Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Assen 020311 geen aansprakelijkheid voor ongeval met meer dan gebruikelijk gevaarlijk vuurwerk

Rb Assen 020311 geen aansprakelijkheid voor ongeval met meer dan gebruikelijk gevaarlijk vuurwerk
5.  Beoordeling van het geschil
5.1.  De rechtbank acht voor de beoordeling van deze zaak in de eerste plaats relevant hoe en op welke wijze de tas met vuurwerk in handen van [eiser] is gekomen. Partijen zijn het er over eens, dat de vriendin van [gedaagde] de desbetreffende tas in handen had en dat deze tas op enig moment in handen is gekomen van [eiser].

5.2.  Het is de rechtbank opgevallen, dat [eiser] in de dagvaarding met geen woord rept over hoe en op welke wijze de tas met vuurwerk in zijn handen is gekomen. [eiser] stelt slechts: “Bij aankomst op het [adres] bleek [gedaagde] een tweetal zakken vuurwerk te hebben meegenomen. [eiser] heeft een zogenoemde vuurwerkpot uit één van deze tassen gepakt……..”

5.3.  Ter comparitie is door de raadsman van [eiser] gesproken over: “….het moment van overnemen van de tas met vuurwerk door [eiser] van de vriendin van [gedaagde]…….” Hoe heeft dit “overnemen” er uit gezien?

5.4.  [gedaagde] stelt dat er sprake is geweest van ontvreemden van de tas uit de handen van zijn vriendin. Getuige [S.] verklaart: “[eiser] nam die vuurwerk tas over van [gedaagde] zijn vriendin…..” Getuige [D.] verklaart: “[eiser] zei tegen [vriendin van gedaagde], geef mij die tas maar even, die draag ik wel, dit vast om galant te zijn ten opzichte van haar.” De vriendin van [gedaagde] verklaart zelf: “[eiser] heeft hierbij de tas met vuurwerk uit mijn handen gepakt en rende weg….” Ook verklaart zij: “Het door [eiser] uit mijn handen gepakte vuurwerk is niet op mijn verzoek en met mijn instemming aan hem verstrekt, hij heeft het gewoon letterlijk afgepakt en het vervolgens afgestoken.” Getuige [G.] verklaart: “[eiser] pakte de tas van de vriendin van [gedaagde] af en liep richting het Nieuwjaarsvuur.”

5.5.  Weliswaar is in het proces-verbaal van de comparitie opgetekend, dat [eiser] heeft verklaard, dat hij de tas niet heeft “weggegrist”, maar dit laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat op grond van de aangehaalde getuigenverklaringen de conclusie gerechtvaardigd is dat uitsluitend het initiatief van [eiser] en dat uitsluitend een handelen van [eiser] heeft gemaakt dat hij de tas in handen kreeg; dat hij de tas van de vriendin van [gedaagde] heeft (af)gepakt.

5.6.  Zo al geoordeeld zou moeten worden dat [gedaagde] en/of zijn vriendin dit handelen van [eiser] niet hebben voorkomen, dan kan daarmede naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een op eigen initiatief van [gedaagde] en/of zijn vriendin geven van de tas aan [eiser], noch dat zij daarvoor toestemming hebben gegeven of ermee hebben ingestemd dat [eiser] de tas in handen kreeg.

5.7.  Met het in handen krijgen van de tas met vuurwerk zonder toestemming (in de hiervoor bedoelde zin) van [gedaagde] en/of zijn vriendin is daarmee naar het oordeel van de rechtbank in beginsel ook de verantwoordelijkheid en het risico ten aanzien van de tas en de inhoud van de tas op [eiser] overgegaan. Door dit handelen heeft [eiser] zich zelf in de situatie gebracht, waarin hij de beschikking kreeg over gevaarlijk vuurwerk; de mogelijkheid kreeg dit af te steken en zich daardoor in een situatie te brengen waarin zich de risico’s van het afsteken van gevaarlijk vuurwerk zouden manifesteren waardoor [eiser] schade zou lijden.

