunt van de officier van justitie

Ten aanzien van [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van deze benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 486.450,90 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat het bepalen van de schade zoals genoemd onder het kopje ‘Extra bedrag’ een onevenredige belasting voor het strafproces vormt. Verder zijn de posten hulpmiddelen (post 6), verzorgingskosten (post 7), pedicure (post 8), het verlies van tatoeages (post 9) en huishoudelijke hulp (post 11) onvoldoende onderbouwd. De overige bedragen die genoemd zijn onder de kopjes ‘Verschenen schade’ en ‘Toekomstige schade’ lijken alleszins redelijk.

Ten aanzien van [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van deze benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 233.816,50 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
De officier van justitie is van mening dat de bedragen die genoemd zijn onder de kopjes ‘Verschenen schade’ en ‘Toekomstige schade’ toegewezen dienen te worden, nu deze bedragen - ondanks dat niet alle posten van concrete onderbouwing zijn voorzien - alleszins redelijk zijn. Het bepalen van de schade zoals genoemd onder het kopje ‘Extra bedrag’ vormt een onevenredige belasting voor het strafproces.

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering in het geheel af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Bepleit wordt dat niet verdachtes handelen tot de geleden schade van de benadeelde partijen heeft geleid. Verdachte kan niet aansprakelijk worden gehouden voor de schade, dan wel kan niet gesproken worden van groepsaansprakelijkheid. Voor zover van groepsaansprakelijkheid gesproken kan worden, dient daarnaar nader onderzoek te worden verricht. Dat onderzoek levert een onevenredige belasting voor het strafproces op.
Verder is door de verdediging in de verschillende zaken (ook tegen de medeverdachten) nog het volgende ingebracht.
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
Met betrekking tot de materiële schade heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten 1, 2, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 niet dan wel onvoldoende zijn onderbouwd, waarbij eventueel nader onderzoek een onevenredige belasting is voor het strafproces. Bovendien geldt ten aanzien van de posten 3, 4, 6 en 7 dat die onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vallen.
Met betrekking tot het verlies van verdienvermogen (post 13) is gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat het niet verlengen van het contract rechtstreeks verband houdt met de strafbare feiten. Ten aanzien van de posten 3, 4, 7, 11, 12 en 13 wordt opgemerkt dat [slachtoffer 1] zich al op 23 juni 2014 arbeidsongeschikt had gemeld als gevolg van hartproblemen waarvoor hij een medische ingreep moest ondergaan. Er zou nader onderzoek gedaan moeten worden naar de impact van deze al bestaande klachten op de genoemde posten. Verder dienen de schadeposten onder het kopje ‘Extra bedrag’ te worden afgewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging matiging van het bedrag verzocht. Het soortgelijke geval waarnaar de raadsman van de benadeelde partij heeft verwezen, acht de raadsman van de verdediging niet gelijk. Verder kan niet zonder meer worden aangenomen dat het Hof in het arrest een rechtsregel heeft geformuleerd.
Tot slot verzoekt de verdediging om de vervangende hechtenis in geval van een toewijzing van de vordering op één dag te stellen.

Ten aanzien van [slachtoffer 2]
Met betrekking tot de materiële schade heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten 1, 2, 4 en 6 niet dan wel onvoldoende zijn onderbouwd.
Met betrekking tot de posten 3, 5, 7 en 8 is een beroep gedaan op de Nederlandse forfaitaire regelingen en rechtspraak, terwijl [slachtoffer 2] in oktober 2014 al naar Slowakije is overgebracht alwaar een groot deel van behandeling en herstel heeft plaatsgevonden. De bedragen die in de richtlijnen genoemd worden zijn op de Nederlandse standaard gebaseerd. Die gelden niet onverkort in de Slowaakse situatie. Daarvoor is onderzoek nodig, wat een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert.
Post 9 (verlies verdienvermogen; de rechtbank leest aldus post 10) dient te vervallen, omdat het handhavingsverdrag bepaalt dat [slachtoffer 2] bij het voortduren van arbeidsongeschiktheid een uitkering, die hoger is dan zij in Slowakije had kunnen verdienen, zal blijven ontvangen. Voorts is gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat het niet verlengen van een arbeidscontract rechtstreeks verband houdt met de strafbare feiten.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging matiging van het bedrag verzocht. Het soortgelijke geval waarnaar de raadsman van de benadeelde partij heeft verwezen, acht de raadsman van de verdediging niet gelijk. Verder kan niet zonder meer worden aangenomen dat het Hof in het arrest een rechtsregel heeft geformuleerd.
Tot slot verzoekt de verdediging om de vervangende hechtenis in geval van een toewijzing van de vordering op één dag te stellen.

