Rb Zutphen 200612 spontaan achteruit rijden heftruck leidt tot ernstig letsel; ook aan dga komt bescherming ex 6:173 jo 6:181 BW toe
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zutphen 200612 spontaan achteruit rijden heftruck leidt tot ernstig letsel; ook aan dga komt bescherming ex 6:173 jo 6:181 BW toe
- gebrekkig product; bedrijfsmatig gebruiker aansprakelijk;
- eigen schuld 35 % wegens niet uitvoeren voorzorgsmaatregelen, na billijkheidscorr 25 %
5. De beoordeling
5.1. De grondslag van de vordering van [eiser] is artikel 6:173 jo 6:181 BW. [gedaagden] stelt zich op het standpunt dat [eiser] geen beroep toekomt op artikel 6:173 BW. Volgens haar heeft op grond van de vennootschappelijke verhouding tussen [naam BV] en [eiser] te gelden dat [eiser] zelf als bezitter moet worden aangemerkt, zodat het in feite [eiser] is die zichzelf aansprakelijk stelt. Het beschermingsbereik van artikel 6:173 BW ziet op belangen van derden, zodat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste van 6:163 BW. Zou men hiervan niet uitgaan, dan zou dit betekenen dat er verschil bestaat tussen de situatie dat een eenmanszaak een onderneming drijft en het geval dat de bedrijfsactiviteiten in een besloten vennootschap worden uitgevoerd. Vanwege dit onwenselijke onderscheid moet volgens [gedaagden] door de vennootschapsstructuur worden heengekeken. Voorts komt [eiser] evenmin een beroep toe op artikel 6:181 BW, omdat het [eiser] zelf is die via zijn vennootschappen het bedrijf uitoefent. Aan hem komt het profijt toe dat aan de strekking van artikel 6:181 BW ten grondslag ligt. Hij is derhalve geen derde aan wie de bescherming van dit artikel toekomt, aldus nog steeds [gedaagden]
[eiser] heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.
5.2. In de kern stelt het standpunt van [gedaagden] de vraag aan de orde of het voormelde verschil tussen eenmanszaak en vennootschap voldoende rechtvaardiging vormt om [eiser] te vereenzelvigen met de vennootschap, zodat het bezit van [naam BV] heeft te gelden als bezit van [eiser].
Uitgangspunt is dat deelname aan het handelsverkeer mogelijk is door natuurlijke personen en rechtspersonen, twee verschillende en aan elkaar gelijkwaardige juridische entiteiten. Het door [gedaagden] gesignaleerde verschil is inherent aan het rechtspersonenrecht. Voor zover in de jurisprudentie al een beroep op vereenzelviging of doorbraak van aansprakelijkheid is gehonoreerd, betrof het met name situaties waarin ongewenste consequenties moesten worden geredresseerd van het gebruik/misbruik van verschillende juridische entiteiten. De door [gedaagden] gestelde consequentie van het verschil tussen een eenmanszaak en een vennootschap is daartoe onvoldoende. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat in het onderhavige geval [naam BV] behalve de bezitter ook de bedrijfsmatige gebruiker van de heftruck is. Uit de parlementaire geschiedenis (Parl. Gesch. Boek 6 NBW, p. 746) komt duidelijk naar voren dat de bedoeling van de wetgever is geweest de aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken te concentreren, zodat het als één risico kan worden berekend en verzekerd en de premie zijn bedrijfseconomische rol kan spelen waar zij dit behoort te doen. Hieraan zou afbreuk worden gedaan als ten aanzien van de 'eigenaar' van de vennootschap een uitzondering moet worden gemaakt. Daarbij komt dat de schade zich heeft voorgedaan bij de uitvoering van een bedrijfsmatige activiteit. Normaal gesproken valt personenschade dan als gevolg van een bijzonder gevaar van een gebrekkige heftruck onder het beschermingsbereik van artikel 6:173 jo 6:181 BW. Niet valt in te zien dat de toevallige omstandigheid dat de heftruck via verschillende vennootschappen tot het vermogen van [eiser] behoort in geval van bij een bedrijfsmatige activiteit opgelopen ernstige letselschade rechtvaardigt dat door de vennootschappen wordt heengekeken, zoals [gedaagden] bepleit.
