RBMNE 200320 Tramaanslag in Utrecht (23-03-19); oordeel over vordering benadeelde partijen
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 200320 Tramaanslag in Utrecht (23-03-19);oordeel over vordering benadeelde partijen
11 BENADEELDE PARTIJEN
(..., red. LSA LM)
11.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een standpunt ingenomen ten aanzien van deze vorderingen. Dit standpunt luidt samengevat als volgt. De vorderingen ter zake van affectieschade kunnen geheel worden toegewezen. Wat betreft shockschade kunnen vorderingen worden toegewezen in de gevallen waarin dit is gevorderd door naasten van slachtoffers die door de confrontatie met de gevolgen van de bewezen geachte feiten aantoonbaar psychisch letsel hebben opgelopen. De gevorderde materiële schade kan worden toegewezen dan wel, in redelijkheid, worden geschat. Bij toewijzing van vorderingen, heeft de officier van justitie steeds verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, met daarbij gijzeling tot het wettelijk maximum.
11.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van affectieschade. Een vordering tot vergoeding van shockschade komt slechts voor toewijzing in aanmerking als (a) sprake is van een directe confrontatie met de gevolgen van het incident, (b) degene die de schade vordert een nauwe affectieve relatie heeft tot het slachtoffer en (c) er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Geen van de vorderingen voldoet (op dit moment) aan deze cumulatieve vereisten.
Nabestaanden kunnen slechts materiële schadevergoeding vorderen die ziet op kosten van lijkbezorging of op gederfd levensonderhoud. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien vorderingen die zien op de kosten van lijkbezorging. De gevorderde vergoedingen ter zake van gederfd levensonderhoud worden betwist en vormen bovendien een onevenredige belasting van het strafproces, zodat niet-ontvankelijkheid dient te volgen. De benadeelde partijen moeten ook niet-ontvankelijk worden verklaard in overige vorderingen tot materiële schadevergoeding.
Kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het bijwonen van de behandeling ter terechtzitting, zoals kosten van opgenomen verlofuren of reiskosten, zijn proceskosten en kunnen om die reden niet onder de noemer van materiële schade worden toegewezen.
De vordering van [benadeelde 4] tot vergoeding van vererfde immateriële schade moet worden afgewezen, nu het recht op vergoeding blijkens artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts overgaat indien de gerechtigde aan de wederpartij heeft medegedeeld op de vergoeding aanspraak te maken, en een dergelijke mededeling in deze zaak niet is gedaan.
Verder is schade, geleden door personen die niet op de tenlastelegging staan geen rechtstreekse schade in de zin van de wet. Deze personen kunnen niet daarom worden ontvangen in hun vorderingen. Een anoniem slachtoffer kan evenmin in de vordering worden ontvangen. Dat betekent dat de medewerker van de Penitentiaire Inrichting, een anoniem slachtoffer, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
11.4
Het oordeel van de rechtbank
11.4.1
Algemene uitgangspunten en overwegingen
De ontvankelijkheid van de vorderingen, gelet op de hoeveelheid en omvang
De behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen, levert als zodanig niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het enkele feit dat er in deze zaak veel vorderingen zijn ingediend, waarvan een deel bovendien omvangrijk, betekent niet dat daarom de vorderingen niet in de strafzaak meegenomen kunnen worden. De rechtbank zal de vorderingen inhoudelijk bespreken. In een enkel geval zal dit anders liggen, zoals uit het navolgende zal blijken.
Wie kunnen een vordering in een strafzaak indienen?
Op grond van artikel 51f Sv kan het slachtoffer een vordering instellen. Daarnaast kunnen de erfgenamen van een als gevolg van het strafbare feit overleden slachtoffer vorderingen indienen, maar alleen wanneer het gaat om vererfde vorderingen (vorderingen die de erfgenamen van het slachtoffer door vererving onder algemene titel hebben verkregen). Ten slotte kan degene die de kosten van een uitvaart heeft betaald voor een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, die kosten op de verdachte in het strafproces verhalen en kunnen nabestaanden gederfd levensonderhoud vorderen.
Smartengeld
Artikel 6:106 BW bepaalt dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt indien:
a. de aansprakelijke persoon het oogmerk had dergelijke schade toe te brengen, of
b. de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of
op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Deze schadevergoeding wordt vastgesteld naar billijkheid, zodat rekening kan worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
Affectieschade
De nabestaanden van een aantal slachtoffers hebben vergoeding voor affectieschade gevorderd. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel, en nabestaanden van overleden slachtoffers. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding uit de aard daarvan een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden is beperkt.
De rechtbank stelt vast dat elk van de benadeelde partijen die deze vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, tot de kring van gerechtigden behoort en bij zijn of haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen. De rechtbank zal uitgaan van deze normbedragen en de gevorderde bedragen ter zake geleden affectieschade toewijzen.
Shockschade
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad25 kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding van shockschade is nodig dat bij degene die de schade claimt sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
In 2009 heeft de Hoge Raad in aanvulling hierop overwogen:
“Met art. 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte mate mogelijk te maken, in verband waarmee voor vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaats is. Hiermee strookt niet het vereiste van waarneming van het ongeval of directe confrontatie met zijn ernstige gevolgen vanwege de aard of ernst van de normschending, zoals vanwege het opzettelijk begaan daarvan, terzijde te stellen of af te zwakken.”26
De rechtbank onderkent dat – als het gaat om de beoordeling van vorderingen die zijn gegrond op feiten begaan voor 1 januari 2019, de datum van inwerkingtreding van de Wet Affectieschade – in de feitenrechtspraak in een beperkt aantal gevallen, met name bij ernstige incidenten, het confrontatievereiste ruimer is uitgelegd dan de Hoge Raad beoogde.
De rechtbank ziet nu, mede gelet op voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, echter geen mogelijkheden de strikte eisen die de Hoge Raad heeft gesteld aan het confrontatievereiste in deze zaak af te zwakken. Mede vanwege deze strikte eisen, die onverkort van toepassing zijn gebleven en die in de praktijk als onrechtvaardig werden ervaren omdat het voor nabestaanden zodoende zeer moeilijk was een vorm van immateriële schadevergoeding te vorderen, heeft de Wet Affectieschade het licht gezien, en is per 1 januari 2019 in werking getreden. In deze wet is wat betreft shockschade niets opgenomen, zodat ook in de tekst van deze wet geen aanleiding is te vinden voor een ruimere interpretatie van het confrontatievereiste.
