Rb ´s-Gravenhage 121212 bakkerij niet aansprakelijk voor intern ongeval met broodkar
- Meer over dit onderwerp:
Rb ´s-Gravenhage 121212 bakkerij niet aansprakelijk voor intern ongeval met broodkar
- kosten begroot op 10 uur x 150,00 + griffiegeld
2. De feiten
2.1. [verzoekster] is van 18 februari 2002 tot en met 15 februari 2011 in loondienst geweest bij 't Zand. Van haar werkzaamheden maakte deel uit dat zij via een gang brood vervoerde van de bakkerij naar de inpakafdeling. Het brood wordt vervoerd op broodkarren.
2.2. In de gang bevindt zich een stalen draagkolom die ruim 30 cm uit de muur steekt (hierna: de staalkolom). Naast de staalkolom bevindt zich een deur die naar de gang toe opendraait richting de kolom.
2.3. Op 6 mei 2008 is [verzoekster] met een volle broodkar tegen de staalkolom gereden, als gevolg waarvan haar rechterschouder uit de kom is geraakt (schouderluxatie). Het letsel aan de schouder is niet meer restloos genezen.
3. Het geschil
3.1. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter - zakelijk weergegeven - bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: "Rv"):
- voor recht te verklaren dat 't Zand op grond van artikel 7:658 BW jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval d.d. 6 mei 2008 en dat 't Zand en Aegon uit hoofde van artikel 7:954 BW die schade aan haar dienen te vergoeden;
- de buitengerechtelijke kosten te begroten op € 1.500,--, alsmede te bepalen dat 't Zand ook de proceskosten aan haar moet voldoen.
3.2. Daartoe voert [verzoekster] aan dat 't Zand haar zorgplicht als werkgever heeft geschonden door onvoldoende maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat [verzoekster] op 6 mei 2008 tijdens haar werk met een volle broodkar in de smalle gang tegen de staalkolom kon botsen.
3.3. Aegon en 't Zand voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is een werkgever jegens een werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 van dit artikel opgenomen zorgplicht is nagekomen.
4.2. Wat van de werkgever op grond van artikel 7:658 lid 1 BW in redelijkheid mag worden verlangd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Artikel 7:658 BW beoogt volgens vaste rechtspraak geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Welke (veiligheids)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.3. [verzoekster] heeft allereerst betoogd dat 't Zand haar zorgplicht heeft geschonden door geen geleiderail te plaatsen rond de staalkolom. Verweerders hebben daartegen aangevoerd dat geen geleiderail om de staalkolom kan worden geplaatst omdat de zich naast de staalkolom gesitueerde deur dit verhindert.
4.4. De kantonrechter stelt voorop dat de staalkolom, mede vanwege de afwijkende kleur, (donker in een lichte gang, zoals blijkt uit de in het geding gebrachte foto's) voldoende duidelijk zichtbaar is, zodat om die reden voor de aanwezigheid van de staalkolom niet hoeft te worden gewaarschuwd of een geleiderail hoeft te worden geplaatst. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat vanwege de aanwezigheid van de deur het niet mogelijk is om een geleiderail te plaatsen. Tot slot hebben verweerders nog terecht opgemerkt dat ook wanneer een geleiderail zou kunnen worden geplaatst, het dan nog steeds mogelijk is om met de broodkar tegen de geleiderail aan te botsen. Met het plaatsen van een geleiderail wordt het risico op een botsing derhalve niet opgeheven. 't Zand heeft haar zorgplicht dan ook niet geschonden door geen geleiderail aan te brengen.
4.5. Het is naar het oordeel van de kantonrechter niet mogelijk om door het nemen van veiligheidsmaatregelen te voorkomen dat tijdens het rijden met broodkarren af en toe ergens tegenaan wordt gebotst. [verzoekster] heeft zelf gesteld dat botsingen regelmatig voorkwamen. Dergelijke botsingen leiden normaal gesproken niet tot (noemenswaardig) letsel, zodat het bestaan van dit risico aanvaardbaar is en werknemers hier bij het voortduwen van de broodkarren rekening mee dienen te houden. De stelling van [verzoekster] dat er bijna geen zicht naar voren mogelijk is wanneer de broodkarren zijn volgeladen faalt, nu het gezien de breedte van de broodkarren eenvoudig mogelijk is om langs de broodkar naar voren te kijken.
