Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 150524 regres; geen groepsaansprakelijkheid voor oogletsel door vuurwerk; waarschuwen voor gevaar is geen bijdrage aan groepshandelen

RBROT 150524 regres; geen groepsaansprakelijkheid voor oogletsel door vuurwerk; waarschuwen voor gevaar is geen bijdrage aan groepshandelen

2De feiten

2.1.

Tijdens de viering van oud en nieuw in de nacht van 31 december 2016 op 1 januari 2017 heeft de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) oogletsel opgelopen door vuurwerk (hierna: het ongeval). Het ongeval vond plaats in de [straatnaam] te Ridderkerk toen [persoon A] terug liep van het huis van zijn zus (huisnummer 2) naar zijn huis (huisnummer 4a).

2.2.

Het vuurwerk dat het letsel van [persoon A] heeft veroorzaakt was afgestoken door een verzekerde van Allianz, de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ).

2.3.

Namens Allianz heeft het onderzoeksbureau DEKRA Experts (hierna: DEKRA) onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeval door het horen van verschillende betrokkenen. DEKRA heeft op 6 augustus 2019 en op 1 mei 2020 hierover rapportages uitgebracht.

2.4.

Allianz heeft [persoon A] op 30 juni 2020 meegedeeld zijn schade te zullen afwikkelen.

2.5.

Allianz heeft op 30 juni 2020 [gedaagde sub 1] , een verzekerde van Nationale Nederlanden, medeaansprakelijk gesteld voor het ongeval.

2.6.

Nationale Nederlanden heeft, namens [gedaagde sub 1] , aansprakelijkheid voor het ongeval afgewezen.

3Het geschil

3.1.

Allianz vordert na eisvermeerdering – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] naast [persoon B] medeaansprakelijk is voor de door [persoon A] geleden en nog te lijden schade;

2. [gedaagde sub 1] en Nationale Nederlanden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Allianz van 50% van de totale door [persoon A] geleden en nog te lijden schade;

3. [gedaagde sub 1] en Nationale Nederlanden gezamenlijk te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.

3.2.

[gedaagde sub 1] en Nationale Nederlanden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Allianz, met veroordeling van Allianz in de proceskosten te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.

4De beoordeling

Groepsaansprakelijkheid

4.1.

Allianz stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] medeaansprakelijk is voor het ongeval op grond van groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek (BW)). [gedaagde sub 1] en [persoon B] zijn als groep de [straatnaam] ingelopen om vuurwerk af te steken. Uit de verklaringen van de door DEKRA gehoorde personen blijkt dat twee of meer jongens zwaar knalvuurwerk hebben afgestoken. Ook blijkt uit de verklaringen, waaronder de verklaring van [gedaagde sub 1] zelf, dat [gedaagde sub 1] in de buurt van [persoon B] was op het moment dat hij meerdere stuks illegaal vuurwerk tegelijkertijd aan het afsteken was. [gedaagde sub 1] wist dat er illegaal vuurwerk aanwezig was en kende de gevaren van het tegelijkertijd afsteken van meerdere stukken vuurwerk. Ook heeft [gedaagde sub 1] omstanders gewaarschuwd, aldus steeds Allianz.

4.2.

Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 1] betwisten dat [gedaagde sub 1] medeaansprakelijk is voor het ongeval. Op het moment dat het ongeval plaatsvond stak [gedaagde sub 1] geen vuurwerk meer af. Het is [persoon B] geweest die tegelijkertijd meerdere stukken illegaal vuurwerk heeft afgestoken. [gedaagde sub 1] heeft niet deelgenomen aan deze gedraging. Het feit dat [persoon B] en [gedaagde sub 1] op hetzelfde moment buiten op straat stonden en eerder op de avond samen vuurwerk hebben afgestoken is onvoldoende om te kunnen spreken van groepshandelen. [gedaagde sub 1] heeft zich daarnaast onttrokken van de situatie door plaats te nemen op het trottoir. Ook door het waarschuwen van omstanders heeft [gedaagde sub 1] afstand genomen van de situatie, aldus [gedaagde sub 1] en Nationale Nederlanden.

4.3.

De rechtbank oordeelt allereerst over de kernvraag van het geschil, namelijk of [gedaagde sub 1] op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor het ongeval dat [persoon A] is overkomen.

4.4.

Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.

4.5.

De regeling van artikel 6:166 BW voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig door een lid of leden van de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914).

4.6.