Voorts kent de rechtbank betekenis toe aan het volgende. Het wezen van shockschade is, dat het schade betreft, waarvan de gerechtigde vergoeding kan vorderen wanneer aan een ander dan degene die de vordering instelt – het slachtoffer – iets ernstigs is overkomen. De relatie tussen degene die de vordering instelt en het slachtoffer is daarmee van groot gewicht. Indien een persoon zichzelf bedreigd acht omdat willekeurige anderen iets wordt aangedaan, een situatie die zich in deze zaak bij herhaling heeft voorgedaan, dan zal dit primair leiden tot een smartengeld aanspraak vanwege bedreiging van de vorderingsgerechtigde zélf. De rechtbank zal bij de individuele vorderingen, als een nauwe, affectieve relatie tussen de vorderingsgerechtigde en het slachtoffer onvoldoende duidelijk is, de vordering ter zake van shockschade niet-ontvankelijk verklaren, omdat wat is gesteld omtrent de causaliteit tussen het handelen van verdachte en de geleden schade in die gevallen nadere onderbouwing behoeft, die evenwel is uitgebleven.
Materiële schade en proceskosten
De rechtbank zal de vorderingen ter zake van materiële schade in de gevallen waarin deze niet zijn betwist toewijzen, indien deze haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
Een aantal benadeelde partijen heeft verzocht om vergoeding van gemaakte reis- en parkeerkosten in verband met zowel het voortraject als de behandeling van de strafzaak. Deze kosten worden in het ene geval gevorderd als rechtstreekse schade en in het andere geval als proceskosten. Daarnaast heeft een aantal benadeelde partijen verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, in het ene geval als rechtstreekse schade en in het andere geval als proceskosten.
De rechtbank overweegt dat kosten die in het kader van de voegingsprocedure zijn gemaakt, zoals kosten van rechtsbijstand en reis-, verblijfs- en verletkosten vanwege het bijwonen van de terechtzitting, op grond van artikel 592a Sv in de regel moeten worden aangemerkt als proceskosten en niet als te vorderen rechtstreeks geleden materiële schade.
Toekomstige schade
Door een aantal benadeelde partijen is nu al vergoeding van kosten gevorderd die samenhangen met een eventueel hoger beroep in de strafzaak. Omdat op het moment van beoordeling en beslissing onzeker is of in de strafzaak hoger beroep zal worden ingesteld, zal de rechtbank de benadeelde partijen in deze kosten niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkheid
Indien de rechtbank vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen. Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte – voor wat betreft de toegewezen bedragen – steeds de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met het minimum van één dag gijzeling per toegewezen vordering. Daarbij heeft de rechtbank de aan verdachte opgelegde straf betrokken. Anders dan de officier van justitie vermag de rechtbank niet in te zien welk rechtens te respecteren belang is gediend met een gijzeling tot het door haar geopperde wettelijke maximum aantal dagen.
Waar in het navolgende niet tot integrale toewijzing noch afwijzing van vorderingen wordt beslist, kondigt de rechtbank aan dat in die gevallen de benadeelde partijen in de vordering voor het meerdere niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen hun vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11.4.2
De vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer 3]
De vordering van [benadeelde 1] , de moeder van [slachtoffer 3]
Materiële schade
De rechtbank zal [benadeelde 1] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de gevorderde reiskosten (€ 22,93), omdat dit geen kosten zijn waarvan een nabestaande gelet op artikel 51f Sv in de strafzaak vergoeding kan vorderen.
De rechtbank wijst af het gevorderde bedrag van € 521,60 voor het opnemen van vrije dagen voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Deze gevorderde kosten zijn geen materiële schade, maar vallen onder de noemer proceskosten en zullen als zodanig worden toegewezen.
Immateriële schade
De door [benadeelde 1] gevorderde vergoeding ter zake van affectieschade van € 17.500,- wordt toegewezen.
De gevorderde vergoeding van shockschade wordt afgewezen, reeds omdat [benadeelde 1] niet heeft gesteld en ook nog niet met stukken heeft kunnen onderbouwen dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Concluderend wordt de vordering toegewezen tot het bedrag van € 17.500,- (immateriële schade), met veroordeling van verdachte in de proceskosten, aan de zijde van [benadeelde 1] begroot op € 521,60. Voor het meerdere wordt [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De vordering van [benadeelde 2] , zus van [slachtoffer 3]
Materiële schade
De vordering tot vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor het ontruimen van de kamer van [slachtoffer 3] en het opslaan van zijn spullen, is toewijsbaar. Deze kosten had [slachtoffer 3] bij leven kunnen opvoeren en vorderen als materiële schade. De rechtbank verstaat, dat deze vordering bij zijn overlijden onder algemene titel is overgegaan op zijn naaste familieleden als zijn erfgenamen. Deze kosten worden door de rechtbank bepaald op:
- vrije uren: 3,5 uur x € 22,37 = € 78,30
- reiskeerkosten ± 90 km à € 0,26 € 23,40
- parkeerkosten € 8,53
- huur aanhangwagen en opslag € 276,36
totaal: € 386,59
De rechtbank wijst af de vordering ter zake van reis- en parkeerkosten en kosten voor het opnemen van vrije uren, voor zover die zijn gemaakt voor het bijwonen van zittingen of het daaraan voorafgaand slachtoffergesprek met een lid/vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie. Deze kosten kunnen wel als proceskosten worden bestempeld en niet als materiële schade. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de proceskosten, begroot op:
- vrije uren: 52,5 uur € 22,37 = € 1.174,43
- kosten kinderopvang € 262,62
- reis- en parkeerkosten € 76,52
totaal: € 1.513,57
Immateriële schade
Reeds omdat op dit moment (nog) geen sprake is van een gestelde diagnose ter zake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zal de rechtbank [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering ter zake van shockschade.
Samengevat zal de rechtbank toewijzen een bedrag van € 386,59 als vergoeding van materiële schade, met veroordeling van verdachte in de proceskosten ten belope van € 1.513,57. De rechtbank zal [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering ten aanzien van het meer of anders gevorderde.
De vordering van [benadeelde 3] , zus van [slachtoffer 3]
Materiële schade
Uit de toelichting en de bijlagen bij haar vordering volgt dat [benadeelde 3] gedurende een zekere tijd – na de bewezen geachte feiten en ten gevolge van deze strafzaak – haar werk als gastouder niet heeft kunnen uitvoeren.
Dit betreft vermogensschade (gederfde omzet) van [benadeelde 3] zelf, een post die in de strafzaak niet kan worden toegewezen, gezien de beperkingen die artikel 51f Sv stelt aan de kring van vorderingsgerechtigden. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat deze schade is geleden, kan zij niet anders dan [benadeelde 3] in dit onderdeel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Omdat er op dit moment (nog) geen sprake is van een gestelde diagnose ter zake een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zal de rechtbank [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaren, ook in de vordering ter zake van shockschade.
