RBAMS 290824 geen aansprakelijkheid voor val over vloeistof in parkeergarage
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 290824 geen aansprakelijkheid voor val over vloeistof in parkeergarage
- verzocht 34,4 uur x € 265,00 +21%, begroot, niet toegewezen, 15 uur x € 265,00 + 21% = € 4809,75
2De feiten
2.1.
De gemeente is eigenaar/exploitant van de parkeergarage De Stopera (hierna: de parkeergarage). VGA is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente. Het beheer en de schoonmaak van de parkeergarage heeft de gemeente in handen gesteld van Pantar, een werk-/leerbedrijf.
2.2.
[verzoekster] is visagist van beroep (als zzp’er). Op 2 oktober 2022 ging zij samen met haar visagie-team naar een première in theater Tuschinski, nabij de parkeergarage. [verzoekster] en haar collega’s hebben hun auto(‘s) geparkeerd in de parkeergarage en liepen om ongeveer 10.00 uur samen richting de voetgangersuitgang van de parkeergarage. Daarbij liep [verzoekster] op het ‘gewone vlak’, dat wil zeggen: niet in een parkeervak voor auto’s. In de parkeergarage zijn geen speciale looproutes voor voetgangers. [verzoekster] is uitgegleden en ten val gekomen. Bij haar val heeft zij haar rechterpols gebroken.
2.3.
In het dagrapport van de schoonmakers van de parkeergarage is vermeld dat vlak voor de val van [verzoekster] , om 09.55 uur, een ronde is gelopen. Toen zijn er geen bijzonderheden waargenomen en/of genoteerd in het dagrapport.
De schoonmaker is direct na de val van [verzoekster] naar de vallocatie gegaan. [verzoekster] heeft tegen hem gezegd dat zij was uitgegleden en heeft hem gewezen op vochtplekken/plasje(s) op de vloer.
2.4.
[verzoekster] is vervolgens naar de spoedeisende hulp van het OLVG-ziekenhuis gegaan, waar röntgenfoto’s zijn gemaakt. Geconstateerd is dat haar rechterpols op twee plaatsen was gebroken. Haar pols is in het gips gezet.
2.5.
Aan het begin van de avond kwam [verzoekster] terug in de parkeergarage. Zij heeft tegen een medewerker van de parkeergarage gezegd dat de vochtplekken/plasje(s) op de vloer waar zij is uitgegleden er nog steeds lagen. De medewerker heeft in het dagrapport genoteerd: “(…) Volgens haar vanochtend al bij collega aangemeld dat zij door de oli in de garage gevallen was (…).”
2.6.
Op 4 oktober 2022 is [verzoekster] naar het ETZ-ziekenhuis in Tilburg gegaan, waar de pols opnieuw is gezet en nieuw gips is aangebracht. Na vijf en een halve week is het gips verwijderd.
2.7.
[verzoekster] bleef last houden van haar pols. Op 13 februari 2023 zijn opnieuw röntgenfoto’s gemaakt. Daaruit bleek dat er nog steeds een breuk zat in de pols. Op 13 april 2023 is [verzoekster] daarom (alsnog) aan haar pols geopereerd. De operatie heeft niet geleid tot het gewenste resultaat. [verzoekster] heeft nog steeds last van klachten en beperkingen. Daardoor heeft ze haar werkzaamheden als visagist niet volledig verricht. Op 15 januari 2024 heeft een tweede operatie aan haar pols plaatsgevonden. Sindsdien gaat het beter, maar heeft [verzoekster] desondanks nog steeds klachten. Een volgende (derde) operatie is noodzakelijk, maar staat nog niet gepland.
2.8.
De gemeente heeft naar aanleiding van onderhavige deelgeschilprocedure een extern expertisebureau ingeschakeld, Andriessen Expertise. De expert heeft onderzoek gedaan naar de feiten en omstandigheden van het ongeval dat [verzoekster] op 2 oktober 2022 is overkomen.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank om, kort samengevat:
I. te beslissen dat de gemeente verantwoordelijk is voor de schade die [verzoekster] heeft geleden, thans lijdt en in de toekomst nog zal lijden ten gevolg van het ongeval dat haar op 2 oktober 2022 is overkomen;
II. de kosten van rechtsbijstand van [verzoekster] te begroten en te beslissen dat de gemeente Amsterdam en VGA in de begrote kosten van dit deelgeschil worden veroordeeld.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd. [verzoekster] stelt dat de gemeente aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). De gemeente heeft als eigenaar van de parkeergarage de plicht om de parkeergarage te onderhouden. Dit betreft niet alleen het onderhoud van de opstal, maar ook het onderhoud met betrekking tot het veilig gebruik van de parkeergarage. De gemeente dient er op toe te zien dat geen vloeistoffen, die (een zekere) gladheid kunnen veroorzaken, op de vloer van de parkeergarage aanwezig zijn. In dit geval lag er een vloeistof op de vloer die voor gladheid heeft gezorgd en waardoor [verzoekster] ten val is gekomen. Op die grond is de gemeente als eigenaar van de parkeergarage aansprakelijk jegens [verzoekster] .
