GHSHE 190722 wegbeheerder aansprakelijk voor schade aan woning irt zwaar verkeer: maatstaf beoordeling; verwijzing stt-proc. (2)
- Meer over dit onderwerp:
GHSHE 190722 wegbeheerder aansprakelijk voor schade aan woning irt zwaar verkeer: maatstaf beoordeling; verwijzing stt-proc.
Aansprakelijkheid wegbeheerder voor zaakschade: maatstaf beoordeling
6.5.1.
Bij de beoordeling van de grieven in principaal appel stelt het hof het volgende voorop.
6.5.2.
Op de wegbeheerder rust de plicht ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt (vgl. onder meer het nog onder het oude recht gewezen HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0549, NJ 1993/547 (Bussluis)). Deze verplichting is in art. 6:174 leden 1 en 2 BW verwoord als een risicoaansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155 (Wilnis), rov. 4.4.3 (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 (Reaal/Deventer)).
Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het derhalve aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (het arrest Wilnis, rov. 4.4.4). Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’ (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966/136 (Kelderluik) en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47, NJ 2013, 366).
De aansprakelijkheid van de wegbeheerder op grond van art. 6:174 BW betreft (de toestand van) de openbare weg, waaronder ingevolge art. 6:174 lid 6 BW mede zijn te verstaan het weglichaam en de weguitrusting. Die aansprakelijkheid is beperkt tot gebreken die samenhangen met de verkeersfunctie van de openbare weg. De aanwezigheid op een openbare weg van een voorwerp dat niet behoort tot de weg in de zin van art. 6:174 BW en dat gevaar schept voor personen of zaken, is derhalve niet een gebrek van de weg als bedoeld in art. 6:174 lid 1 BW (vgl. met betrekking tot ijzel op de weg HR 3 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2202, NJ 2002/465 (Rook/Staat), rov. 3.3).
De wegbeheerder kan, mede uit hoofde van zijn algemene zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van weggebruikers, ook aansprakelijk zijn voor de aanwezigheid van – niet van de weg, het weglichaam of weguitrusting deel uitmakende – voorwerpen op de weg op grond van art. 6:162 BW. Terzake zal hem dan het verwijt moeten kunnen worden gemaakt dat hij in de nakoming van deze plicht is tekortgeschoten.
Indien de wegbeheerder bekend is met de aanwezigheid van het voorwerp op de weg zijn voor de beoordeling van zijn aansprakelijkheid voor schade die ontstaat door verwezenlijking van het gevaar dat van die aanwezigheid uitging, van belang in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is (de ‘kelderluikcriteria’). Daarbij kunnen ook de herkomst, aard en functie van een dergelijk voorwerp een rol spelen, alsmede de ligging, functie, fysieke toestand en het te verwachten gebruik van de weg.
(HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283, NJ 2017/73).
Stelplicht en bewijslast m.b.t. de feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een op art. 6:174 lid 1 BW gebaseerde vordering, rusten in beginsel op de eiser. Indien de eiser stelt dat de schade is ontstaan doordat de openbare weg gebrekkig is, en het aangesproken overheidslichaam (in dit geval: de Gemeente) zich als verweer (mede) erop beroept dat de financiële middelen te beperkt waren om de vereiste maatregelen te treffen, ligt het op de weg van dat overheidslichaam dit verweer voldoende te onderbouwen; het gaat daarbij immers om feiten en omstandigheden die in zijn domein liggen. De enkele stelling van het overheidslichaam dat de financiële middelen ontoereikend waren, zal in de regel niet volstaan. Indien het desbetreffende overheidslichaam zijn verweer onvoldoende motiveert en de eiser aldus onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een meer specifieke onderbouwing van zijn stelling, zal de rechter voorshands moeten oordelen dat de eiser op dat punt aan zijn stelplicht heeft voldaan en het gestelde, bij gebreke van een voldoende gemotiveerd verweer, voorshands als vaststaand moeten aannemen, of zelfs de bewijslast op dat punt kunnen omkeren (HR 04-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 m.nt. Hartlief).
onjuiste maatstaf gehanteerd door rechtbank?
6.5.3.