Willen degenen die niet zelf rechtstreeks de schade hebben toegebracht, aansprakelijk zijn, dan moet aan de volgende vereisten zijn voldaan: (i) door tenminste één lid van een groep is een onrechtmatige daad gepleegd, (ii) er is in een groepsverband gehandeld, wat wil zeggen dat objectief iedere deelnemer tenminste een bijdrage heeft geleverd aan dit (groeps)handelen en subjectief de deelnemers tenminste een gedeeld besef moeten hebben gehad van dat handelen in groepsverband, (iii) men wist of had behoren te beseffen dat de kans op schade voldoende groot was, (iv) het handelen in groepsverband moet toerekenbaar zijn in de zin van art. 6:162 lid 3 BW.

4.7.

Aan het eerste vereiste voor groepsaansprakelijkheid is in dit geval voldaan. Het onrechtmatig handelen heeft hierin bestaan dat [persoon B] tegelijkertijd meerdere stuks illegaal vuurwerk heeft afgestoken. Allianz heeft aansprakelijkheid van [persoon B] jegens het slachtoffer, [persoon A] , voor dit handelen ook erkend.

4.8.

Om te kunnen oordelen dat aan het tweede vereiste is voldaan, moet kunnen worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] heeft deelgenomen aan een groepshandelen waarbij hij, als deelnemer van de groep, objectief tenminste een bijdrage heeft geleverd aan dat handelen en subjectief een gedeeld besef heeft gehad van dat handelen in groepsverband. [gedaagde sub 1] moet dus een bijdrage hebben geleverd aan het tegelijkertijd afsteken van meerdere stuks illegaal vuurwerk. De rechtbank is, anders dan Allianz, van oordeel dat dit op basis van de door DEKRA gehoorde personen afgelegde verklaringen niet kan worden vastgesteld en overweegt hiertoe als volgt.

4.9.

[persoon B] heeft in zijn eerste door DEKRA (op 12 juli 2019) van hem afgenomen interview verklaard dat hij op enig moment samen met [gedaagde sub 1] op de rijbaan van de [straatnaam] tegenover woning nummer 4 meerdere stuks vuurwerk tegelijkertijd heeft afgestoken. [gedaagde sub 1] heeft tegenover DEKRA verklaard dat alleen [persoon B] meerdere stuks vuurwerk tegelijkertijd had aangestoken (interview van 26 juli 2019). [persoon B] had dit vuurwerk, aldus [gedaagde sub 1] , op het wegdek in soort kringetje met de lonten naar elkaar toe gelegd en over de lonten kruit gegooid dat hij met een aansteker of een brander ontstak. Die wijze van afsteken heeft [persoon B] volgens [gedaagde sub 1] een aantal keer herhaald. Hij, [gedaagde sub 1] , heeft dat steeds op een afstand van een vijftal meters op het trottoir bekeken. Nadat hij zijn verklaring had afgelegd heeft [gedaagde sub 1] [persoon B] via een Whatsapp-bericht erop aangesproken dat hij onwaarheid had gesproken. Hierna is [persoon B] voor een tweede maal door DEKRA geïnterviewd. In dit tweede interview heeft [persoon B] zijn eerdere verklaring bijgesteld. Hij heeft toen verklaard eigenlijk niet meer te weten of ook [gedaagde sub 1] meerdere stuks vuurwerk tegelijkertijd had afgestoken en daaraan toegevoegd dat dit wel niet zo zal zijn. Ook heeft [persoon B] zijn eerdere verklaring dat hij niet bewust illegaal vuurwerk (nitraten) had afgestoken in zijn tweede verklaring bijgesteld. Hij heeft alsnog verklaard dat hij dat wel had gedaan en ook meerdere stuks tegelijkertijd.

4.10.

Uit de verklaringen van [persoon B] en [gedaagde sub 1] kan worden afgeleid dat zij na middernacht met zijn tweeën - na eerder op de avond met andere vrienden te hebben opgetrokken - samen de [straatnaam] zijn ingelopen. Uit die verklaringen volgt ook dat [persoon B] op enig moment midden op straat vuurwerk heeft afgestoken, waarbij hij meerdere stuks illegaal vuurwerk (nitraten) tegelijkertijd heeft ontstoken. Op basis van de verklaringen kan echter niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] bij het afsteken van dit vuurwerk door [persoon B] een actieve rol heeft gespeeld. [gedaagde sub 1] heeft het afsteken door [persoon B] van het vuurwerk op afstand gevolgd. Dat hij op dat moment samen met [persoon B] een groep vormde kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. [persoon B] is van zijn aanvankelijke verklaring dat hij samen met [gedaagde sub 1] tegelijkertijd meerdere stuks vuurwerk heeft afgestoken teruggekomen en [gedaagde sub 1] heeft zijn betrokkenheid bij dit handelen van [persoon B] altijd ontkend. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat sprake was van groepshandelen op het moment dat [persoon B] ertoe overging een aantal stuks vuurwerk (nitraten) bij elkaar te leggen en deze tegelijkertijd af te steken.