Beoordeling door de rechtbank
Algemene verweren met betrekking tot beide vorderingen:
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte voldoende nauw en bewust met zijn medeverdachten heeft samengewerkt en zij zich samen schuldig hebben gemaakt aan de feiten en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 396.062,29 ( [slachtoffer 1] ) en € 226.041,50 ( [slachtoffer 2] ) schade hebben geleden. Dit zal hieronder per schadepost worden toegelicht. Voor deze schade is verdachte op grond van het voorgaande naar burgerlijk recht aansprakelijk. In zoverre is de vordering voor toewijzing vatbaar, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente met ingang van de hieronder nader te bepalen data. Met betrekking tot een aantal schadeposten zal een ingangsdatum (hieronder aangegeven met een *) worden bepaald die in het midden ligt van de periode waarin die schadeposten zijn ontstaan.

Ten aanzien van [slachtoffer 1]

Algemene verweren
Wmo
Ten aanzien van verschillende posten van de vorderingen van benadeelde partijen heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de kosten onder de Wmo vallen. De rechtbank volgt dit verweer niet. De rechtbank is van oordeel dat het de benadeelde partijen vrijstaat om schade veroorzaakt door verdachtes strafrechtelijke handelen op hem te verhalen. Gelet op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:776) is dit de aangewezen weg voor schadeloosstelling, omdat de eigen verantwoordelijkheid van burgers een grote rol speelt in de Wmo. Enkel voor die gevallen die door de burgers onmogelijk zelf kunnen worden geregeld, behoort de overheid (middels de Wmo) verantwoordelijkheid te nemen. De rechtbank verwerpt daarmee dit verweer.

Hartklachten
Evenmin wordt de verdediging gevolgd in diens verweer dat de eerdere medische klachten (het hartfalen) van [slachtoffer 1] wellicht van invloed kan zijn op (de hoogte van) verschillende posten van zijn vordering. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 31 juli 2015 (bijlage 26 van het voorlopig schaderapport) volgt weliswaar dat [slachtoffer 1] zich op 23 juni 2014 arbeidsongeschikt meldde en dat hij is uitgevallen met hartproblematiek waarvoor hij een medische ingreep moest ondergaan. Echter, uit hetzelfde rapport volgt vervolgens dat uit medische gegevens en uit huidig onderzoek blijkt dat [slachtoffer 1] door de brandwonden dusdanig blijvend letsel heeft opgelopen dat hij in grote mate voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) afhankelijk is geworden. Een en ander wordt ondersteund door de verklaring van de leidinggevende van [slachtoffer 1] , dat hij na zijn hartinfarct weer aan het werk was gegaan, en de verklaring van [slachtoffer 1] zelf, dat hij 3 september 2014 vroeg naar bed was gegaan, omdat hij de volgende dag weer moest gaan werken. Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank ook dit verweer van de verdediging.

Per post

1. Materiële schade

Gelet op de aard van de bewezenverklaarde handelingen, in het bijzonder het in brand (laten) steken van de woning van de benadeelde partij, is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting komen vast te staan dat de door hem genoemde eigendommen door de brand verloren zijn gegaan. Verder is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting komen vast te staan dat hij als gevolg van het handelen van verdachte noodzakelijkerwijs kosten heeft moeten maken voor het (laten) opknappen en inrichten van zijn nieuwe huurwoning.
Nu de schadeposten naar het oordeel van de rechtbank redelijk voorkomen en voorshands in redelijkheid kunnen worden bepaald, is zij van oordeel dat deze schadeposten geen onevenredige belasting vormen voor het strafproces en dient het volledige bedrag van€ 12.000 te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 4 september 2014.

2. Telefoon- en portokosten

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat ten gevolge van het bewezenverklaarde en ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid in dat verband kosten zijn gemaakt ter hoogte van het gevorderde bedrag. Dat (een deel van) die communicatie binnen de bestaande bundel van de benadeelde partij kan zijn verricht en/of per digitale post doet hieraan niet af, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Het bedrag van € 1.000 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 8 april 2015*.

3. Reiskosten

Tegen de hoogte van de gevorderde reiskosten is verder geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Nu de schadepost naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, is zij van oordeel dat deze schadepost kan worden toegewezen.
Het bedrag van € 323,80 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 28 mei 2015*.