11.4.3
De vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer 4]
De vordering van [benadeelde 4] , echtgenote van [slachtoffer 4]
Materiële schade (al dan niet vererfd)
Het door [benadeelde 4] gevorderde bedrag aan materiële (al dan niet vererfde) schade is door of namens verdachte niet betwist. Deze schadevordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen. Het gaat dan om de volgende posten:
- kosten van lijkbezorging: € 9.848,37;
- ziekenhuis daggeldvergoeding € 240,-;
- schade aan kleding € 350,-;
- reinigingskosten auto € 205,70.
Het totaal bedraagt € 10.644,07.
Vererfde immateriële schade
Op grond van artikel 6:95, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kan een vordering ter zake immateriële schade onder algemene titel overgaan als de gerechtigde aan de wederpartij heeft medegedeeld op de vergoeding aanspraak te maken. De rechtbank is van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 BW) onaanvaardbaar zou zijn indien verdachte zich erop zou kunnen beroepen dat [slachtoffer 4] , die na het door verdachte toegebrachte letsel niet meer bij bewustzijn is geweest, geen mededeling heeft gedaan dat hij aanspraak maakt op vergoeding van door hem geleden immateriële schade.
Aan [slachtoffer 4] is zwaar lichamelijk letsel toegebracht, ten gevolge waarvan hij uiteindelijk is komen te overlijden. De rechtbank acht de door [benadeelde 4] – als erfgenaam van [slachtoffer 4] – gevorderde vergoeding van € 41.250,- ter zake van de door [slachtoffer 4] geleden immateriële schade redelijk en billijk en zal deze vordering toewijzen.
Immateriële schade
De vordering ter zake van affectieschade van € 20.000,- zal als onweersproken worden toegewezen, nu deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Concluderend wijst de rechtbank een vergoeding toe van € 61.250,- voor immateriële schade en € 10.644,07 ter zake van materiële schade.
De vordering van [benadeelde 5] , zoon van [slachtoffer 4]
De vordering van [benadeelde 5] ter zake van affectieschade zal – als onbetwist – worden toegewezen door de rechtbank tot het bedrag van € 20.000,-.
De vordering van [benadeelde 6] , zoon van [slachtoffer 4]
[benadeelde 6] vordert € 17.500,- ter zake van geleden affectieschade. Dit bedrag is onweersproken en zal worden toegewezen. Uit de toelichting en bijlage bij de vordering kan worden afgeleid dat de reis- en parkeerkosten van [benadeelde 6] steeds betrekking hebben op bezoeken aan zijn moeder, bezoeken aan zijn vader in het ziekenhuis, dan wel reizen in verband met de crematie van zijn vader. Hoewel deze kosten wel verband houden met het strafbare feit, zijn het geen kosten die voor toewijzing in aanmerking komen, gelet op de beperkingen die artikel 51f Sv stelt aan de kring van vorderingsgerechtigden. [benadeelde 6] kan daarom niet worden ontvangen in zijn vordering tot vergoeding van reis- en parkeerkosten.
11.4.4
De vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer 1]
De vordering van [benadeelde 7] , vader van [slachtoffer 1]
[benadeelde 7] vordert een bedrag van € 45.000,- als vergoeding van immateriële schade. Van dit bedrag wijst de rechtbank € 20.000,- als onweersproken toe, te weten de gevorderde affectieschade. [benadeelde 7] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering ter zake van vergoeding van shockschade, reeds omdat er op dit moment nog geen diagnose is gesteld ter zake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De vordering van [benadeelde 8] , moeder van [slachtoffer 1]
Immateriële schade
De rechtbank wijst de vordering van € 17.500,- aan affectieschade toe. Deze is niet weersproken en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Wat betreft shockschade geldt het volgende. [benadeelde 8] heeft haar dochter, [slachtoffer 1] , kort na het bewezen verklaarde in het mortuarium gezien. De rechtbank moet deze situatie toetsen aan het voor toewijzing nodige criterium van de ‘directe confrontatie’.
In het licht van deze strikte maatstaf staat niet vast dat sprake is geweest van een waarneming van het misdrijf of een directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan kort na het misdrijf. De uitleg van het begrip directe confrontatie noopt immers – zoals de Hoge Raad telkens voorop stelt – tot terughoudendheid bij de uitleg daarvan. Het gaat hierbij om de interpretatie van het ‘subsidiaire’ criterium: van waarneming van het incident is immers geen sprake, maar het gaat om de confrontatie met de (ernstige) gevolgen daarvan. Niet in alle gevallen is de confrontatie met een overleden persoon aangemerkt als voldoende rechtstreekse confrontatie.
Dat de gebeurtenissen en de uiteindelijke dood van [slachtoffer 1] bij moeder een hevige schok en veel verdriet teweeg hebben gebracht is evident. Echter, hoe ingrijpend de gewelddadige dood van haar dochter ook is, onder deze omstandigheden, te weten de enkele confrontatie met haar dochter in het mortuarium, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het op directe wijze geconfronteerd zijn met de ernstige gevolgen van dit misdrijf en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden. Er dient sprake te zijn van bijzondere bijkomende omstandigheden. Gelet op het voorgaande kan geen vergoeding van shockschade aan benadeelde worden toegekend. De rechtbank zal [benadeelde 8] daarom niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering.
Materiële schade
De niet-ontvankelijkheid van [benadeelde 8] in de vordering ter zake van shockschade brengt met zich dat zij ook niet kan worden ontvangen in de daarmee samenhangende vordering tot vergoeding van materiële schade als gevolg van opgelopen psychisch letsel.
Concluderend wordt toegewezen een bedrag van € 17.500,- als vergoeding van immateriële schade.
De vordering van [benadeelde 9] , zus van [slachtoffer 1]
Immateriële schade
[benadeelde 9] heeft vergoeding van shockschade gevorderd. Zij heeft haar zus, [slachtoffer 1] , kort na het bewezen verklaarde feit geïdentificeerd in een mortuarium. Onder verwijzing naar de hiervoor ten aanzien van [benadeelde 8] gebezigde overweging, zal de rechtbank ook [benadeelde 9] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van shockschade.