[verzoekster] stelt dat sprake is van gevaarzetting, waardoor de gemeente aansprakelijk is op basis van de zogenoemde Kelderluik-criteria. Het is te verwachten dat voetgangers die door de parkeergarage lopen niet altijd oplettend zijn en dus niet bedacht op een gladde vloer, te meer omdat een voetganger meer bezig is met het letten op het rondrijdende verkeer dan op gladde vloeren. De kans op een ongeval als gevolg van een vloeistof op de vloer is dan ook groot, omdat geen gladde vloer wordt verwacht en een vloeistof op de vloer niet altijd goed zichtbaar is. De gevolgen van een val over een gladde vloer kunnen groot zijn, zoals ook bij [verzoekster] . De gemeente dient dergelijke ongevallen te voorkomen door het treffen van maatregelen. Schoonmakers hadden vaker rondes moeten lopen om te kijken of er geen vloeistoffen op de vloer liggen en de gemeente had borden dienen te plaatsen die waarschuwen tegen mogelijke gladheid.
3.3.
De gemeente en VGA verzetten zich tegen toewijzing van het verzoek en voeren daartoe het volgende aan. De gemeente is niet aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. Op de gemeente als eigenaar van een parkeergarage rust niet de verplichting er zorg voor te dragen dat de vloer nooit nat is of dat daarop een andere gladde substantie ligt. Bovendien mag van de bezoekers van de parkeergarage ook enige mate van oplettendheid worden verwacht. Doorgaans zal een val op een gladde vloer niet snel tot ernstig letsel leiden. Het enkele feit dat veiligheidsmaatregelen mogelijk zijn, of niet bezwaarlijk zijn, is niet voldoende om te concluderen dat die maatregelen door de gemeente getroffen hadden moeten worden.
4De beoordeling
4.1.
[verzoekster] heeft – uitsluitend – aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de gemeente aansprakelijk is voor haar schade op grond van onrechtmatige daad (6:162 BW), omdat sprake is van gevaarzetting.
Gevaarzetting
4.2.
De vraag is of in de parkeergarage sprake is geweest van een gevaar zettende situatie van zodanige aard dat de gemeente had moeten voorkomen dat die situatie aanwezig was of maatregelen had moeten treffen om te waarschuwen tegen gevaar en daardoor te voorkomen dat schade zou ontstaan. Of sprake is van gevaarzetting moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en de gezichtspunten die zijn gegeven in het Kelderluikarrest, de zogenoemde “Kelderluikcriteria”. Het gaat dan samengevat om de waarschijnlijkheid van onoplettendheid of onvoorzichtigheid van de ander, de kans dat daardoor een ongeval ontstaat, de ernst van de mogelijke gevolgen van zo’n ongeval en de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (HR 5 november 1965, NJ 1966/136).
4.3.
Tot uitgangspunt zal worden genomen dat een vochtige substantie (water, olie, of een mengsel daarvan) op de vloer van de garage aanwezig was en dat [verzoekster] daardoor ten val is gekomen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet aansprakelijk is voor het ongeval en legt uit waarom.
4.4.
De gemeente heeft naar voren gebracht dat zij de volgende werkwijze volgt om de vloer van de garage schoon te houden:
- - vier keer per dag lopen beheerders een controle-ronde door de parkeergarage,
- - één keer per dag wordt de parkeergarage schoongemaakt met een schrob- en zuigmachine,
- - als er olie op de vloer wordt aangetroffen worden er korrels gestrooid die de olie opnemen. De korrels worden vervolgens na drie dagen verwijderd,
- - als er te grote/gevaarlijke plassen water op de vloer worden aangetroffen, worden deze met een mop weg gedweild.
De gemeente heeft dit onderbouwd door het overleggen van het schoonmaakrooster, waarin deze maatregelen worden beschreven.
4.5.