4. Medische kosten

De ziektekostenverzekering heeft de medische kosten tot op heden vrijwel volledig vergoed. Voor de aanschaf van voorlopige orthopedische schoenen heeft hij een bedrag van € 140,50 moeten voldoen. Deze schoenen draagt hij elke dag.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat dat hij toe is aan zijn tweede paar schoenen en dat een paar schoenen maximaal twee jaar meegaat. De rechtbank acht, gelet op het door het bewezenverklaarde handelen ontstane blijvend letsel aan de voeten van de benadeelde partij, de gevorderde verschenen schade van € 281 alsook de toekomstige schade van € 3.584 voor orthopedische schoenen daarom voldoende onderbouwd en redelijk. Dit geldt te meer nu ook een sterftekanscorrectie in de schadeberekening is verwerkt.
Het bedrag van € 3.865 zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 281 per 31 juli 2015*.

5. Ziekenhuisdaggeldvergoeding

Tegen de hoogte van de gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding is geen inhoudelijk verweer gevoerd. Nu de schadepost naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, is zij van oordeel dat deze schadepost kan worden toegewezen.
Het bedrag van € 6.174 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 20 februari 2015*.

6. Hulpmiddelen

Vanwege het door het bewezenverklaarde handelen zal benadeelde partij nooit meer normaal kunnen lopen en zal hij de rest van zijn leven op het gebruik van een scootmobiel (buitenshuis) en een rolstoel (binnenshuis) zijn aangewezen. In augustus 2015 heeft hij een scootmobiel tot zijn beschikking gekregen. Toewijsbaar is de eigen bijdrage voor de maanden augustus 2015 tot en met november 2015, te weten (4 x € 20 =) € 80. Hoewel de benadeelde partij verdachte (ingevolge voornoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep) dient aan te spreken tot de betaling van de kosten van aanschaf van de scootmobiel en de rolstoel, stelt de rechtbank vast dat hij al een scootmobiel en rolstoel heeft toegewezen gekregen. Aangezien niet is gebleken – maar ook niet valt uit te sluiten – dat deze eerste verstrekking zal worden teruggedraaid, zal de rechtbank de aanschafkosten voor de scootmobiel (€ 5.000) en rolstoel (€ 300) – nu nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren – niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting met betrekking tot onder meer de levensduur van een scootmobiel de toekomstige schade voor de aanschaf van deze hulpmiddelen (€ 15.030) voldoende is onderbouwd en redelijk is.
De rechtbank zal daarom een bedrag van € 16.110 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 80 per 16 september 2015*.

7. Verzorgingskosten

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde verzorgingskosten onvoldoende concreet zijn. Uit de stukken volgt dat het op dit moment onduidelijk is of er kosten aan de verzorging verbonden zullen gaan zijn. Daarom is de rechtbank, met de verdediging, van oordeel dat het behandelen van deze schadepost een te zware belasting oplevert voor het strafproces en de benadeelde partij voor deze post dan ook niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

8. Pedicure

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat het gaat om blijvend letsel aan de voeten van de benadeelde partij met kosten van € 35 per maandelijkse behandeling, de gevorderde verschenen schade van € 140 en de toekomstige schade van € 11.173 aan pedicurebehandelingen voldoende zijn onderbouwd en redelijk zijn.
Een bedrag van € 11.313 zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 140 per 16 september 2015*.

9. Verlies tatoeages

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat de tatoeages (die hem € 1.954,29 hebben gekost) door zijn letsel als gevolg van het strafrechtelijke handelen van verdachte niet langer zichtbaar zijn. De stelling dat met het verloren gaan van de tatoeages een kunstwerk ter waarde van € 15.000 verloren is gegaan acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en voor zover gesteld wordt dat met het verlies van de tatoeage een kunstwerk moet worden vergoed, is die stelling onjuist omdat een tattoo daarvoor te persoonlijk is. Nu nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, dient de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Een bedrag van € 1.954,29 zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 4 september 2014.