4.11.

Verschillende betrokkenen bij het ongeval hebben vóór de erkenning van aansprakelijkheid door Allianz (ongedateerde) schriftelijke verklaringen opgesteld. Deze betrokkenen zijn later door DEKRA geïnterviewd. Ook op basis van de verklaringen van deze betrokkenen kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] een bijdrage heeft geleverd aan het tegelijkertijd afsteken van meerdere stuks illegaal vuurwerk.

4.11.1.

[persoon C] (een vriend van het slachtoffer [persoon A] ), [persoon D] (een andere vriend van [persoon A] ) en [persoon E] (de overbuurvrouw van [persoon A] ) hebben alle drie op enig moment verklaard dat zij een groep of groepje personen hebben gezien die/dat vuurwerk aan het afsteken was. Al deze verklaringen zijn echter over de samenstelling van die groep/dat groepje weinig concreet. Meer in het bijzonder kan uit die verklaringen niet worden opgemaakt dat [gedaagde sub 1] ten tijde van het ongeval samen met [persoon B] vuurwerk aan het afsteken was. [persoon C] verklaart in zijn ongedateerde schriftelijke verklaring: “Om bij zijn zus te komen moest hij (dat wil zeggen [persoon A] , toevoeging rechtbank) het groepje met zwaar vuurwerk passeren”. Aan deze verklaring wordt echter afbreuk gedaan door de verklaring die [persoon C] ten overstaan van DEKRA heeft afgelegd. Daarin stelt hij immers dat hij het ontstaan van het letsel niet heeft zien gebeuren. Hieruit kan niet anders worden afgeleid dat [persoon C] niet heeft gezien wie bij het afsteken van het vuurwerk dat tot het ontstaan van het ongeval heeft geleid betrokken was, meer in het bijzonder of dat een groep personen was waarvan [gedaagde sub 1] deel uitmaakte.
[persoon D] heeft in zijn ongedateerde verklaring verklaard: “Ondertussen was mijn blik weer gefocust op 2 jongens van de groep die gehurkt op de grond zaten om een stapel vuurwerk af te steken. Eén van de jongens, waarvan later bleek [persoon B] , stak de stapel aan”. Bij DEKRA verklaart [persoon D] echter dat niet twee jongens, maar “een groepje van een man of drie tot vijf bezig [was] met stapeltjes vuurwerk te maken” en dat hij eigenlijk niet weet wie het vuurwerk afstak waardoor [persoon A] getroffen zou zijn. Op grond van mededelingen van anderen ( [persoon A] en zijn echtgenote) zou hij hebben aangenomen dat het [persoon B] was die op de grond torentjes vuurwerk had gemaakt en dat het [persoon B] was die dat vuurwerk had afgestoken. Of [gedaagde sub 1] tot het “groepje” behoorde dat vuurwerk afstak, kan uit de verklaring van [persoon D] niet worden afgeleid. De rechtbank beschouwt de verklaring van [persoon D] als onvoldoende betrouwbaar om daaruit met voldoende zekerheid te kunnen afleiden dat [gedaagde sub 1] betrokken was bij het tegelijkertijd afsteken van het vuurwerk dat tot het ongeval heeft geleid, nu hij eerst [persoon B] heeft aangewezen als degene die vuurwerk zou hebben afgestoken dat [persoon A] zou hebben geraakt en daar later weer van is teruggekomen.

Ook de verklaring die [persoon E] aan DEKRA heeft gedaan kan naar het oordeel van de rechtbank niet als bewijs dienen van de betrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij het afsteken van het vuurwerk dat [persoon A] heeft geraakt. Haar verklaring is daarvoor te weinig specifiek. Zij heeft verklaard dat een groep jongens vuurwerk aan het afsteken was met zware knallen, maar uit hoeveel personen die groep bestond en wanneer dat het geval was heeft zij zich niet uitgelaten, meer in het bijzonder heeft zij verklaard niet zelf te hebben zien gebeuren dat bij [persoon A] letsel was ontstaan.

4.11.2.