5.3. Voorts heeft [gedaagden] aangevoerd dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW. Het gaat bij artikel 6:173 BW om de bescherming van de belangen van derden en niet van de bezitter zelf. Het beroep op het zogenoemde Hangmat-arrest (HR 8 oktober 2010, NJ 2011, 465) kan [eiser] niet baten, omdat in het onderhavige geval geen sprake is van verschillende bezitters, aldus [gedaagden]
Of het relativiteitsvereiste aan vergoeding van schade in de weg staat, is afhankelijk van doel en strekking van de aansprakelijkheidsnorm. Bepaald moet worden of de schade zoals [eiser] deze heeft geleden onder het beschermingsbereik valt van artikel 6:173 BW. Ingevolge dit artikel is de bezitter van een gebrekkige zaak die een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert aansprakelijk, indien dit gevaar zich verwezenlijkt. Anders dan [gedaagden] verdedigt, moet [naam BV] worden aangemerkt als bezitter van de heftruck. [eiser] heeft [gedaagden] in zijn hoedanigheid van natuurlijk persoon voor zijn personenschade aansprakelijk gesteld. Deze hoedanigheid kwalificeert in de verhouding tot [naam BV] als ‘derde’. De parallel met het Hangmat-arrest is gelegen in het feit dat [eiser] verschillende hoedanigheden bezit. Op deze verschillende hoedanigheden kunnen verschillende wettelijke regelingen toepasselijk zijn. In beginsel is de bij de hoedanigheid passende regeling van toepassing, tenzij de keuze voor een bepaalde hoedanigheid in feite resulteert in misbruik van recht. Dat is gesteld noch gebleken.
5.4. [eiser] heeft de aansprakelijkheid van [naam BV] gebaseerd op de stelling dat de heftruck een gebrekkige zaak was. De heftruck is volgens hem plotseling, onbestuurd en zonder dat de aanwezige veiligheidsmaatregelen dit verhinderden, achteruit gereden, waardoor [eiser], die zich achter de heftruck bevond, ernstig gewond is geraakt. [gedaagden] heeft de door [eiser] gestelde toedracht betwist. Hierover wordt als volgt overwogen.
5.5. Vooropgesteld wordt dat op [eiser] het bewijs rust van zijn stelling dat de heftruck een gebrekkige zaak is en daardoor een bijzonder gevaar opleverde, dat zich ten aanzien van hem heeft verwezenlijkt. Vaststaat dat [eiser] ten tijde van het ongeval alleen bij de heftruck was en dat niemand de toedracht heeft gezien. Voor de verklaring van [eiser] geldt ingevolge artikel 164 lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) dat zijn verklaring bewijs in zijn voordeel kan opleveren indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken.
Thans dient het beschikbare bewijs te worden gewaardeerd.
5.6. [eiser] heeft ter gelegenheid van de comparitie onder meer het volgende verklaard:
“Het is van belang dat het gaat om een elektrische vorkheftruck. Ik had een spanningszoeker meegenomen. Dat ziet eruit als een standaard schroevendraaier met een draad met op het eind een pinnetje. Hiermee kon ik dan onderzoeken hoe het zat met de spanning in het elektrische circuit. Ik ben op de vorkheftruck gaan zitten en heb eerst gecontroleerd of hij nog wat deed. Daarvoor heb ik het contact aangezet. Vervolgens heb ik met de voet op het gaspedaal geprobeerd of hij in zijn voor- of achteruit wilde. Daarna heb ik geprobeerd of hij nog kon hijsen. Alle functies waren dood. Op uw vraag over het gaspedaal antwoord ik dat dat de grootte heeft van een dubbelgevouwen A4 blad en dat door op de rechterkant hiervan te drukken de vorkheftruck naar voren gaat en dat door aan de linkerkant van dit pedaal te drukken de vorkheftruck naar achteren gaat. De snelheid wordt bepaald door de mate waarin het gaspedaal wordt ingedrukt. Normaal gesproken zorgt de veer die zich in het pedaal bevindt ervoor dat de pedaal in een neutrale stand staat.
Nadat ik had geconstateerd dat de vorkheftruck helemaal dood was, wilde ik onderzoeken waar het probleem zat. Ik ben van de vorkheftruck afgesprongen en heb de pen losgemaakt die de vergrendeling vormt van de deksel die over de accu ligt. Deze heb ik opgetild en de klep al vasthoudend ben ik langs de achterkant van de vorkheftruck gelopen die op dat moment plotseling achteruit reed. Ik had de batterijstekker er niet uitgehaald omdat ik het elektrisch circuit wilde controleren. Ik kan me niet meer herinneren of ik de handrem heb gecontroleerd.”