Materiële schade
[benadeelde 9] kan als nabestaande van [slachtoffer 1] niet zonder meer haar materiële schade opvoeren als schade die in het strafproces voor vergoeding in aanmerking komt, gelet op het bepaalde in artikel 51f Sv. De door [benadeelde 9] gevorderde schadevergoeding is grotendeels het gevolg van het door haar opgelopen psychisch letsel. Aangezien zij in de vordering tot vergoeding van shockschade niet kan worden ontvangen, zal de rechtbank [benadeelde 9] ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering die ziet op vergoeding van daarmee samenhangende gevorderde materiële schade, te weten reis- en parkeerkosten die betrekking hebben op bezoeken aan de psycholoog, kosten studievertraging en verlies van verdienvermogen.
Proceskosten
[benadeelde 9] heeft ter zake van proceskosten € 205,66 gevorderd. Omdat de rechtbank haar niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
11.4.5
De vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer 2]
De door de partner en kinderen van [slachtoffer 2] ingediende vordering ter zake gederfd levensonderhoud
Ter onderbouwing van hun vorderingen ter zake van gederfd levensonderhoud hebben [benadeelde 10] en haar kinderen [benadeelde 11] , [benadeelde 12] en [benadeelde 13] een rapport in het geding gebracht van het Nederlands Rekencentrum Letselschade.
De rechtbank constateert dat de door [benadeelde 10] en haar kinderen ingebrachte rekenkundige rapportage eenzijdig, namelijk door of namens hen, is vastgesteld. Normaliter, indien een civiele letselschadeprocedure zou zijn gevoerd, zouden partijen in onderling overleg overeenstemming proberen te bereiken, dan wel zou door de civiele rechter een beslissing worden gegeven na een partijdebat.
In dit geval zijn de vorderingen ter zake gederfd levensonderhoud in algemene bewoordingen betwist door de verdediging, met dien verstande dat gelet op de omvang van het geding en het aantal ingediende vorderingen van de verdediging redelijkerwijs niet veel meer kon worden verwacht.
Gelet hierop en op het gegeven dat het om omvangrijke schadeposten gaat, is de rechtbank enerzijds van oordeel, mede in het licht van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, dat het niet anders kan dan dat de benadeelde partijen in dit deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat op zichzelf voldoende aannemelijk is dat er bij [benadeelde 10] en haar kinderen in ieder geval in enige mate sprake is van gederfd levensonderhoud. Daarbij komt, dat de rechtbank het zwaarwegende belang van partijen om in elk geval een deel via dit strafvonnis toegewezen te krijgen onderkent, gelet op de mogelijkheid van toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, in combinatie met de voorschotregeling.
Daarom zal de rechtbank met gebruikmaking van de haar toekomende schattingsbevoegdheid van artikel 6:97 BW vaststellen tot welk bedrag [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] en [benadeelde 13] in elk geval schade hebben geleden wegens gederfd levensonderhoud en de benadeelde partijen in de desbetreffende vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partijen dat deel van de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
In het geval van [benadeelde 10] zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:97 BW het gederfd levensonderhoud begroten op € 150.000,-.
In het geval van [benadeelde 11] op € 5.500,-, voor [benadeelde 12] op € 8.250,- en voor [benadeelde 13] op € 22.250,-.
De vordering van [benadeelde 10] , partner van [slachtoffer 2]
Materiële schade
De door [benadeelde 10] gevorderde vergoeding van materiële schade betreft schade die ingevolge artikel 51f Sv in dit strafgeding kan worden beoordeeld, dan wel kosten vormen ter vaststelling van deze schadeposten. De verdediging heeft zich ten aanzien van deze posten gerefereerd. De rechtbank is van oordeel dat de navolgende door [benadeelde 10] gevorderde posten niet ongegrond voorkomen en wijst deze toe:
- kosten van lijkbezorging: € 5.626,-;
- kosten van financiële ondersteuning: € 908,-;
- kosten van juridische bijstand, ter vaststelling van schade: € 6.189,-;
- kosten van het rapport van Nederlands Rekencentrum Letselschade, ter vaststelling van schade: € 3.460,-.
Zoals hiervoor overwogen begroot de rechtbank het gederfd levensonderhoud op € 150.000. In totaal zal de rechtbank daarom een vergoeding van € 166.183,- toewijzen voor de materiële schade.
Immateriële schade
De door [benadeelde 10] gevorderde vergoeding van affectieschade wordt toegewezen tot het bedrag van € 20.000.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [benadeelde 10] toegewezen tot het bedrag van € 186.183,-, waarvan € 166.183 ter zake van materiële en € 20.000,- ter zake van immateriële schade.
De vordering van [benadeelde 11]
De vordering van [benadeelde 11] wordt toegewezen tot het bedrag van € 5.500,- voor wat betreft de gevorderde vergoeding ter zake van materiële schade (gederfd levensonderhoud).
De gevorderde vergoeding ter zake van affectieschade wordt, nu deze niet is betwist en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toegewezen tot € 20.000,-.
De vordering van [benadeelde 12]
De namens [benadeelde 12] ingestelde vordering wordt toegewezen tot het bedrag van € 8.250,- voor wat betreft de gevorderde vergoeding ter zake van materiële schade (gederfd levensonderhoud).
De gevorderde vergoeding ter zake van affectieschade wordt, nu deze niet is betwist en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toegewezen tot € 20.000,-.
De vordering van [benadeelde 13]
De namens [benadeelde 13] ingestelde vordering wordt toegewezen tot het bedrag van € 22.250,- voor wat betreft de gevorderde vergoeding ter zake van materiële schade (gederfd levensonderhoud).
De gevorderde vergoeding ter zake van affectieschade wordt, nu deze niet is betwist en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toegewezen tot € 20.000,-.
De vordering van [benadeelde 14] , vader van [slachtoffer 2]
De door [benadeelde 14] gevorderde vergoeding ter zake van affectieschade wordt, nu deze niet is betwist en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toegewezen tot € 17.500,-.
[benadeelde 14] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering ter zake van vergoeding ter zake van shockschade, reeds omdat er op dit moment nog geen diagnose is gesteld ter zake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Verder verwijst de rechtbank naar wat eerder in dit vonnis ten aanzien van shockschade is overwogen.
[benadeelde 14] kan evenmin worden ontvangen in zijn vordering ter zake van reiskosten, omdat deze niet zijn onderbouwd en onduidelijk is of dit materiële schade betreft dan wel proceskosten.
De vordering van [benadeelde 15] , moeder van [slachtoffer 2]
De door [benadeelde 15] gevorderde vergoeding ter zake van affectieschade wordt, nu deze niet is betwist en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toegewezen tot € 17.500,-.
[benadeelde 15] wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering ter zake van vergoeding ter zake van shockschade, reeds omdat er op dit moment nog geen diagnose is gesteld ter zake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Verder verwijst de rechtbank naar wat eerder in dit vonnis ten aanzien van shockschade is overwogen.