10. Huur nieuwe woning

Na het ontslag uit het RMC Groot Klimmendaal heeft de benadeelde partij op 8 augustus 2015 een huurwoning van woningcorporatie Vivare betrokken. Hierdoor dient hij maandelijks huur te betalen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat er sprake is van schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen.
Als redelijke termijn dat benadeelde partij zou blijven wonen en werken zoals hij voor de brand deed, gaat de rechtbank uit van 10 jaar. De daarbij behorende schade begroot de rechtbank in redelijkheid op een bedrag van € 5.000. Nu nader onderzoek tot een onevenredige belasting van het strafproces zou leiden, wordt de benadeelde partij bij deze post voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Een bedrag van € 5.000 zal aldus worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.244,90 per 16 september 2015*.
Deze post wordt voor het overige niet ontvankelijk verklaard.

11. Huishoudelijke hulp

Vanwege het opgelopen letsel als gevolg van de brand staat vast dat benadeelde partij niet meer in staat is om huishoudelijke taken zelfstandig te verrichten. In verband met zijn beperkingen heeft hij een hulp ingeschakeld. Deze hulp is vanaf augustus viermaal langs geweest en kostte hem € 40 per keer, dus in totaal € 160. Deze kosten acht de rechtbank voldoende onderbouwd en redelijk en derhalve toewijsbaar.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat de beperkingen blijvend zijn. Zij acht de toekomstige schade, ook voor de toekomst voorspelbaar, op dit onderdeel eveneens voldoende onderbouwd en redelijk.
De rechtbank zal daarom een bedrag van € 44.721 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 160 per 16 september 2015*.

12. Verlies zelfwerkzaamheid

Tegen de hoogte van het gevorderde bedrag is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Het bedrag aan (verschenen en toekomstige) schade tot het bedrag van € 4.679,88, wat de rechtbank voldoende onderbouwd en ook zonder meer redelijk acht, zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 49,88 per 16 september 2015*.

13. Verlies verdienvermogen

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de brand en het daarbij opgelopen letsel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geraakt. Een verbetering van de functionele mogelijkheden is uitgesloten en een heronderzoek is blijkens de stukken niet aan de orde. Hij zal tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op zijn IVA-uitkering aangewezen zijn. Daarmee verwerpt zij het verweer dat er geen sprake zou zijn van een causaal verband.
Dat maakt dat het verschil tussen het hypothetische inkomen zonder het bewezenverklaarde feit en het feitelijke inkomen sindsdien, doorberekend tot en met november 2015, als verlies van verdienvermogen voor vergoeding in aanmerking komt. Datzelfde geldt voor de gevorderde toekomstige schade in de daaropvolgende periode tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de gevorderde schade voldoende onderbouwd en redelijk en zal zij de verschenen en toekomstige schade tot een bedrag van € 88.735,20 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 755,09 per 8 april 2015*.

14. Smartengeld

Gevorderd is een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 225.000, onder verwijzing naar het letsel en de fysieke en psychische (deels: blijvende) gevolgen van de bewezenverklaarde feiten.

De rechtbank stelt voorop dat op grond van rechtspraak van de Hoge Raad bij de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding moet worden aangesloten bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming geldontwaarding), rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde. Er mag gekeken worden naar wat buitenlandse rechters toewijzen, maar dat is niet doorslaggevend.
Het geweldsmisdrijf dat de benadeelde partij is overkomen, heeft een zeer grote impact gehad op zijn leven. Hij heeft zeer ernstig en blijvend fysiek letsel opgelopen. Hij zal iedere dag de littekens op zijn benen, armen en andere lichaamsdelen zien en hij zal iedere dag met de beperkingen worden geconfronteerd, pijn lijden en jeuk hebben. Hij is niet meer in staat om onder meer te wandelen, hard te lopen, langdurig te staan, te hurken, te kruipen, zwaardere voorwerpen te tillen en kracht te zetten met zijn armen. De inspannings- en warmtetolerantie zijn verminderd. Hij is vanwege het letsel en de beperkingen in grote mate afhankelijk geworden van de hulp van derden. Hij is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geraakt. Voldoende aannemelijk is, op grond van de overgelegde stukken, dat hij ook op psychisch vlak problemen ondervindt. De rechtbank zal bij de bepaling van de omvang van het smartengeld dan ook rekening houden met de gestelde – en op grond van het toegebrachte letsel en de gruwelijke gevolgen van wat verdachte en zijn mededader/-uitlokker hebben aangericht de te verwachten– psychische klachten.
Op grond van wat op dit moment bekend is over het aan de benadeelde partij aangedane leed en in vergelijking het aangehaalde arrest van het gerechtshof ‘s-Gravenhage, zal de rechtbank het smartengeld naar billijkheid begroten op een bedrag van € 200.000. De wettelijke rente hierover is verschuldigd met ingang van 4 september 2014.