[naam B], die deels het onderhoud van de heftruck heeft uitgevoerd, heeft onder meer het volgende verklaard:
“Ik denk dat ik een paar maanden voor het ongeval de Hyster [de heftruck, rechtbank] nog heb gezien. Er was iets met een startprintje. Die zal ik vervangen hebben, toen. Ik kan mij herinneren dat op dat moment de batterij van de truck naar zijn einde liep. Dat was niet iets zorgelijks. Zolang een batterij werkt, werkt ie en is er geen noodzaak iets te doen. Bijzondere risico’s zijn daar niet aan verbonden.”
[naam C], magazijnmedewerker bij [naam BV], heeft onder meer het volgende verklaard:
“De heftruck in kwestie was al een tijdje stuk. U vraagt mij wat is bedoeld met de zinsnede “wel staat de heftruck op contact”. Het is zo geweest dat [eiser] heeft geschreeuwd en heeft gezegd de contactsleutel om te draaien. Het contact was namelijk ingeschakeld. Dat was zo toen wij ter plaatse kwamen. Ik heb het contact uitgeschakeld.
Het contact is een normale sleutel die je moet omdraaien zoals ook in een auto gebeurt. Toen ik het contact terugdraaide ging de heftruck iets naar voren zodat er ruimte kwam om [eiser] weg te halen. Ik heb gezien dat de heftruck klem stond, daarmee bedoel ik dat het ding tegen [eiser] aanduwde.
Het verslag van het op 29 januari 2010 gehouden gesprek is direct op die dag in mijn bijzijn door de broer van [eiser] opgemaakt.”
In voormeld verslag van een gesprek met [naam C] en [naam D], werknemers van [naam BV], is onder meer het volgende opgenomen:
“De toedracht van het ongeluk is voor [naam D en naam C] niet duidelijk. Ook is voor hen niet te verklaren waar [eiser] ten tijden van het ongeluk mee bezig is. Er ligt geen gereedschap bij de heftruck dus het is niet waarschijnlijk dat [eiser] aan het sleutelen is geweest. Wel staat de heftruck op contact. Bij doorvragen blijkt dat de heftruck al weken kapot is, hij kan niet meer voor of achteruit. Na het ongeluk is de heftruck niet meer aangeraakt behalve door Abdul die de dag erna er even opgezeten heeft om te kijken of de heftruck het nog deed, toen wilde de heftruck alleen maar achteruit.”
5.7. [gedaagden] heeft haar betwisting van de door [eiser] gestelde toedracht onderbouwd met onder meer informatie van de website Logistiek.nl en de door de Arbeidsinspectie uitgegeven informatiebrochures, 'Heftrucks, resultaten van een inspectieproject 2004-2005' en 'Heftrucks, Hoe voorkom ik ongevallen en schade?'. Zij wijst erop dat in de praktijk wel vaker wordt opgeworpen dat een heftruck spontaan is gaan rijden, maar dat daarvoor steeds een (logische) verklaring kan worden gegeven. Er kan sprake zijn van parkeerfouten, oneigenlijk gebruik van heftrucks en bedieningsfouten. Ook een vallend voorwerp dat een rij- of gaspedaal raakt, kan de heftruck in werking stellen. Deze mogelijkheid is ook opgeworpen door getuige [naam B], die betrokken is geweest bij het onderhoud van de heftruck. Uit het rapport van Gorissen (zie 2.7) blijkt dat de heftruck is voorzien van vier ingebouwde schakelveiligheden. Hierdoor kan de heftruck niet spontaan gaan rijden. De vier ingebouwde schakelveiligheden dienen eerst in een gesloten positie te staan alvorens de heftruck kan gaan rijden. Volgens [eiser] werkten alle veiligheidsvoorzieningen, zodat hierin geen gebrek van de heftruck kan zijn gelegen. Nu niet vaststaat dat sprake is van een gebrek, kan niet worden beoordeeld welk bijzonder gevaar dit gebrek voor personen oplevert. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten voor toepassing van artikel 6:173 BW, aldus [gedaagden]