De vorderingen van [benadeelde 16] , [benadeelde 17] en [benadeelde 18] , zussen en broer van [slachtoffer 2]
De zussen en broer van [slachtoffer 2] vorderen ieder € 20.000,- ter zake van vergoeding van shockschade.
Als onbetwist staat vast dat de zussen en broer van [slachtoffer 2] zijn stoffelijk overschot na justitiële vrijgave van diens lichaam thuis opgebaard hebben zien liggen. Hoewel dit evident uitermate belastend voor hen moet zijn geweest, ook vanwege de vreselijke doodsoorzaak, levert dit in het licht van de door de rechtbank aan te leggen strikte maatstaf (zoals eerder in dit vonnis is uiteengezet) niet een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezen geachte. Dit betekent dat zij niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen ter zake van vergoeding van shockschade, zowel materieel als immaterieel.
De rechtbank markeert met zoveel woorden dat in dat oordeel niet besloten ligt dat geen sprake zou zijn van psychisch letsel bij de zussen en broer van [slachtoffer 2] . Gezien de onderbouwing hiervan, kan de conclusie worden getrokken dat dit letsel er wel degelijk is. Het voor toewijzing noodzakelijke causaal verband met de waarneming van [slachtoffer 2] op zichzelf is echter diffuus gebleven, in elk geval in het bestek van deze procedure. Psychisch letsel kan immers ook zeer wel het gevolg zijn van het ontvangen van het schokkende bericht dat [slachtoffer 2] één van de slachtoffers is van het zeer gewelddadige gebeuren op 18 maart 2019, de grondslag van deze strafzaak. In dat geval is er echter naar Nederlands recht geen grond voor toewijzing van een shockschadeclaim.
11.4.6
De vorderingen van [slachtoffer 5] en haar naasten
De vordering van [slachtoffer 5]
Immateriële schade
[slachtoffer 5] vordert smartengeld. De officier van justitie heeft bij requisitoir een vergoeding van € 100.000,- billijk geacht en de verdediging heeft zich gerefereerd, ook ten aanzien van de hoogte van het gevorderde bedrag. De vordering van [slachtoffer 5] komt de rechtbank niet ongegrond voor en de rechtbank zal het bedrag van € 100.000,- toewijzen. De rechtbank betrekt bij haar oordeel het volgende. Er is sprake van zeer ernstig letsel bij [slachtoffer 5] , een jonge vrouw. Zij is beschoten, ernstig gewond geraakt en de dagen daarna is haar leven in gevaar geweest. Als gevolg van de schotverwonding is haar milt verwijderd, is sprake van blijvende spierzwakte, aortaschade, verminderde longcapaciteit en bestaat er medisch gezien aanleiding tot grote waakzaamheid in het geval van een eventuele toekomstige zwangerschap. Naast het (zeer ernstige en deels blijvende) lichamelijk letsel is daarnaast sprake van psychisch letsel in de vorm van een posttraumatische stressstoornis (PTSS).
Materiële schade
De door [slachtoffer 5] gevorderde materiële schadevergoeding kan voor het grootste deel als onweersproken worden toegewezen. Het betreft de navolgende (verzamel)posten:
- vergoeding voor de periode, doorgebracht in het ziekenhuis: € 1.119,08;
- zaakschade: € 2.850,05;
- mantelzorg en huishoudelijke hulp: € 1.794,-;
- reis- en parkeerkosten: € 750,-;
- kosten in verband met de woning: € 3.722,18;
- verlies van verdienvermogen: € 5.000,-;
- schade in verband met studievertraging: € 11.851,50;
- kosten zonder nut: € 804,-;
- buitengerechtelijke kosten: € 5.061,47.
Wat betreft de schadepost medische kosten heeft [slachtoffer 5] onder meer een geschat bedrag gevorderd van € 15.000,- ter zake van toekomstige medische kosten. Deze kosten zijn tot een bedrag van € 8.349,78 geconcretiseerd en tot dit bedrag is de vordering ook niet betwist. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen en [slachtoffer 5] in het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren, nu dit in hoge mate afhankelijk is van onzekere toekomstige toekomstig onzekere gebeurtenissen.
De vordering ter zake van reeds gemaakte medische kosten kan – als onweersproken – tot het bedrag van € 2.262,33 worden toegewezen.
In totaal wordt de vordering zodoende toegewezen een bedrag van € 43.654,39 ter zake van materiële schade en € 100.000,- voor geleden immateriële schade.
De vorderingen van [benadeelde 19] , [benadeelde 20] en [benadeelde 21]
De naasten van [slachtoffer 5] vorderen vergoeding ter zake van shockschade. [benadeelde 19] , [benadeelde 20] en [benadeelde 21] hebben met medische stukken onderbouwd dat bij ieder van hen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. [benadeelde 19] is de levensgezel van [slachtoffer 5] , [benadeelde 20] is haar moeder en [benadeelde 21] is haar zus. Ieder van hen staat derhalve in een nauwe, affectie relatie tot [slachtoffer 5] . Voor zowel [benadeelde 19] , [benadeelde 20] als [benadeelde 21] geldt dat zij al op 18 maart 2019, kort na de aanslag, zijn geconfronteerd met een foto waarop [slachtoffer 5] herkenbaar is te zien, buiten bewustzijn en voordat zij naar het UMC is afgevoerd. Vervolgens in het ziekenhuis hebben zij [slachtoffer 5] weer gezien, waarbij zij geconfronteerd werden met zeer ernstige verwondingen en levensbedreigend letsel, zoals daarvan mede blijkt uit een bij de vordering gevoegde foto. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan het voor toewijzing nodige confrontatievereiste is voldaan. [benadeelde 19] , [benadeelde 20] en [benadeelde 21] kunnen dan ook aanspraak maken op shockschade. Zij hebben ieder een vergoeding gevorderd van € 20.000,- ter zake van immateriële shockschade. De rechtbank zal deze vorderingen integraal toewijzen, nu deze haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
[benadeelde 19] , [benadeelde 20] en [benadeelde 21] hebben daarnaast ieder vergoeding van materiële shockschade gevorderd, bestaande uit medische kosten en uit reis- en parkeerkosten in verband met psychologische behandelingen. De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 19] tot vergoeding van materiële shockschade toewijzen tot een bedrag van € 1.820,-. De door [benadeelde 20] gevorderde vergoeding van materiële shockschade zal worden toegewezen tot € 525,- en de vordering van [benadeelde 21] ter zake van materiële shockschade wordt toegewezen tot een bedrag van € 928,35.
