RBROT 220324 Wg-er niet aansprakelijk voor val in kas; niet aannemelijk dat er een rail voor elektrische trolleys uit de vloer stak
RBROT 220324 Wg-er niet aansprakelijk voor val in kas; niet aannemelijk dat er een rail voor elektrische trolleys uit de vloer stak
In vervolg op:
RBROT 310323 wn-er valt in kas over rail voor elektrische trolleys; locatie ongeval onduidelijk, rb gelast descente
2De (verdere) beoordeling
Wat is de kern?
2.1.
[eiser] eist voor recht te verklaren dat [gedaagde] tegenover hem aansprakelijk is voor het letsel dat hij opgelopen heeft op of omstreeks 25 mei 2022. De eis wordt afgewezen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
In het tussenvonnis is deels al vastgesteld wat is gebeurd. Kort gezegd is [eiser] toen hij bij [gedaagde] aan het werk was op 25 mei 2022, omstreeks 9:10 uur gevallen in een gangpad in de kas. Hij heeft hierdoor een fractuur aan zijn elleboog opgelopen, waarvoor hij medische behandeling heeft ondergaan.
2.3.
Op 15 juli 2022 is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade. Hiermee houdt verband de door [eiser] geëiste verklaring voor recht, want [gedaagde] betwist dat sprake is geweest van een arbeidsongeval waarvoor zij aansprakelijk is.
Wat vindt de kantonrechter
Afwijzing eis
2.4.
Zoals vermeld wordt de eis afgewezen, want geen reden wordt gezien waarom [gedaagde] aansprakelijk is voor het letsel dat [eiser] opgelopen heeft tijdens zijn werk. Op basis van de foto’s in het dossier en de waarnemingen en mededelingen ter plaatse bij de descente oordeelt de kantonrechter dat de rail, waarover [eiser] stelt te zijn gevallen, niet uit de betonvloer stak. Nog daargelaten dat niet vaststaat dat hij op die plek in de kas is gevallen, want dat is betwist en [eiser] heeft hierover wisselend verklaard.
2.5.
Geconstateerd is dat de grotendeels egale betonnen vloer met daarin verzonken de rail goed te belopen is. De vloer en de rail leveren op zichzelf geen gevaar op om te struikelen, laat staan een verhoogd gevaar.
2.6.
De rail is van metaal. Het metaal is één à twee millimeter dik. Dat reeds maakt dat de rail een zekere stijfheid heeft. De vorm van de rail draagt daaraan bij, want de rail heeft een u-profiel met rechte hoeken ( ). De rail is ongeveer anderhalve centimeter breed en diep en ligt verzonken in gefreesde sleuven in de betonnen vloer. Tussen de zijkanten van de rail en het beton zit weinig ruimte. Ertussen zitten her en der metalen spietjes om de rail te fixeren in de vloer. Dit tezamen maakt het hoogst onwaarschijnlijk dat de rail uit de vloer heeft gestoken, laat staan op een manier die een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen. De foto’s die partijen hebben overgelegd (bijlage 1 van [eiser] en bijlagen 6 en 7 van [gedaagde] ) dragen bij aan deze vaststelling. Op de foto’s is te zien dat een uiteinde van een stuk rail uit de sleuf komt. Ook is te zien dat daarbij een doos is geplaatst op zijn zijkant. De zijkant van de doos is onder de rail geschoven, die op die zijkant ligt aan de binnenzijde van de doos. Was de doos er niet onder geschoven dan zou het uiteinde van de rail naar het zich laat aanzien naar beneden zijn gezakt en verzonken zijn in de sleuf, zoals blijkens de foto ook het geval is geweest bij het stuk rail vóór het uiteinde.
2.7.
Aan het oordeel dat de rail niet uit de betonvloer stak draagt bij de omstandigheid dat de rail is aangelegd om een automatische trolley door de kas te laten rijden. Als een stuk rail omhoog komt uit de betonnen sleuf dan levert dat een probleem op voor de goede werking van de trolley. Dat is mede zo omdat de trolley aan de voorkant voorzien is van een veiligheidsmechanisme dat maakt dat de trolley automatisch wordt uitgeschakeld als deze een oneffenheid onderweg tegenkomt, bijvoorbeeld een tak van een peperplant op de rail. Dat gebeurt al bij een oneffenheid van minder dan een centimeter. Vanwege dit veiligheids-systeem op de trolley is het noodzakelijk dat de rail in de betonnen vloer niet uitsteekt. Als dat wel het geval is dan slaat de trolley af en kan deze niet zonder begeleiding gebruikt worden.
2.8.
Gezien het voorgaande is onaannemelijk dat op het punt waar [eiser] zegt te zijn gestruikeld de rail tien centimeter heeft uitgestoken boven de betonnen vloer. Dat betekent namelijk dat de rail over een aanzienlijke lengte uit de sleuf gekomen moet zijn, wat niet strookt met de beelden op de overgelegde foto’s en ook niemand heeft verklaard.
2.9.
Zoals in het tussenvonnis al verwoord is, heeft [eiser] overigens ook niet consistent verklaard over de plaats in de kas waar hij gevallen is. Daarnaast roept zijn verklaring dat hij verblind werd door de zon de vraag op of de val niet een andere dan de gestelde oorzaak heeft gehad, want gezien zijn looprichting en het tijdstip van de dag moet ten tijde van de val de zon schuin in zijn rug hebben geschenen, als het zonlicht niet weggenomen werd door de manshoge peperplanten aan weerszijden van het gangpad.
2.10.
Gelet op wat hierover onderbouwd aangevoerd is door [gedaagde] en wat de kantonrechter in het bedrijf heeft waargenomen, wordt tevens geconcludeerd dat [gedaagde] voldoet aan het bepaalde in artikel 7:658 lid 1 BW. Dat lijkt ook de conclusie te zijn van de Arbeidsinspectie. Zij schrijft op 11 juli 2022 aan [eiser] : “[gedaagde] heeft zelf onderzoek gedaan naar het ongeval dat heeft plaatsgevonden door middel van het afnemen van verklaringen. De conclusie van dit onderzoek is dat er sprake is geweest van een misstap, onoplettendheid en/of afgeleid zijn waardoor het slachtoffer gestruikeld is en gevallen is op zijn arm. Om dit in de toekomst, voor zover mogelijk, mag er geen telefoon gebruikt worden tijdens het lopen, dit om afleiding tegen te gaan. Ook is het belang van kijken waar je loopt besproken met het personeel.”
2.11.
Geconcludeerd wordt dat sprake was van een ongeval wegens een misstap, onoplettendheid en/of afgeleid zijn en niet omdat [gedaagde] tekort is geschoten in haar zorgplicht. Daarom is [gedaagde] niet aansprakelijk voor het letsel dat [eiser] opgelopen heeft en ook niet voor de schade die hiervan het gevolg is.
Proceskosten
2.12.
[eiser] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde] vast op € 1.218,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.353,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. ECLI:NL:RBROT:2024:2883