Daarnaast hebben [persoon F] (de echtgenote van [persoon A] , hierna: [persoon F] ) en [persoon G] (de zoon van de zuster van [persoon A] en een vriend van [persoon B] en [gedaagde sub 1] ) verklaringen afgelegd. Zij spreken daarin over een ander persoon die bij [persoon B] aanwezig was toen hij vuurwerk afstak. [persoon F] verklaart in haar ongedateerde schriftelijke verklaring: “Op de straat was een jongen, [persoon B] , behoorlijk zwaar vuurwerk aan het afsteken. (…) Ik moest dus vlak langs [persoon B] lopen en zag duidelijk dat hij opnieuw een stapeltje vuurwerk aan het klaarleggen was om af te gaan steken”. Bij DEKRA heeft [persoon F] verklaard dat zij niet heeft gezien dat haar man door vuurwerk geraakt omdat zij vóór hem van het huis van haar schoonzus naar huis was gelopen. Zij herhaalt ten overstaan van DEKRA dat zij [persoon B] vuurwerk heeft zien afsteken waaraan zij dan toevoegt: “(…) en er zat nog een jongen bij. Ik weet dus eigenlijk niet wie precies wat afstak. (…) van de anderen heb ik dat niet gezien. [persoon G] (dit is [persoon G] , toevoeging rechtbank) stond er ook bij. Van [persoon H] weet ik dat niet”. [persoon G] heeft aan DEKRA verklaard dat hij het ongeval niet heeft zien gebeuren, maar dat hij “wel (heeft) gezien dat [persoon B] vuurwerk aan het afsteken was op de straat. Er was nog iemand bij hem, maar ik weet niet meer wie dat was. Erik zat op z'n hurken en legde vuurwerk in een kringetje om het allemaal tegelijk te laten afgaan.”

Ook uit deze verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] betrokken was bij het afsteken van het vuurwerk dat tot het ongeval met [persoon A] heeft geleid. Ten eerste is opmerkelijk dat mevrouw [persoon F] niet in haar schriftelijke verklaring, maar alleen tegenover DEKRA over het aanwezig zijn van een andere jongen bij het aansteken door [persoon B] van vuurwerk heeft verklaard. Of dit [gedaagde sub 1] is geweest, blijft onduidelijk en kan uit haar verklaring niet worden afgeleid. Zelfs [persoon G] spreekt zich er niet over uit of het [gedaagde sub 1] was die samen met [persoon B] vuurwerk aan het afsteken was, terwijl hij [gedaagde sub 1] kent. Maar zelfs als ervan wordt uitgegaan dat mevrouw [persoon F] en [persoon G] [gedaagde sub 1] in de nabijheid van [persoon B] hebben gezien toen hij vuurwerk aan het afsteken was, blijft onduidelijk of [gedaagde sub 1] ook nog aanwezig was bij het afsteken van het vuurwerk dat [persoon A] heeft geraakt en als een daarbij betrokkene kan worden aangemerkt. Noch mevrouw [persoon F] noch [persoon G] hebben immers gezien dat [persoon A] door vuurwerk werd geraakt. Zij hebben dus ook niet gezien wie dat vuurwerk toen afstak en of en, zo ja, in welke mate [gedaagde sub 1] daarbij betrokken was.

4.11.3.

Ook zijn door [persoon I] (de zus van [persoon A] ) verklaringen afgelegd. Zowel in haar schriftelijke verklaring als tegenover DEKRA heeft zij verklaard dat zij [persoon B] vuurwerk heeft zien afsteken waarna zij zag dat haar broer in het oog was geraakt. Op de vraag van DEKRA wie allemaal bezig waren met het vuurwerk afsteken, heeft zij verklaard dat er “nog een jongen” bij [persoon B] stond toen hij vuurwerk aan het afsteken was. [persoon B] zat op zijn knieën of hurken om het vuurwerk aan te steken; de andere jongen stond rechtop, aldus [persoon I] . Zij heeft verklaard niet te weten hoe die jongen heet. Zoals ook voor de verklaringen van [persoon F] en [persoon G] geldt, kan naar het oordeel van de rechtbank uit deze verklaring niet worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] bij het aansteken van het vuurwerk dat [persoon A] in het oog heeft geraakt als groepslid betrokken was. Voor groepsaansprakelijkheid dient vast te staan dat het groepslid een bijdrage heeft geleverd aan het groepshandelen. Dat [gedaagde sub 1] een zodanige bijdrage heeft geleverd, kan op grond van de afgelegde verklaringen niet worden vastgesteld. Als al zou worden aangenomen dat het [gedaagde sub 1] was die [persoon I] bij het tegelijkertijd afsteken door [persoon B] van de meerdere stuks vuurwerk heeft zien staan, is dat onvoldoende om hem als groepslid voor de gevolgen van dat handelen aansprakelijk te achten.