De reis- en parkeerkosten die door [benadeelde 19] , [benadeelde 20] en [benadeelde 21] zijn gemaakt in verband met het bijwonen van zittingen, zijn proceskosten. Verdachte zal in die kosten – tot op heden begroot op € 50,- (per persoon) – worden veroordeeld.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [benadeelde 19] worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 21.820,-. De vordering van [benadeelde 20] tot een bedrag van in totaal € 20.525,- en de vordering van [benadeelde 21] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20.928,35.
11.4.7
De vorderingen van [slachtoffer 6] en haar moeder
De vordering van [slachtoffer 6]
Immateriële schade
De rechtbank zal het bedrag van € 42.950,- ter zake van vergoeding van immateriële schade toewijzen. Deze vordering is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag merkt de rechtbank het volgende op. [slachtoffer 6] is vanuit het niets meerdere malen met een vuurwapen beschoten in de tram. Zij is door een kogel geraakt in haar romp. [slachtoffer 6] is ruim een week opgenomen geweest in het ziekenhuis en zal nog gedurende langere tijd moeten revalideren. Bij [slachtoffer 6] is psychisch letsel in de vorm van een PTSS geconstateerd.
Materiële schade
De door [slachtoffer 6] gevorderde vergoeding van materiële schade is niet betwist en komt de rechtbank ook niet ongegrond voor. De gevorderde schadevergoeding zal worden toegewezen. Het betreft de posten eigen risico zorgverzekering, ziekenhuis daggeldvergoeding, kledingschade, kosten fysiotherapie, reis- en parkeerkosten voor behandelingen, autokosten en kosten voor het opvragen van medische informatie en verlies verdienvermogen. In totaal € 17.621,07 aan materiële schade.
De vordering van [benadeelde 22] , moeder van [slachtoffer 6]
[benadeelde 22] vordert vergoeding van shockschade. Zij staat in een nauwe affectie relatie tot haar dochter [slachtoffer 6] en bij haar is een PTSS vastgesteld. [benadeelde 22] zal niettemin niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De rechtbank neemt aan dat [benadeelde 22] zeer was aangedaan toen zij zich realiseerde dat haar dochter één van de slachtoffers was van de tramaanslag. Voor toewijzing van een bedrag ter zake van shockschade is echter, zoals eerder in dit vonnis is uiteengezet, vereist dat vast komt te staan dat het psychisch letsel een gevolg is van de waarneming van de directe gevolgen van het strafbare feit, in casu bij haar dochter. Naar burgerlijk recht komt schade die is toegebracht als gevolg van het besef dat het nog veel erger had kunnen aflopen niet voor vergoeding in aanmerking. [benadeelde 22] heeft in de middag van 18 maart 2019 haar dochter gezien nadat zij van de intensive care was overgebracht naar medium care. Nu de rechtbank in het bestek van de onderhavige procedure niet heeft kunnen vaststellen dat aan het confrontatievereiste is voldaan – en nadere bewijslevering een te zware belasting is voor dit strafproces – kan [benadeelde 22] in haar op shockschade gebaseerde vordering niet worden ontvangen.
11.4.8
De vorderingen van [slachtoffer 7] , [slachtoffer 18] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 19] , [slachtoffer 8] ,
[slachtoffer 10] , [slachtoffer 21] , [slachtoffer 17] , [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15]
De vordering van [slachtoffer 7]
Immateriële schade
[slachtoffer 7] is in de chronologie de eerste persoon die verdachte probeerde te doden. Hij is aan de dood ontsnapt doordat het vuurwapen van verdachte niet afging. [slachtoffer 7] heeft ten gevolge van de gebeurtenissen op 18 maart 2019 een PTSS opgelopen, waarvoor hij in behandeling is geweest bij een psycholoog. De immateriële schade is niet betwist. De rechtbank acht de vordering ter zake gegrond en zal deze toewijzen tot het bedrag van € 21.650,-.
Materiële schade
De kosten die verband houden met de behandeling bij een psycholoog zal de rechtbank als onbetwist toewijzen. Het betreffen de eigen bijdrage zorgverzekering en kosten opvragen medische informatie, totaal € 654,95.
Van de gevorderde vergoeding voor reiskosten (€ 207,48) heeft ongeveer de helft betrekking op deze behandeling en het andere deel ziet op het bijwonen van terechtzittingen en (slachtoffer)gesprekken met vertegenwoordigers/medewerkers van het Openbaar Ministerie. De rechtbank zal daarom € 103,74 toewijzen ter zake van vergoeding van materiële schade en € 103,74 als proceskosten.
[slachtoffer 7] heeft voorts vergoeding gevraagd van inkomstenderving, te weten de uren die hij niet heeft kunnen werken. Van deze niet-gewerkte uren heeft ongeveer 1/3 deel betrekking op gesprekken met het Openbaar Ministerie en het bijwonen van zittingen. Het door [slachtoffer 7] gevorderde nettobedrag zal daarom worden begroot op (2/3 van € 5.876,26 =) € 3.917,50 aan materiële schade. Het overige deel van € 1.958,76 zal onder de noemer proceskosten worden toegewezen.
De kosten die [slachtoffer 7] opvoert vanwege de beschadiging van zijn kleding zijn niet betwist en toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 100,-.
Samengevat wijst de rechtbank toe een bedrag van € 21.650,- ter zake van vergoeding van immateriële en € 4.776,19 aan materiële schade. Verdachte zal worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [slachtoffer 7] begroot op € 2.062,50.
De vordering van [slachtoffer 18]
De vordering van [slachtoffer 18] ter zake van vergoeding van immateriële schade zal, nu deze niet is betwist en de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 7.500,-. [slachtoffer 18] is bedreigd door verdachte, die voor zijn ogen met een vuurwapen schoot op passagiers. [slachtoffer 18] bevond zich toen en daar in een bestelbus die stond opgesteld voor het stoplicht waar de tram de rijbaan passeerde. Ten gevolge van de bedreiging heeft [slachtoffer 18] aantoonbaar psychisch letsel opgelopen.
De vordering van [slachtoffer 9]
vordert een bedrag van € 10.000,- ter zake van vergoeding van immateriële schade. Zij heeft aantoonbaar psychisch letsel opgelopen. In de tenlastelegging is [slachtoffer 9] genoemd als getuige onder nummer [nummer] . Zij bevond zich in de tram en is door verdachte bedreigd, terwijl deze voor haar ogen trampassagiers doodde of trachtte te doden. [slachtoffer 9] heeft in paniek de tram kunnen ontvluchten. Het door haar gevorderde bedrag aan immateriële schade wordt als onbetwist toegewezen.