5.8. Uit de verklaringen blijkt dat de heftruck het al enige tijd niet meer deed en dat uit de controlelijst van het onderhoud ervan kan worden afgeleid dat een probleem met de accu was te verwachten, hetgeen aan [eiser] bekend was. [eiser], werktuigbouwkundige met een ervaring van ongeveer zeven jaar met onderhoud van heftrucks bij [naam 1 BV], deed bij [naam BV] het kleine onderhoud aan de heftruck zelf, afgewisseld door een andere medewerker. Vast staat dat hij alleen naar de heftruck is gegaan. Dat nog een ander persoon [eiser] mogelijk heeft geassisteerd en op de heftruck heeft gezeten, zoals [gedaagden] heeft gesuggereerd, ziet eraan voorbij dat de zitplaats van de heftruck op het deksel van de accu is gemonteerd, zodat bij het openen van het deksel van de accu geen zitplaats beschikbaar is, terwijl niet voorstelbaar is dat die andere persoon het contact aan zou hebben laten staan en [eiser] in de door [naam C] beschreven hulpeloze toestand zou hebben achtergelaten.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij met een spanningszoeker naar de heftruck is gegaan, op de heftruck is gaan zitten en het contact heeft aangezet. [gedaagden] wijst op verschillen in de door [eiser] bij verschillende gelegenheden afgelegde verklaringen, waardoor de toedracht volgens haar steeds onduidelijker wordt. Er zijn inderdaad verschillen in de verklaringen van [eiser]. Deze duiden erop dat door herhaald vragen naar de toedracht steeds meer feiten naar voren komen, mogelijk door hervonden herinnering dan wel dat [eiser] zijn verklaring heeft aangevuld met logische gevolgtrekkingen aan de hand van de door andere getuigen gegeven beschrijving van de situatie waarin [eiser] door hen is aangetroffen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gelden voor de verklaring van [naam C] dat het contact van de heftruck aanstond op het moment dat [naam C] [eiser] aantrof. De enige die het contact logischerwijs kan hebben aangezet, is dan [eiser]. Daarmee wordt, anders dan [gedaagden] stelt, de toedracht niet onduidelijker, maar vallen meer stukjes van de puzzel op de plaats.
Op het moment dat [eiser] is aangetroffen door onder meer [naam C], stond de heftruck tegen [eiser] aan en drukte hem naar achteren tegen de opslagtank klem. De omschrijving van deze positie van [eiser] is niet in geschil. Van belang is dat uit het Rapport (zie 2.7) blijkt dat de heftruck standaard is voorzien van vier beveiligingen die in serie zijn geschakeld en alle in gesloten positie dienen te staan alvorens de heftruck kan gaan rijden. Tussen partijen staat vast dat de vier beveiligingen goed functioneerden. Op de expliciete vraag of de beveiliging onder de stoel niet was ‘doorverbonden’ (overbrugd), heeft [eiser] ontkennend geantwoord. Dit brengt mee dat op het moment dat [eiser] van de zitplaats opstond, normaal gesproken de heftruck niet kon gaan rijden. De mogelijkheid dat een stuk gereedschap op het gaspedaal is gevallen, zoals [gedaagden] aanvoert, is derhalve geen afdoende verklaring voor het in werking treden van de heftruck.
De heftruck is volgens [eiser] gaan rijden op het moment dat hij na ontgrendeling van het deksel van de accu met het deksel van de accu in de hand via de achterkant van de heftruck naar de andere kant wilde lopen. De getuigen hebben verklaard dat zij [eiser] bekneld achter de heftruck hebben aangetroffen.
5.9. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW is vereist dat de roerende zaak niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan zodanige zaak mag stellen. Onder de gegeven omstandigheden - niemand zit op de heftruck en er wordt geen gas gegeven - bevinden de vier beveiligingen zich niet in een gesloten circuit, zodat aan de heftruck de eis gesteld mag worden dat hij niet spontaan gaat rijden. Door toch te gaan rijden, is sprake van een gebrekkige zaak. Dat een heftruck waaraan in de gegeven omstandigheden de eis mag worden gesteld dat hij niet spontaan gaat rijden een bijzonder gevaar oplevert voor degene die zich in de nabijheid van de heftruck bevindt, behoeft geen nadere toelichting. Dat het bijzondere gevaar zich heeft verwezenlijkt, blijkt uit het door [eiser] opgelopen letsel. De diagnose luidt: ‘open broek’ fractuur van het bekken en urethraletsel. In zoverre doet [eiser] terecht een beroep op het ‘res ipsa loquitur’- beginsel, oftewel de toestand waarin [eiser] is aangetroffen, spreekt voor zich. In dat licht bezien is de betwisting van de toedracht door [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie is dat [naam BV] als bedrijfsmatig gebruiker in beginsel aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van de verwezenlijking van het bijzondere gevaar geleden schade, behoudens voor zover sprake is van eigen schuld van [eiser].
