Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Gravenhage 200612 gehoorschade na ontploffing celraam door vuurwerk; reikwijdte zorgplicht overheid tot het bieden van veiligheid en van medische zorg

Rb 's-Gravenhage 200612 gehoorschade na ontploffing celraam door vuurwerk; reikwijdte zorgplicht overheid tot het bieden van veiligheid en van medische zorg

4.De beoordeling 
4.1.Het betoog van [eiser] komt er in de kern op neer dat de Staat volgens hem onrechtmatig heeft gehandeld door (a) onvoldoende veiligheid te bieden en (b) onvoldoende medische zorg te hebben betracht. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. 

a) veiligheid 

4.2.Bij de beoordeling van het betoog van [eiser] neemt de rechtbank als vaststaand aan dat het breken van de ruit van de cel van [eiser] is veroorzaakt door - vermoedelijk illegaal - vuurwerk dat vanaf de openbare weg is afgestoken in de richting van het cellengebouw. De cel van [eiser] was op de vierde verdieping gelegen en de ruit bestond uit gelaagd en verstevigd glas. Daaruit vloeit voort - en tussen partijen is daarover ook niet gedebatteerd - dat het cellengebouw als zodanig voldeed aan de daaraan te stellen eisen en dus geen gebrek vertoonde. Dat betekent dat er geen risicoaansprakelijkheid op de Staat rust wegens een gebrek in de opstal. 

4.3.Voornoemd oordeel laat onverlet dat op de Staat de zorg en verantwoordelijkheid rusten voor het onderhavige gebouw en uit dien hoofde een specifieke zorgplicht rust ten opzichte van de gebruikers van dat gebouw. Deze zorg kan zich ook uitstrekken tot gebeurtenissen die zich buiten zijn terrein voordoen. De gevergde mate van zorg is echter weer afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. 

4.4.De omstandigheid dat het hier gaat om een gesloten inrichting, waardoor de mensen die zich daarin bevinden zich niet vrijelijk binnen dit gebouw kunnen bewegen, leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een hogere zorgplicht bij de beheerder van het gebouw. Daar staat echter tegenover dat, naar de Staat als niet dan wel onvoldoende weersproken naar voren heeft gebracht, een soortgelijk vuurwerkincident bij een penitentiaire inrichting zich nog nooit eerder had voorgedaan en de ruit van de cel zich bevond op de vierde verdieping van het gebouw en bestond uit gelaagd en verstevigd glas. Naar het oordeel van de rechtbank was daardoor van tevoren niet te voorzien dat het afsteken van (illegaal) vuurwerk een zodanige drukgolf zou voortbrengen dat dit tot het breken van het gelaagde en verstevigde glas van een cel op de vierde verdieping zou leiden en daarmee letsel zou toebrengen aan [eiser]. Daaraan doet de omstandigheid dat het cellencomplex zich dicht bij de openbare weg bevindt, niet af. Omdat niet voorzienbaar was dat zich deze gevaarlijke situatie zou kunnen voordoen, kan naar het oordeel van de rechtbank de Staat niet worden verweten dat hij niet voorafgaand aan de jaarwisseling maatregelen heeft getroffen, door bijvoorbeeld zoals door [eiser] aangevoerd, de gedetineerden naar een ander gedeelte over te brengen. 

4.5.Daarnaast heeft de Staat er op gewezen dat de tijd tussen het moment waarop medewerkers van de penitentiaire inrichting zagen dat er vanaf de openbare weg vlakbij het gebouw vuurwerk werd afgestoken en het incident te kort was om maatregelen te treffen. [eiser] heeft dit ter comparitie betwist en gesteld dat het vuurwerk al circa twintig minuten gaande was. Voor zijn standpunt pleit dat in het schriftelijk verslag van de dienstdoende penitentiaire medewerkers is opgenomen dat zij voorafgaand aan het incident knallen tegen het gebouw hoorden en dat zij twee maal contact hebben gehad met de politie met het verzoek om buiten poolshoogte te gaan nemen, maar te horen kregen dat die daar geen tijd voor had. Daaruit blijkt dat het vuurwerk enige minuten gaande was. Toch is de rechtbank van oordeel dat, aangenomen dat er enige minuten lagen tussen de eerste knallen en het incident, de Staat niet kan worden verweten daarbinnen geen maatregelen te hebben getroffen. De rechtbank overweegt daartoe dat gelet op hetgeen hiervoor reeds is opgemerkt de noodzaak voor het treffen van bijzondere maatregelen niet aanwezig leek en dat binnen het korte tijdsbestek waarin het vuurwerkincident plaatsvond de mogelijkheden om maatregelen te nemen, beperkt waren. Van de inrichting kon naar het oordeel van de rechtbank gelet op de geringe waarschijnlijkheid dat door het vuurwerk schade aan de gedetineerden zou worden toegebracht, het acute karakter van de situatie, maar ook met het oog op de bewaking van de gedetineerden, niet worden gevergd dat zij op dat moment het gebouw aan die zijde volledig zou ontruimen. Anders dan [eiser] stelt kon van de penitentiaire medewerkers ook niet worden verwacht dat zij na de eerste knallen de straat opgingen om de personen die het vuurwerk afstaken te verwijderen. Handhaving van de openbare orde behoort immers niet tot hun taak en bevoegdheid. De medewerkers noch de organisatie zijn daar op toegerust. 