4.6. [verzoekster] heeft voorts aangegeven dat 't Zand haar zorgplicht heeft geschonden door regelmatig lege broodkarren in de gang te laten staan, waardoor er te weinig ruimte is om met een broodkar door de gang te lopen. De kantonrechter stelt op basis van de in het geding gebrachte foto's vast dat het - ook wanneer er broodkarren langs de wand van de gang worden gestald - mogelijk is om met een broodkar door die gang te lopen. Daarbij bestaat ter hoogte van de staalkolom en een geparkeerde broodkar weliswaar een beperkte doorgang, maar deze is voldoende breed om met een broodkar te passeren zonder de staalkolom of de geparkeerde broodkar te raken (foto 2 van productie 8 bij verzoekschrift). Onder deze omstandigheden levert het parkeren van broodkarren in de gang geen zorgplichtschending op.
4.7. In dit verband is gesteld noch gebleken dat 't Zand de werkomstandigheden zo had ingericht dat [verzoekster] gedwongen was om met onaanvaardbaar hoge snelheid met de broodkarren door de gang te rijden. [verzoekster] heeft gesteld dat onder tijdsdruk moest worden gewerkt en dus "met enige snelheid" moest worden gereden. Naar het oordeel van de kantonrechter is de doorgang tussen een geparkeerde broodkar en de staalkolom voldoende om ook met enige snelheid zonder botsing met de staalkolom te kunnen passeren.
4.8. Voorts heeft [verzoekster] betoogd dat aan de broodkarren geen onderhoud werd gepleegd en dat zij ook niet werden gereinigd, waardoor steeds meer broodafval zich kon ophopen in de wielen en de broodkarren slecht te manoeuvreren waren. Ook zouden de vloeren met broodkruimels en -korsten vervuild zijn. Verweerders hebben deze gang van zaken bestreden.
4.9. [verzoekster] heeft zelf een aantal foto's in het geding gebracht die tijdens werktijd zijn genomen en waarop diverse karren en vloeren zichtbaar zijn. Op die foto's is duidelijk zichtbaar dat de vloeren (waaronder de vloer van de gang) schoon zijn en ook aan (de wielen van) de broodkarren zijn geen gebreken zichtbaar en deze zien er eveneens schoon uit. De stelling van [verzoekster] wordt dan ook voldoende door de foto's weersproken.
4.10. Tot slot heeft [verzoekster] nog een groot aantal, door verweerders bestreden, omstandigheden opgesomd, die zouden duiden op schendingen van de zorgplicht door 't Zand. De beoordeling van die omstandigheden kan echter achterwege blijven, nu het onderhavige ongeval niet is ontstaan ten gevolge van die omstandigheden (waaronder gebreken aan snijmachines, gladde vloeren, gaten in de vloeren, loshangende wandcontactdozen), zodat het noodzakelijke causale verband tussen die omstandigheden en het ongeval ontbreekt.
4.11. Naar het oordeel van de kantonrechter is het door [verzoekster] opgelopen letsel ten gevolge van de botsing met een broodkar tegen de staalkolom, te weten een schouder uit de kom, zodanig uitzonderlijk, dat van 't Zand op dergelijk letsel in redelijkheid niet bedacht hoefde te zijn en om die reden ook geen maatregelen hoefde te nemen (welke, nu de plaatsing van een geleiderail niet tot de mogelijkheden behoort?) om dergelijk uitzonderlijk letsel als gevolg van een botsing met de staalkolom te voorkomen. In dit verband is van belang dat [verzoekster] heeft erkend dat zij bekend is met schouderproblemen, zij het dat de laatste schouderluxatie volgens haar zou hebben plaatsgehad in 1995.
4.12. Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat 't Zand haar zorgplicht uit artikel 7:658 lid 1 BW niet heeft geschonden. Het verzoek van [verzoekster] wordt om die reden afgewezen.
Kosten
4.13. Ook als het verzoek wordt afgewezen, dient de kantonrechter de kosten van deze procedure te begroten op grond van artikel 1019aa Rv. Dit is alleen dan anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit, anders dan verweerders betogen, niet het geval. De rechtbank neemt dan ook tot uitgangspunt dat het op zichzelf redelijk is dat aan de zijde van [verzoekster] kosten in verband met het onderhavige deelgeschil zijn gemaakt. Gelet hierop zal de kantonrechter overgaan tot begroting van de kosten.
4.14. Mr. Lorié heeft de kosten begroot op 10 uren met een uurtarief van € 150,--, mitsdien op een bedrag van € 1.500,--. De kantonrechter overweegt dat de kosten op grond van artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Anders dan verweerders betogen is de kantonrechter van oordeel dat de door mr. Lorié in rekening gebrachte uren en het door hem gehanteerde uurtarief onder de gegeven omstandigheden redelijk zijn. Deze kosten zullen worden vermeerderd met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 207,--. Dit betekent dat de kantonrechter de kosten van deze procedure aan de zijde van [verzoekster] zal begroten op € 1.707,--. Voor de goede orde zij daarbij opgemerkt dat dit bedrag eerst verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van verweerders alsnog in rechte komt vast te staan. LJN BY7058