5.10. Voor de beoordeling van de door [gedaagden] gestelde eigen schuld van [eiser] is van belang dat [eiser] ten tijde van het ongeval als werktuigbouwkundige over de nodige kennis van heftrucks beschikte en zelf binnen [naam BV] het reguliere kleine onderhoud van de heftrucks uitvoerde. Uit dien hoofde was hij op de hoogte van het feit dat de accu (’s) mogelijk moest(en) worden vervangen. In het Rapport (zie 2.7) is opgenomen dat het lekken van de accu’s (accuzuur) kan leiden tot allerhande soorten lekspanningen, die het veilig gebruik van de heftruck kunnen beïnvloeden. Van [eiser] mag worden verwacht dat hij hiervan - gelet op zijn kennis en ervaring - op de hoogte was. Toen hij naar eigen zeggen het stroomcircuit van de heftruck wilde onderzoeken, diende [eiser] in verband met de mogelijkheid van lekspanningen en de daarmee samenhangende risico’s daarom de van hem te verwachten voorzorgsmaatregelen bij het verrichten van werkzaamheden aan de heftruck in acht te nemen.
5.11. [gedaagden], op wie de stelplicht in deze rust, heeft aangevoerd dat de heftruck niet achteruit zou zijn gereden, als [eiser] de van hem te verwachten voorzorgsmaatregelen in acht had genomen. Zij wijst in dit verband op het contact uitschakelen tijdens het onderzoek, de handrem aantrekken, de batterijstekker ontkoppelen en/of de heftruck niet in zijn achteruit laten staan. Door deze voorzorgmaatregelen achterwege te laten dient de schade geheel voor risico van [eiser] te komen. Voorts is voor een beroep op de billijkheidscorrectie geen plaats wegens onvoldoende toelichting van de zijde van [eiser], aldus [gedaagden] [eiser] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
5.12. Uitgaande van een probleem met de accu van de heftruck komt het logisch voor om de heftruck met een spanningsmeter te onderzoeken. Het feit dat [eiser] de heftruck op het contact heeft laten staan en de batterijstekker niet heeft ontkoppeld, hangt volgens [eiser] samen met het onderzoek van het elektrische circuit. Als de heftruck ‘stroomloos’ wordt gemaakt, kan dit niet worden onderzocht. Op dit gemotiveerde verweer van [eiser] heeft [gedaagden] zijn stelling dat deze voorzorgsmaatregelen desalniettemin hadden moeten worden uitgevoerd, niet gemotiveerd gehandhaafd. Het niet in acht nemen van deze maatregelen wordt daarom niet als ‘eigen schuld’ gekwalificeerd. Dit laat echter onverlet dat van [eiser] mocht worden verwacht dat hij de heftruck op de handrem zou hebben gezet en in de vooruit, op zich eenvoudige voorzorgsmaatregelen. Enkel vertrouwen op de vier beveiligingen van de heftruck, zoals [eiser] stelt te hebben gedaan, in de situatie dat lekspanningen van de accu de heftruck minder betrouwbaar kunnen maken, getuigt van onvoldoende zorg voor de eigen veiligheid. [eiser] heeft niet betwist dat door het nemen van voornoemde maatreggelen de gevolgen van het ongeval zouden zijn verminderd dan wel achterwege zouden zijn gebleven. Deze omstandigheid geeft aanleiding een deel van de schade voor rekening van [eiser] te laten. Het aandeel wordt gesteld op 35 %.
Dat [eiser] geen beroep toekomt op de billijkheidscorrectie wegens het ontbreken van toelichting van de zijde van [eiser], wordt gelogenstraft door het ‘Bespreekverslag’ van SRB (zie 2.6) waaruit blijkt van de impact van het ongeval. Uit de inventarisatie van de medische stukken blijkt van een uitgebreide medische documentatie, waarvan [gedaagden] niet heeft gesteld dat zij niet over de vermelde gegevens beschikt. In het kader van de billijkheidscorrectie zal de ernst van het letsel voor 10 % in aanmerking worden genomen. Daarmee bedraagt het percentage ‘eigen schuld’ in totaal 25 %.
5.13. Ter gelegenheid van de comparitie hebben partijen de rechtbank gevraagd de uitspraak te beperken tot het geschil over de aansprakelijkheid. Nu in het voorgaande de vragen wie moet worden aangemerkt als bezitter, of sprake is van een gebrekkige zaak en of sprake is van eigen schuld van [eiser] zijn beantwoord volstaat een verklaring voor recht. LJN BX7229