b) medische zorg 

4.6.[eiser] heeft voorts betoogd dat de Staat hem geen adequate medische zorg heeft verleend. [eiser] voert daartoe aan dat de penitentiaire arts hem eerst op 3 januari 2011 heeft bezocht, waarna hij pas op 5 januari 2011 door een KNO-arts (dr. Companjen) is onderzocht. Dit onderzoek is vervolgens voortijdig afgebroken doordat de penitentiair medewerkers niet wilden wachten, zodat hij uiteindelijk pas op 11 januari 2011 volledig is onderzocht door de KNO-arts, dr. Heiligers. Deze heeft [eiser] medegedeeld dat als hij direct was gekomen [eiser] met oordruppels en eventuele andere medicijnen geholpen had kunnen worden en dat dit tot een vermindering van het gehoorverlies zou hebben geleid. De Staat heeft de stellingen van [eiser] betwist. 

4.7.Bij de beoordeling van dit betoog stelt de rechtbank voorop dat uit het schriftelijk verslag van het dienstdoende personeel blijkt dat het personeel vrijwel direct na het incident contact heeft gehad met de penitentiaire arts om te vragen hoe te handelen. Deze arts heeft in de klachten toen geen aanleiding gezien om [eiser] op dat moment te onderzoeken of medicijnen te verstrekken. Het personeel heeft [eiser] gedurende de nacht gecontroleerd. Op 3 januari 2011 heeft de penitentiaire arts [eiser] bezocht en is hij wegens aanhoudende klachten doorverwezen naar dr. Companjen, KNO-arts van het Amphia Ziekenhuis, waar hij op 5 januari 2011 is gezien. Waarom het audiologisch onderzoek toen niet is uitgevoerd, is onduidelijk gebleven. Volgens [eiser] omdat de penitentiair medewerkers naar huis wilden, volgens de Staat omdat [eiser] onrustig werd. In het dossier zijn voor geen van beide standpunten aanknopingspunten te vinden. 

4.8.De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken dat [eiser] medische zorg is onthouden. De rechtbank leidt uit het betoog van [eiser] echter ook af dat volgens hem de penitentiaire arts een medische fout heeft gemaakt. De Staat heeft naar aanleiding van dit betoog een onderzoek laten instellen door haar medisch adviseur. Deze heeft telefonisch contact opgenomen met dr. Companjen met de vraag of "eerder insturen" van [eiser] effect zou hebben gehad op de herstelmogelijkheden van het gehoortrauma dat bij hem heeft plaatsgevonden. Dr. Companjen heeft daar, blijkens de door de Staat overgelegde telefoonnotitie van haar medisch adviseur, op geantwoord dat dit niet het geval zou zijn geweest, omdat de klachten (evenwichtsklachten en duizeligheid) konden passen bij het door [eiser] doorgemaakte barotrauma. [eiser] heeft zijn stelling vervolgens niet nader onderbouwd door bijvoorbeeld een verklaring van dr. Heiligers over te leggen, of door te stellen en te concretiseren dat volgens de medische standaard bij een barotrauma anders had moeten worden gehandeld dan de penitentiaire arts thans heeft gedaan. De stelling van [eiser] wordt daarom als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Aan bewijslevering komt de rechtbank derhalve niet toe. 

4.9.Het voorgaande leidt tot de slotsom dat hoewel de ernst en impact van hetgeen [eiser] is overkomen evident is, naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden aangenomen dat de Staat in onderhavige situatie onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.  LJN BX1794