De vordering van [slachtoffer 12]
Materiële schade
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 721,08 als vergoeding van materiële schade. Dit betreffen de posten ter zake van beschadigde kleding en eigen risico zorgverzekering.
[slachtoffer 12] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wat betreft de post inkomstenderving, omdat de omvang van de inkomstenderving onvoldoende is toegelicht en niet met onderliggende stukken is onderbouwd. Het causaal verband tussen de gevorderde kosten huishoudelijke hulp en de bewezen verklaarde feiten is onvoldoende gebleken, zodat [slachtoffer 12] ook in dit onderdeel van zijn vordering niet kan worden ontvangen.
De door [slachtoffer 12] gevorderde reiskosten hebben voor het overgrote deel betrekking op reiskosten van en naar advocaten of zijn adviseur. Deze kosten zullen als proceskosten worden toegewezen.
Immateriële schade
Wat [slachtoffer 12] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn vordering, heeft met name betrekking op het verschil van inzicht tussen hem en de officier van justitie omtrent de wijze waarop de tenlastelegging is ingekleed. In het bestek van het civiele geding tussen [slachtoffer 12] en verdachte kan [slachtoffer 12] hierop, wat daarvan overigens zij, in zijn relatie tot verdachte geen beroep doen. In het strafproces is slechts plaats voor toewijzen van schade die in rechtstreeks verband staat met de bewezen geachte feiten (artikel 361 Sv).
Uit wat door de rechtbank bewezen is geacht vloeit voort dat [slachtoffer 12] door verdachte is bedreigd, zowel in de tram als daarbuiten. [slachtoffer 12] heeft voldoende duidelijk gemaakt dat hij – mede – ten gevolge van deze gebeurtenissen psychisch letsel heeft bekomen.
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 12] ter zake van immateriële schadevergoeding (smartengeld) toewijzen tot het bedrag van € 15.000,-.
Proceskosten
Ter zitting heeft de juridisch adviseur van [slachtoffer 12] medegedeeld dat zijn cliënt de factuur van zijn onderneming niet hoeft te betalen. Reeds daarom zal het gevorderde bedrag van € 50.000,- worden afgewezen. Wel zal de rechtbank een bedrag van € 136,80 ter zake van reiskosten toewijzen als vergoeding van proceskosten.
De vordering van [slachtoffer 13]
Immateriële schade
Namens [slachtoffer 13] – zij was minderjarig ten tijde van het indienen van de vordering – is een bedrag van € 20.000,- gevorderd als vergoeding van shockschade dan wel immateriële schade. [slachtoffer 13] heeft psychisch letsel opgelopen als gevolg van de bedreiging. Gelet op hetgeen de rechtbank inleidend over shockschade heeft verwoord, zal de rechtbank haar vordering als smartengeldvordering behandelen. De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot het bedrag van € 10.000,-. Dit is het bedrag dat de rechtbank aan alle personen toekent die zich in de tram bevonden en die door verdachte zijn bedreigd. Voor het meerdere is onvoldoende duidelijk geworden om welke redenen aan [slachtoffer 13] een hogere vergoeding toe zou komen dan aan de andere, eveneens bedreigde medepassagiers in de tram.
Materiële schade
[slachtoffer 13] vordert verder een bedrag van € 17.715,- vanwege studievertraging. Deze vordering is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze vordering toewijzen.
De vordering van [slachtoffer 19]
vordert een bedrag van € 20.000 ter zake van vergoeding van immateriële schade, gevorderd als shockschade dan wel smartengeld. Zij zat toen en daar in haar auto, die naast die van [slachtoffer 4] stond opgesteld, wachtend voor het stoplicht. Verdachte richtte zijn vuurwapen op haar en schoot vervolgens op [slachtoffer 4] . [slachtoffer 19] heeft psychisch letsel overgehouden aan deze gebeurtenissen.
De rechtbank zal – nu een nauwe, affectieve relatie met één van de slachtoffers ontbreekt – de vordering van [slachtoffer 19] bespreken als vordering smartengeld. De rechtbank zal – conform het voorstel van de officier van justitie – aan de slachtoffers die zich buiten de tram bevonden en door verdachte zijn bedreigd in beginsel steeds een smartengeld vergoeding van € 7.500,- toewijzen. Onvoldoende is gebleken om welke reden aan [slachtoffer 19] een hogere vergoeding zou toekomen. De vordering van [slachtoffer 19] wordt toegewezen tot dat bedrag van € 7.500,- en zij wordt niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het meer gevorderde.
De vordering van [slachtoffer 8]
bevond zich als passagier in het achterste tramstel, waarin verdachte op medepassagiers heeft geschoten. Hij verstopte zich tussen de banken op het moment dat verdachte op medepassagiers schoot. Zijn vordering zal de rechtbank beschouwen als smartengeldvordering, omdat een nauwe relatie van [slachtoffer 8] met één van de overige slachtoffers ontbreekt. [slachtoffer 8] komt een vergoeding van immateriële schade (smartengeld) toe. De rechtbank sluit voor de omvang van de toe te kennen vordering, op voorstel van de officier van justitie, aan bij het bedrag dat ook aan de overige passagiers die zich in de tram bevonden en door verdachte zijn bedreigd zal worden toegewezen. Onvoldoende is gebleken om welke redenen aan [slachtoffer 8] een hoger bedrag zou toekomen. De vordering ter zake immateriële schade zal zodoende tot het bedrag van € 10.000,- worden toegewezen.
De vordering van [slachtoffer 10]
De vordering van [slachtoffer 10] ter zake immateriële schade is niet weersproken. Deze vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. [slachtoffer 10] was passagier in de tram. Hij is bedreigd en heeft moeten vluchten. Hij heeft hierdoor psychisch letsel bekomen. Evenals de overige personen die in de tram zijn bedreigd acht de rechtbank een vergoeding van € 10.000,- aan smartengeld billijk.
De vordering van [slachtoffer 21]
vordert in totaal een vergoeding van € 10.117,- voor geleden materiële en immateriële schade.
Omdat geen sprake is van een nauwe band van [slachtoffer 21] met één van de slachtoffers, zal de rechtbank [slachtoffer 21] niet ontvangen in zijn vordering ter zake van shockschade. Wel zal de rechtbank aan [slachtoffer 21] een bedrag toewijzen ter zake van smartengeld. [slachtoffer 21] zat toen en daar in een bedrijfsauto. Hij stond voor het stoplicht opgesteld en is met een vuurwapen bedreigd. Conform het voorstel van de officier van justitie zal de rechtbank in beginsel een gelijk bedrag aan smartengeld uitkeren aan de personen die psychisch letsel hebben opgelopen door een bedreiging buiten de tram. Onvoldoende is gebleken om welke redenen aan [slachtoffer 21] een hoger bedrag zou toekomen dan dit ook aan anderen toegewezen bedrag van € 7.500,-. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen als immateriële schade.