15. Buitengerechtelijke kosten

Tegen dit onderdeel van de vordering is geen inhoudelijk verweer gevoerd. Nu de schadepost naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, is zij van oordeel dat deze schadepost kan worden toegewezen.
Het bedrag van € 186,12 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per datum dat de kosten zijn gemaakt: over een bedrag van € 93,05 per 16 april 2015 en over een bedrag van € 93,09 per 1 mei 2015.
Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering met betrekking tot de gevorderde extra bedragen bij alle posten niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat nader onderzoek tot een onevenredige belasting van het strafproces zou leiden.

Ten aanzien van [slachtoffer 2]

Algemeen verweer
Nu het bewezenverklaarde handelen van verdachte in Nederland heeft plaatsgevonden, is
de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 2] met betrekking tot de door haar gevorderde schade een beroep kan doen op de Nederlandse forfaitaire regelingen en rechtspraak. Dat [slachtoffer 2] in oktober 2014 al naar Slowakije is overgebracht alwaar een groot deel van behandeling en herstel heeft plaatsgevonden, doet daar niet aan af. Het verweer op dit punt zal daarom worden verworpen.

Per post

1. Materiële schade

Gelet op de aard van de bewezenverklaarde handelingen, in het bijzonder het in brand (laten) steken van de woning van de benadeelde partij, is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting komen vast te staan dat de bezittingen verloren zijn gegaan en zij voor haar (opgelopen) zeer gevoelige huid en de uitgebreide littekens nieuwe losse kleding en ruime schoenen heeft moeten kopen.
Het volledige bedrag aan materiële schade van € 500 – nu deze schade voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt – zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 4 september 2014.

2. Telefoon- en portokosten

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat in verband met tele- en schriftelijke communicatie ten gevolge van het bewezenverklaarde en ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid in dat verband kosten zijn gemaakt ter hoogte van het gevorderde bedrag.
Het bedrag van € 100 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 8 april 2015*.

3. Reiskosten

Tegen de hoogte van de gevorderde reiskosten is geen inhoudelijk verweer gevoerd. Nu de schadepost naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, is zij van oordeel dat deze schadepost kan worden toegewezen.
Het bedrag van € 739,30 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 10 mei 2015*.

4. Medische kosten

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat de kosten van de medicijnen in Slowakije voor rekening van de benadeelde partij zijn gekomen. Gelet op het door het bewezenverklaarde handelen ontstane letsel van de benadeelde partij, acht de rechtbank de gevorderde verschenen schade van € 780 voor medicijnen voldoende onderbouwd en redelijk.
Het bedrag van € 780 zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 1 juni 2015*.

5. Ziekenhuisdaggeldvergoeding

Tegen de hoogte van de gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding is geen inhoudelijk verweer gevoerd. Nu de schadepost naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd en redelijk voorkomt, is zij van oordeel dat deze schadepost kan worden toegewezen.
Het bedrag van € 2.240 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 28 maart 2015*.

6. Hulpmiddelen

Er zijn geen bedragen aan verschenen en toekomstige schade gevorderd.

7. Verzorgingskosten

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij zwaar lichamelijk letsel aan de bewezenverklaarde feiten heeft overgehouden en intensieve verzorging nodig heeft gehad. De verzorgingskosten (€ 11.943,75) zijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Aangezien niet is betwist dat benadeelde partij ook in de toekomst nog intensieve verzorging nodig zal hebben, is de rechtbank, mede gezien de aard en het ernst van het letsel, verder van oordeel dat het bedrag van € 33.808 aan toekomstige schade ook toewijsbaar is.
Het bedrag van € 45.751,75 zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 11.943,75 per 8 april 2015*.

8. Huishoudelijke hulp

Tegen de hoogte van deze schadepost is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Het bedrag aan (verschenen en toekomstige) schade tot het bedrag van € 6.937, wat de rechtbank voldoende onderbouwd en redelijk acht, zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.657 per 1 mei 2015*.

9. Verlies zelfwerkzaamheid

Tegen de hoogte van het gevorderde bedrag is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Het bedrag aan (verschenen en toekomstige) schade tot het bedrag van € 1.697, wat de rechtbank ook voldoende onderbouwd en redelijk acht, zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 285 per 1 mei 2015*.

