Rb 's-Hertogenbosch 030811 aansprakelijkheid voor opzettelijke brandstichting met ernstig letsel voor ouders en dood 2 kinderen
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Hertogenbosch 030811 schadevergoeding na opzettelijke brandstichting met ernstig letsel voor ouders en dood 2 kinderen, smartengeld; onderscheid verschillende juridische grondslagen in casu gekunsteld; € 120.000 & 100.000
2.1. In de nacht van [datum] is brand gesticht in de woning van [eisers] aan [adres]. Door deze brand zijn hun beide kinderen - [A] van 14 jaar oud en [C] van 8 jaar oud - om het leven gekomen. [eisers] zijn uit een raam op de bovenverdieping gesprongen en ernstig gewond geraakt.
2.2. In verband met hun betrokkenheid bij deze brandstichting zijn gedaagden bij onherroepelijk geworden uitspraken veroordeeld tot lange gevangenisstraffen wegens het medeplegen van moord op de beide kinderen en wegens het medeplegen van poging tot moord op [eisers]. [gedaagde sub 1] is door het gerechtshof te ’s Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaren (tevens is een TBS-maatregel opgelegd), [gedaagde sub 2] tot een gevangenisstraf van 18 jaren, en [gedaagde sub 4] tot een gevangenisstraf van 15 jaren. Zij hebben tegen deze uitspraken geen cassatieberoep ingesteld. [gedaagde sub 3] is door het gerechtshof te ’s Hertogenbosch veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Het hiertegen ingestelde cassatieberoep is verworpen.
2.3. [eisers] hebben ieder als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingesteld in de strafzaken tegen gedaagden. De strafrechter heeft deze vorderingen deels toegewezen en gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van EUR 22.474,30 aan [eiser sub 1] en EUR 24.474,30 aan [eiseres sub 2].
3. Het geschil
3.1. [eisers] vorderen na eisvermeerdering samengevat dat de rechtbank:
a. voor recht verklaart dat gedaagden op grond van artikel 6:162 juncto 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle door hen geleden en te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van de brandstichting, en
b. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan hen van EUR 538.536,73, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Gedaagden voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eisers] vorderen hoofdelijke veroordeling van ieder van gedaagden. Dit betekent niet dat de rechtbank ten aanzien van elke gedaagde ook een gelijke beslissing moet nemen. Ten aanzien van elke gedaagde afzonderlijk zal moeten worden vastgesteld of sprake is van aansprakelijkheid en tot welk bedrag de gevorderde schade toewijsbaar is.
Gedaagden voeren elk hun eigen verdediging. Een door één of meer van de gedaagden gevoerd en door de rechtbank aanvaard verweer strekt niet mede ten gunste van de andere gedaagden die dit verweer niet hebben gevoerd.
Aansprakelijkheid gedaagden
4.2. [eisers] baseren de stelling dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de door hen geleden en nog te lijden schade, op hetgeen in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan over de rol van de verschillende gedaagden bij de brandstichting en op de onherroepelijk geworden strafrechtelijke veroordelingen van gedaagden.
4.3. [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] betwisten de gestelde aansprakelijkheid niet.
[gedaagde sub 3] doet dit wel. Hij ontkent iets met de brandstichting te maken te hebben. [gedaagde sub 3] stelt dat hij wakker werd op het moment dat het huis van [eisers] al enige tijd brandde, dat hij de brand niet heeft kunnen voorkomen en ook niet heeft kunnen ingrijpen. Hij betwist dat hij wist dat er slapende personen in de woning aanwezig waren. Ter ondersteuning verwijst hij naar de pleitnota die zijn advocaat in de strafzaak heeft overgelegd bij de inhoudelijke behandeling in hoger beroep.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.4. Ingevolge artikel 161 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) levert een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit.
4.5. Vaststaat dat [gedaagde sub 3] onherroepelijk is veroordeeld. In het arrest van het gerechtshof te ’s Hertogenbosch van 20 februari 2006 staat over de bewezen verklaarde feiten het volgende vermeld:
“I.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren:
In de nacht van [datum] zijn de verdachten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar de woning van de verdachte [gedaagde sub 4] aan de [adres] gegaan, alwaar aanwezig waren genoemde [gedaagde sub 4] en de verdachte [gedaagde sub 3].