De materiële schade, reiskosten voor behandelingen door een psychotherapeut, komen voor vergoeding in aanmerking tot het gevorderde bedrag van € 117,-.
De vordering van [slachtoffer 17]
Immateriële schade
[slachtoffer 17] is uit het voorste tramstel weggevlucht (het deel van de tram waar niet is geschoten). Hij is over straat voorbij het tankstation gevlucht en aldaar heeft verdachte vanuit een auto richting wegvluchtende personen, onder wie [slachtoffer 17] , geschoten.
[slachtoffer 17] heeft als gevolg hiervan psychisch letsel opgelopen. De rechtbank kent aan [slachtoffer 17] een vergoeding toe van € 7.500,-.
Materiële schade
[slachtoffer 17] vordert € 3.336,- ter zake van vergoeding van verlies aan verdienvermogen (materiële schade). Hij stelt dat zijn tijdelijke dienstverband na 1 juli 2019 niet is verlengd ten gevolge van een ziekmelding die het gevolg is van de gebeurtenissen op 18 maart 2019. Naar het oordeel van de rechtbank is onder die omstandigheden het causaal verband tussen het bewezen geachte handelen van verdachte en deze gevorderde schade onvoldoende onderbouwd. [slachtoffer 17] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering ter zake van materiële schade, omdat nadere bewijslevering een onevenredige belasting vormt voor dit strafproces.
De vordering van [slachtoffer 14]
zat toen en daar in haar auto, opgesteld en vooraan bij het stoplicht, toen de tram tot stilstand kwam. Zij heeft direct haar auto verlaten om hulp te verlenen aan [slachtoffer 5] , nadat zij was neergeschoten. [slachtoffer 14] is daarna door verdachte bedreigd nadat deze gewapend haar richting op kwam lopen en daarbij heeft geschoten. [slachtoffer 14] heeft daardoor psychisch letsel bekomen. [slachtoffer 14] is bedreigd buiten de tram. De rechtbank zal – gelijk aan andere slachtoffers in een vergelijkbare positie – aan haar een smartengeld vergoeding toekennen van € 7.500,-.
De vordering van [slachtoffer 15]
Materiële schade
[slachtoffer 15] wordt niet-ontvankelijk verklaard in het deel van zijn vordering dat ziet op materiële schade. Kort gezegd vordert [slachtoffer 15] schade als gevolg van verlies van goederen. Het verlies van goederen is onvoldoende onderbouwd en voor nadere bewijslevering is geen plaats in dit strafproces.
Immateriële schade
[slachtoffer 15] is evenals [slachtoffer 14] deed, [slachtoffer 5] te hulp geschoten. Verdachte heeft de tram verlaten en is in zijn richting gelopen, waarbij [slachtoffer 15] is bedreigd met een vuurwapen waarmee werd geschoten. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer 15] psychisch letsel opgelopen. De vordering van [slachtoffer 15] kan – zoals gevorderd – tot het bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade worden toegewezen.
11.4.9
De vorderingen van [benadeelde 23] en [benadeelde 24] en de vordering van [benadeelde 25]
De vorderingen van [benadeelde 23] en [benadeelde 24]
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij als gevolg van een strafbaar feit heeft geleden, indien tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.
[benadeelde 23] en [benadeelde 24] zijn als passagiers uit de tram gestapt op halte 24 Oktoberplein, de halte waar verdachte is ingestapt. Terwijl zij lopend onderweg waren naar het zeer nabij deze halte gelegen UWV kantoor hebben de bewezen verklaarde feiten zich voorgedaan. [benadeelde 23] en [benadeelde 24] zijn van nabij getuige geweest van deze gebeurtenissen.
[benadeelde 23] en [benadeelde 24] zijn niet als slachtoffer opgenomen in de tenlastelegging. Van belang is dat bewezen is verklaard dat sprake is van terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 83a Sr. Daarmee staat vast dat verdachte niet slechts misdrijven heeft gepleegd tegen de direct in de bewezenverklaring vermelde personen, maar dat hij met zijn handelen een breder bereik beoogde. Dit brengt echter niet met zich mee dat een ieder die zich angstig heeft gevoeld of ooggetuige is geweest, zich - zonder meer - als benadeelde in het strafproces kan voegen.
De rechtbank stelt vast dat in het dossier personen zijn te benoemen die in een vergelijkbare positie hebben verkeerd als de in de bewezenverklaring vermelde personen, bijvoorbeeld omdat zij zich in het tramdeel bevonden waar is geschoten of omdat zij buiten de tram letterlijk het pad van verdachte hebben gekruist. [benadeelde 23] en [benadeelde 24] zijn in een richting gevlucht waar verdachte zich niet naartoe heeft bewogen. Zij behoren niet tot de groep personen die in een vergelijkbare positie heeft verkeerd als de in de bewezenverklaring vermelde personen.
Daar komt voor hen bij dat in beider geval sprake was van op 18 maart 2019 reeds bestaande psychische klachten. Dit maakt dat het causaal verband tussen de door hen gestelde schade en het handelen van verdachte niet zonder nadere toelichting kan worden aangenomen.
Deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat de behandeling van de vordering van [benadeelde 23] en [benadeelde 24] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en zal hun vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering van [benadeelde 25]
vordert vergoeding van materiële schade als gevolg van het verlies van een tas met inhoud terwijl zij vanuit de tram (zij zat in het deel van de tram waar niet is geschoten) wegvluchtte. Daarnaast vordert zij immateriële schadevergoeding.
De rechtbank verklaart [benadeelde 25] niet-ontvankelijk in haar vordering. [benadeelde 25] is niet als slachtoffer opgenomen in de tenlastelegging. De schade waarvan zij vergoeding vordert is ook anderszins geen rechtstreekse schade die het gevolg is van de bewezen verklaarde feiten.
11.4.10
De vordering van de medewerker van de Penitentiaire Inrichting Lelystad
De medewerker van de PI heeft anoniem een vordering ingediend. De rechtbank kan daardoor niet beoordelen of deze medewerker wel zelfstandig vorderingsgerechtigd is. Daaraan doet niet af dat voor de officier van justitie volgens haar mededeling die identiteit kenbaar is. De anonieme medewerker van de PI wordt om die reden niet-ontvankelijk verklaard. ECLI:NL:RBMNE:2020:1046