10. Verlies verdienvermogen

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde feit letsel heeft opgelopen waardoor zij met ingang van 4 september 2014 arbeidsongeschikt is geworden en om die reden ook geen gebruik meer is gemaakt van haar diensten in het kader van haar uitzendovereenkomst. Gelet op het voorgaande verwerpt zij het verweer dat er geen sprake zou zijn van een causaal verband. Verder is zij van oordeel – uitgaande van goede en kwade kansen – dat voldoende is komen vast te staan dat na ommekomst van de uitzendovereenkomst deze zou zijn voortgezet en/of benadeelde partij na ommekomst daarvan verdiensten in uitzend- of loondienstverband van gelijke omvang zou hebben genoten als vóór 4 september 2014. Daardoor komt het verschil tussen het hypothetische inkomen van de benadeelde partij zonder het bewezenverklaarde feit en haar feitelijke inkomen sindsdien, doorberekend tot en met november 2014 (einde tijdelijke dienstverband), als verlies van verdienvermogen voor vergoeding in aanmerking. Datzelfde geldt voor de gevorderde toekomstige schade in de daaropvolgende periode tot eind 2020, aangezien in redelijkheid is ingeschat dat het herstel- en revalidatietraject ten minste vijf jaar zal duren.
De stelling van de verdediging dat de benadeelde partij mogelijk een hoger bedrag aan WIA/ZW-uitkering zou krijgen dan dat zij in Slowakije had kunnen verdienen verwerpt de rechtbank, nu dit niet nader is onderbouwd. De rechtbank zal de verschenen en toekomstige schade tot een bedrag van € 17.064,40 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 776,40 per 17 oktober 2014*.

11. Smartengeld

Gevorderd is een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 157.775, onder verwijzing naar dezelfde arresten als bij [slachtoffer 1] . De rechtbank gaat bij de beoordeling van de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding uit van de reeds hiervoor aangehaalde uitgangspunten.

Het geweldsmisdrijf dat de benadeelde partij is overkomen, heeft een zeer grote impact gehad op haar leven. Zij heeft – net als [slachtoffer 1] – zeer ernstig en blijvend fysiek letsel opgelopen. Zij heeft opnieuw moeten leren lopen. Sinds de brand kan zij haar beide handen niet meer goed gebruiken, is zij slechts in staat om – met veel rust en moeite – korte afstanden te lopen, is haar gehoor en zicht achteruitgegaan en heeft zij op haar hele rug, het overgrote deel van haar armen en benen en haar gelaat ontsierende littekens. De inspannings- en warmtetolerantie zijn verminderd. Daarbij komt nog de aanhoudende pijn en jeuk. Zij heeft nog steeds bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen, de huishoudelijke taken, de werkzaamheden in, aan en rond de woning en de verzorging van de kinderen ondersteuning nodig. Als gevolg van de brand is zij arbeidsongeschikt geraakt en het is de vraag of zij nog op de arbeidsmarkt zal terugkeren. Gebleken is dat zij door de brand ook op psychisch vlak problemen heeft opgelopen. Er wordt gesproken van een posttraumatische stressstoornis met een reactieve depressieve episode.
Op grond van wat op dit moment bekend is over het aan de benadeelde partij aangedane leed en in vergelijking het aangehaalde arrest van het gerechtshof ‘s-Gravenhage, zal de rechtbank het smartengeld naar billijkheid begroten op een bedrag aan smartengeld van € 150.000. De wettelijke rente hierover is verschuldigd met ingang van 4 september 2014.

12. Medische informatie

Tegen dit onderdeel van de vordering is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Het bedrag van € 93,05 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en redelijk. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 22 juni 2015.

13. Kosten overnachting

Tegen dit onderdeel van de vordering is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Het bedrag van € 139 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en redelijk. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 27 oktober 2015.
Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering met betrekking tot de gevorderde extra bedragen bij alle posten niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat nader onderzoek tot een onevenredige belasting van het strafproces zou leiden.
Algemeen
De verdachte is met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor de door de benadeelde partij geleden schade, met dien verstande dat verdachte niet meer tot vergoeding aan de benadeelde partij gehouden is indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
Gelet op al het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte en zijn mededader(s) op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal bij verdachte 365 dagen hechtenis, waarvan 230 dagen ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] en 135 dagen ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] , zal kunnen worden toegepast. De rechtbank ziet in tegenstelling tot de verdediging geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken en de vervangende hechtenis tot één dag te beperken.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de hiervoor genoemde data.

ECLI:NL:RBGEL:2015:6968, zie ook ECLI:NL:RBGEL:2015:6969 en ECLI:NL:RBGEL:2015:6970