Dat de plas water/olie waardoor [verzoekster] ten val is gekomen volgens haar nog op de garagevloer aanwezig was nadat zij op 2 oktober 2022, later op de dag, terugkeerde in de parkeergarage, leidt – anders dan [verzoekster] redeneert – niet vanzelfsprekend tot de conclusie dat dus géén schoonmaakschema bestaat of dat voorafgaand aan haar ongeval dus niet overeenkomstig dat schoonmaakschema is gehandeld.
4.6.
Ook met inachtneming van de hiervoor genoemde redelijke maatregelen is onvermijdelijk dat water (bijvoorbeeld regenwater dat van auto’s afdruipt) of andere van auto’s afkomstige vloeistoffen op de vloer van de parkeergarage aanwezig zijn. De Kelderluik-criteria gaan niet zo ver dat de gemeente ervoor moet zorgen dat dit nooit voorkomt. Van de bezoekers van de parkeergarage mag normale oplettendheid worden verwacht, waarbij niet alleen op rondrijdende auto’s moet worden gelet, maar ook op te verwachten oneffenheden of – zoals hier – de kans dat het loopoppervlak glad kan zijn.
4.7.
Verder is van belang dat ongevallen zoals de onderhavige niet vaker voorkomen in een parkeergarage (in Amsterdam). De gemeente heeft naar voren gebracht dat bij haar één eerder ongeval in een parkeergarage bekend is. Dat [verzoekster] dat in twijfel trekt omdat volgens haar niet elk ongeval wordt gemeld, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Het lag op de weg van [verzoekster] , op wie de stelplicht en bewijslast rust, om voor het voetlicht te brengen dat de kans op glij- en valpartijen zo groot is dat sprake is van een zodanige vorm van gevaarzetting dat van de gemeente verdergaande maatregelen kunnen worden verlangd dan hiervoor omschreven.
4.8.
Het enkele feit dat geen waarschuwingsbord door de gemeente is geplaatst dat waarschuwt tegen mogelijke gladheid creëert in dit geval onder de hiervoor genoemde omstandigheden evenmin aansprakelijkheid voor de gemeente.
4.9.
De conclusie is dat de gemeente niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van [verzoekster] .
Buitengerechtelijke kosten
4.10.
De buitengerechtelijke kosten zien op de kosten van vaststelling van de aansprakelijkheid. [verzoekster] vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 3.514,14 (inclusief BTW). Dit verzoek komt niet voor toewijzing in aanmerking. De aansprakelijkheid van de gemeente en VGA voor de door [verzoekster] gestelde schade staat namelijk niet vast. Artikel 1019aa Rv in combinatie met artikel 6:96 lid 2 BW biedt dan ook geen grondslag voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Kosten deelgeschil
4.11.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank de kosten van het deelgeschil te begroten en de gemeente en VGA te veroordelen tot vergoeding van de werkelijke kosten van het deelgeschil. Er bestaat echter geen grondslag voor een betalingsveroordeling omdat de aansprakelijkheid van de gemeente VGA niet is komen vast te staan, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen. Wel zal de rechtbank overeenkomstig artikel 1019aa Rv de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoekster] begroten. Immers, ook als een verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient de rechtbank de kosten van deze deelgeschillenprocedure in beginsel te begroten op grond van artikel 1019aa Rv. Dit is alleen anders als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat van dat laatste geen sprake is.
4.12.
[verzoekster] vordert vergoeding van de kosten van het deelgeschil. Dat zijn de kosten voor het voeren van deze procedure. Deze kosten bestaan uit:
- - griffierecht € 320,00
- - uren tot aan de zitting: 27,90 uur x uurtarief € 265,00 = € 7.393,50
- - uren van de zitting (geschat), voor- en nabespreken, reistijd en bestuderen en bespreken uitspraak: 6,5 uur x uurtarief € 265,00 = 1.722,50
Totaal: € 9.436,00
4.13.
De gemeente en VGA maken bezwaar tegen de omvang van de begrote kosten. Zij voeren aan dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij snel en efficiënt werkt als hij een hoger (specialisten)tarief rekent. Het aantal uur voor het opstellen van het verzoekschrift is daarom te hoog gezien de beperkte omvang van het verzoekschrift.
4.14.
De rechtbank gaat hier in mee. Het betreft hier voor een letselschadespecialist een geschil dat feitelijk en juridisch overzichtelijk van aard is. Daarom wordt vijf uur voor het opstellen van het verzoekschrift en 10 uur voor de zitting (inclusief besprekingen en reistijd) redelijk geacht, totaal 15 uur. Dit komt neer op een bedrag van € 4.809,75 (inclusief BTW) + griffierecht € 320,00 = € 5.129,75. ECLI:NL:RBAMS:2024:5565