5.8.  De rechtbank is hierbij van oordeel, dat het enkel meebrengen van de desbetreffende vuurwerkpot naar het [adres] niet reeds om die reden onrechtmatig ten opzichte van [eiser] is te achten.

5.9.  De vraag die de rechtbank vervolgens onder ogen wil zien is of [gedaagde] had behoren en moeten voorkomen dat [eiser] de tas in handen kreeg.

Bij de beantwoording van die vraag meent de rechtbank er van uit te kunnen gaan, dat [gedaagde] wist dat in de tas zich een vuurwerkpot bevond die zodanig sneller afging dan gebruikelijk dat hij daarin aanleiding had gezien mensen die een zelfde vuurwerkpot in bezit hadden te waarschuwen daarmede voorzichtig om te gaan.

5.10.  De rechtbank is van oordeel, dat op [gedaagde] in beginsel de plicht rustte te voorkomen dat een door hem naar het oudejaarsfeest meegebrachte tas met daarin “meer dan gebruikelijk gevaarlijk” vuurwerk in handen kwam van personen die niet de vereiste voorzichtigheid ten aanzien van dit “meer dan gebruikelijk gevaarlijk vuurwerk” in acht zouden nemen, bijvoorbeeld omdat zij niet op de hoogte zouden zijn van dit “ meer dan gebruikelijk gevaarlijk vuurwerk.”

5.11.  Voor de beantwoording van de vraag of [gedaagde] in de onderhavige zaak niet alleen in beginsel maar ook concreet een verwijt kan worden gemaakt dat [eiser] de tas in handen kreeg wil de rechtbank eerst in zijn algemeenheid een drietal situaties onderscheiden.

5.12.  Van een klakkeloos onbeheerd achterlaten van de tas zodat een willekeurig iemand zich over de tas zou ontfermen en onwetend van het gevaar het vuurwerk zou kunnen aansteken is geen sprake.

5.13.  Evenmin is sprake van het op eigen initiatief en met instemming meegeven van de tas aan iemand.

5.14.  Veeleer is er in de onderhavige zaak sprake van (af)pakken van de tas door [eiser] zonder instemming van [gedaagde]. In tegenstelling tot de eerste twee gevallen is naar het oordeel van de rechtbank, zoals ook hiervoor in rechtsoverweging 5.7 is overwogen, de gevaarzettende situatie in dit geval vooral ontstaan door het potentiële slachtoffer [eiser] zelf.

5.15.  Weliswaar kon [eiser] die situatie doen ontstaan omdat [gedaagde] de vuurwerkpot had meegenomen naar het oudejaarsfeest, maar hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat het enkel meebrengen van die vuurwerkpot - ook als het illegaal vuurwerk betrof - niet al om die reden een onrechtmatig handelen van [gedaagde] ten opzichte van [eiser] oplevert.

5.16.  Voorts valt niet goed in te zien welke voorzorgsmaatregelen, anders dan de tas bij zich in handen te houden [gedaagde] en zijn vriendin hadden kunnen en moeten nemen ter voorkoming van het (af)pakken door [eiser].

5.17.  Het vorenstaande laat naar het oordeel van de rechtbank echter onverlet dat het meebrengen van het vuurwerk voor [gedaagde] ook nog een zorgplicht ter voorkoming van schade en letsel met zich meebracht nadat de tas met vuurwerk eenmaal in handen was gekomen van [eiser] en wel vanaf het moment dat [gedaagde] daarvan op de hoogte was. Deze zorgplicht bestond naar het oordeel van de rechtbank hierin dat hij [eiser] voor het meer dan gebruikelijk gevaarlijke vuurwerk diende te waarschuwen.

5.18.  [gedaagde] heeft gesteld dat hij [eiser] heeft gewaarschuwd. Hij verwijst daarbij naar diverse getuigenverklaringen. De getuige [S.]: “[gedaagde] heeft een aantal malen gezegd niet met de kop boven de sierpot”. De getuige [D.] heeft verklaard: “……en ondertussen hoorde ik [gedaagde] een keer roepen: [eiser] niet met de kop erboven”.