4.11.4.

De verklaringen die [persoon A] zelf heeft afgelegd, zijn eveneens onvoldoende om bewezen te achten dat [gedaagde sub 1] als groepslid betrokken is geweest bij het onrechtmatig toebrengen van oogletsel aan [persoon A] .
Evenals zijn echtgenote wijst [persoon A] in zijn ongedateerde schriftelijke verklaring alleen [persoon B] aan als degene die vuurwerk heeft afgestoken, maar breidt hij in zijn verklaring aan DEKRA het aantal bij het afsteken van vuurwerk betrokken personen uit door te verklaren dat er “twee of drie jongens” vuurwerk aan het afsteken waren toen hij naar het huis van zijn zuster liep. [persoon A] verklaart letterlijk (aan DEKRA): “Bij die jongens was in ieder geval de mij bekende [persoon B] . Hij kwam vaker in de straat en was een goede vriend van [persoon G] , [persoon G] is de zoon van mijn zus [persoon I] . Ik weet niet meer precies welke andere jongens erbij waren. Dat kunnen [persoon J] , een overbuurjongen en mijn neef [persoon G] geweest zijn. Maar ik weet het niet meer. Volgens mij vierde mijn neef met een stuk of vijf jongens oud en nieuw.”
Uit deze verklaring volgt dat [persoon A] niet meer weet wie er betrokken was bij het afsteken van het vuurwerk dat hem uiteindelijk heeft geraakt. Hierbij moet worden opgemerkt dat [persoon A] niet door vuurwerk werd geraakt toen hij zich naar het huis van zijn zuster begaf, waarover hij verklaart, maar door vuurwerk in het oog werd geraakt toen hij van het huis van zijn zuster naar zijn eigen huis terugliep. [persoon A] heeft niet verklaard wie toen vuurwerk afstak en/of wie daarbij betrokken was. Over de betrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij het afsteken van dat vuurwerk kan op basis van de verklaringen van [persoon A] derhalve niets worden gezegd.

4.12.

Concluderend kan op basis van de verklaringen niet worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] enige bijdrage heeft geleverd aan het tegelijkertijd afsteken van meerdere stuks illegaal vuurwerk waardoor [persoon A] gewond is geraakt. Uit de verklaringen kan niet worden opgemaakt dat [gedaagde sub 1] op het moment van het ongeval überhaupt vuurwerk aan het afsteken was. Het enkele feit dat [gedaagde sub 1] in de buurt van [persoon B] was is onvoldoende om te kunnen spreken van een bijdrage aan een groepshandelen.

Voor zover Allianz heeft betoogd dat [gedaagde sub 1] een bijdrage aan een groepshandelen heeft geleverd door omstanders te waarschuwen, verwerpt de rechtbank ook dat standpunt. Door geen van de betrokkenen is verklaard dat zij zijn gewaarschuwd door [gedaagde sub 1] (of door een jongen). Los daarvan kan het waarschuwen van omstanders voor een (potentieel) gevaarlijke situatie in het onderhavige geval niet worden gezien als het leveren van een bijdrage aan het handelen in groepsverband. Aan het tweede vereiste voor groepsaansprakelijkheid is dan ook niet voldaan.

Bewijsaanbod

4.13.

Allianz heeft in haar dagvaarding bewijs aangeboden door het als getuigen horen van de betrokkenen bij het ongeval. Volgens vaste rechtspraak moet een partij op grond van artikel 166 lid 1 Rv tot getuigenbewijs worden toegelaten indien zij voldoende gespecificeerd (voldoende specifiek) getuigenbewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. In het onderhavige geval zijn de betrokkenen bij het ongeval reeds door DEKRA gehoord waarvan rapportages zijn overgelegd. De eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, brengt in zo’n geval mee dat nader wordt aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. Dit heeft Allianz niet gedaan. Het bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.

Slotsom m.b.t. groepsaansprakelijkheid

4.14.

De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] een bijdrage heeft geleverd aan het groepshandelen in de zin van artikel 6:166 BW. [gedaagde sub 1] kan dan ook niet medeaansprakelijk worden gehouden voor het aan [persoon A] overkomen ongeval. De vorderingen van Allianz worden derhalve afgewezen. ECLI:NL:RBROT:2024:4969