In aanwezigheid van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] vraagt [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 1] een klusje voor hem, [gedaagde sub 3], te doen, hierin bestaande dat [gedaagde sub 1] voor 50,- euro het huis aan de overkant van de straat, waar een Turks gezin - bestaande uit twee volwassenen en twee kinderen - woont, in brand moet steken, met de bedoeling die mensen iets aan te doen. [gedaagde sub 3] geeft daarbij aan dat die mensen thuis zijn en liggen te slapen.
[gedaagde sub 3] biedt aan [gedaagde sub 2] aan om deze naar [plaats] te brengen als [gedaagde sub 2] de klus samen met [gedaagde sub 1] doet, waarmee [gedaagde sub 2] instemt.
[gedaagde sub 3] verlaat de woning om daarin na enige tijd terug te keren met een jerrycan benzine.
Opnieuw komt aan de orde dat de Turkse mensen liggen te slapen.
[gedaagde sub 1] giet in de gang van de woning van [gedaagde sub 4] uit voornoemde jerrycan de bezine (meerdere liters) over in een (planten)gieter, welke kort te voren door [gedaagde sub 4] op verzoek van [gedaagde sub 3] uit de schuur is opgehaald. Het overgieten van de benzine vindt plaats in aanwezigheid van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2], onder waarneming door [gedaagde sub 4].
[gedaagde sub 3] vraagt aan [gedaagde sub 2] om de jerrycan mee te nemen naar buiten en [gedaagde sub 1] vraagt aan [gedaagde sub 2] om mee te gaan om op de uitkijk te gaan staan.
[gedaagde sub 2] begint zich druk te maken over zijn herkenbaarheid, waarop [gedaagde sub 4] hem een jas geeft als bedekking, onder mededeling dat deze kan worden weggegooid na de brandstichting. [gedaagde sub 4] geeft aan [gedaagde sub 1] een krant, waarmee hij de brand kan aansteken.
Vervolgens verlaten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning van [gedaagde sub 4] en gooit [gedaagde sub 1] met behulp van eerdergenoemde gieter de benzine door de brievenbus van de aan de overzijde van de straat gelegen woning [adres], waarin de familie [eisers] op dat moment inderdaad ligt te slapen, en steekt de krant die hij van [gedaagde sub 4] heeft gekregen aan met de aansteker die hij op dat moment krijgt aangereikt van [gedaagde sub 2] - die zich op dat moment in zijn directe nabijheid bevindt - en duwt deze door de eerdergenoemde brievenbus.
Door de brand, die ten gevolge daarvan op [datum] tussen 00.00 en 01.45 is ontstaan, zijn [A] en [C] [eisers] om het leven gekomen. De ouders zijn ter nauwer nood aan de dood ontsnapt door uit een raam van de bovenverdieping te springen.”
4.6. Dwingend bewijs houdt in dat de rechtbank uit dient te gaan van de juistheid van deze feiten, behoudens door [gedaagde sub 3] te leveren tegenbewijs. Door [gedaagde sub 3] is in het kader van deze civiele procedure niets aangevoerd wat een ander licht op de zaak zou kunnen werpen. De inhoud van de pleitnota waarop hij zich beroept, is al meegenomen bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. [gedaagde sub 3] stelt voornemens te zijn een herzieningsverzoek in te dienen maar geeft niet aan welke gronden hij hieraan ten grondslag zal leggen. Ook heeft [gedaagde sub 3] geen aanbod gedaan tot het leveren van (tegen)bewijs. De rechtbank moet daarom uitgaan van de juistheid van de bewezenverklaarde feiten. Deze feiten moeten worden gekwalificeerd als onrechtmatig handelen door onder meer [gedaagde sub 3] jegens [eisers], zoals door [gedaagde sub 3] niet is weersproken.
4.7. De gevorderde verklaring voor recht dat gedaagden alle vier aansprakelijk zijn voor de schade van [eisers] (zie onder 3.1 sub a) zal daarom worden toegewezen.
Omvang van de schade