De vriendin van [gedaagde] heeft verklaard: “Mijn vriend [gedaagde] heeft hem hier ook meerdere keren gewaarschuwd: ik heb hem horen zeggen doe rustig, pas op, steek hem af met een sigaret” De getuige [G.] heeft verklaard: “Toen [gedaagde] [eiser] bezig zag zei hij weer dat hij moest oppassen en niet met zijn hoofd er boven moest hangen.”

5.19.  Heeft [gedaagde] met de waarschuwingen, zoals zij uit de aangehaalde getuigenverklaringen blijken aan zijn voornoemde zorgplicht voldaan? Alvorens deze vraag te beantwoorden overweegt de rechtbank dat [gedaagde] een zeer hoge zorgplicht had te betrachten. Immers de kans en de ernst van mogelijke schade bij het afsteken van het meer dan gebruikelijk gevaarlijk vuurwerk moet als groot worden aangemerkt en [gedaagde] vond dat ook, gezien zijn eerdere waarschuwingen die middag.

5.20.  In het licht daarvan acht de rechtbank relevant dat uit de getuigenverklaringen niet is gebleken, noch anderszins is gebleken, dat [gedaagde] [eiser] heeft gewaarschuwd voor het specifieke gevaar van de vuurwerkpot, namelijk het wellicht eerder tot ontploffing komen dan gebruikelijk.

5.21.  Deze specifieke waarschuwing kon, gezien de hogere zorgplicht wel van [gedaagde] worden verwacht en hij diende deze te betrachten. Nu hij dat heeft nagelaten komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] in deze vorenbedoelde zin onrechtmatig ten opzichte van [eiser] heeft nagelaten.

5.22.  De schade dient naar het oordeel van de rechtbank echter geheel voor [eiser] te blijven, nu de schade het eigen handelen van [eiser] zelf nagenoeg voor 100% als causale factor heeft en het niet specifiek waarschuwen (waarschuwen voor het specifieke gevaar van het wellicht eerder tot ontploffing komen) door [gedaagde] als een omstandigheid dient te worden aangemerkt die nauwelijks tot de schade heeft bijgedragen, zeker in het licht van het feit dat er door [gedaagde] wel gewaarschuwd is.

5.23.  Vervolgens is de rechtbank van oordeel, dat er sprake is van een zo uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, dat er een billijkheidscorrectie dient plaats te vinden in dier voege, dat de vergoedingsplicht van [gedaagde] geheel dient komen te vervallen.

5.24.  Als de door [eiser] gemaakte fouten merkt de rechtbank aan:
-  het (af)pakken van de tas met vuurwerk zonder bij [gedaagde] en/of zijn vriendin te informeren naar aard (gevaarlijkheid) en soort van het vuurwerk;
-  het vervolgens, zonder over de hiervoor bedoelde informatie te beschikken, toch gaan afsteken van het vuurwerk;
-  daarbij niet de nodige voorzorgsmaatregelen in acht nemend, zoals het dragen van een vuurwerkbril;
-  het uit de verklaringen van de getuigen [S. 2] en [G.] op te maken onzorgvuldig gedrag van [eiser], zoals: met hoofd en lichaam boven de pot en het wild bezig zijn met de pot en het naar de vuurhaard (al op de bult) verschuiven van de pot, waarbij de getuigen [W.] en [D.] eveneens verklaren over het dichter bij het vuur zetten.

5.25.  Daar tegen over staat slechts dat [gedaagde] weliswaar wel gewaarschuwd heeft, maar niet specifiek.
5.26.  Nu uit het vorenstaande voortvloeit dat [gedaagde] niet aansprakelijk is ten opzichte van [eiser] voor de door deze geleden en nog te lijden schade dient de verzochte verklaring voor recht niet te worden gegeven en dient deze vordering, evenals de daarop gebaseerde overige vorderingen te worden afgewezen. LJN BP6679