Met de grieven 1 tot en met 3 in principaal appel betoogt de gemeente dat de rechtbank niet de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de gemeente als wegbeheerder. Het hof zal bij zijn beoordeling de maatstaf zoals hiervoor weergegeven in rov. 6.5.2. hanteren. Gelet daarop volgt het hof, voor zover de gemeente beoogt te betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in acht te nemen maatstaven bij het bepalen van de aansprakelijkheid van de wegbeheerder op grond van artikel 6:174 BW en artikel 6:162 BW niet of nauwelijks verschillen, haar daarin niet. Grieven 2 en 3 in principaal appel falen in zoverre deze ertoe strekken te betogen dat door de rechtbank een onjuiste maatstaf is toegepast. Wat hier verder ook van zij, het hof zal in het navolgende de juiste, hiervoor in rov. 6.5.2 weergegeven, maatstaf hanteren.
Evenmin volgt het hof de beperkte uitleg van de gemeente van artikel 6:174 BW. Noch uit de tekst noch uit de strekking van de bepaling blijkt dat de aansprakelijkheid van artikel 6:174 BW slechts strekt ter bescherming van de veiligheid van weggebruikers en de zaken waarmee zij zich over de weg begeven en dat het ontstaan van zaakschade bij niet-weggebruikers niet onder het bereik van deze bepaling valt. Evenmin volgt die restrictieve uitleg uit de door de gemeente aangehaalde jurisprudentie. Daaruit blijkt dat de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door zaken (losse voorwerpen in dezen elektricteitskabels) die niet in verband staan met de weg of anderszins ten dienste van het verkeer zijn bestemd niet onder het bereik van artikel 6:174 BW vallen (HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283), dit brengt evenwel niet met zich dat schade veroorzaakt door de (toestand) van de weg en weguitrusting aan zaken van anderen dan weggebruikers niet onder het bereik van 6:174 BW zou vallen. [geïntimeerden] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd ten eerste dat sprake is van zaakschade als gevolg van gebreken in de toestand van de weg, die samenhangen met de verkeersfunctie van de weg, en ten tweede dat de gemeente haar zorgplicht als wegbeheerder heeft geschonden. Dat brengt met zich dat in dit geval artikel 6:174 BW én artikel 6:162 BW van toepassing zijn. De stelling van de gemeente dat de rechtbank de aansprakelijkheid voor de schade die [geïntimeerden] stelt te hebben geleden niet mede had moeten beoordelen aan de hand van de maatstaven van artikel 6:174 BW en die aansprakelijkheid uitsluitend had moeten beoordelen aan de hand van artikel 6:162 BW kan derhalve niet worden gevolgd. Grief 1in principaal appel faalt dan ook.
Het hof honoreert evenmin het beroep van [geïntimeerden] op de omkeringsregel. De stelling van [geïntimeerden] dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is degene die (mogelijk) de dupe is geworden van de normschending te belasten met soms moeilijk te leveren bewijs van het causaal verband en het in dat soort gevallen als vertrekpunt mag worden aangenomen dat dat specifieke gevaar is veroorzaakt door de schending en het aan de andere partij is uit te leggen (en te bewijzen) dat dat niet klopt, volgt immers niet uit voormelde maatstaf. [geïntimeerden] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die leiden tot een andere verdeling van de bewijslast dan die uit artikel 150 Rv volgt. Bij het navolgende gaat het hof er dus vanuit dat de stelplicht en bewijslast op [geïntimeerden] rusten.
De toestand en/of gebruik van de weg: gebrek?
6.6.1.
De grieven 2 t/m 4 en 6 in principaal appel zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade als gevolg van de toestand en/of het gebruik van de weg.
6.6.2.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat in de woning van [geïntimeerden] scheurvorming is opgetreden. Eveneens staat tussen partijen vast dat deze scheurvorming in de loop van de tijd is verergerd. [geïntimeerden] heeft het beloop van de schade in de vorm van scheurvorming met foto’s onderbouwd. Uit de foto’s van de scheuren gedurende verscheidene jaren, waarop de steeds verder optredende scheurvorming duidelijk zichtbaar is, blijkt dat na de opname van de scheuren door de gemeente in 2010 meer scheuren zijn ontstaan en/of dat de scheurvorming is verergerd. Door de gemeente is de scheurvorming en het beloop van de schade niet betwist. Tussen partijen is in geschil of de scheurvorming is ontstaan als gevolg van gebreken in de toestand van de weg in beheer bij de gemeente.
6:174 BW: risicoaansprakelijkheid
6.6.3.
[geïntimeerden] betoogt in de kern dat de gemeente aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW omdat de toestand van de weg heeft geleid tot de door hem geleden schade. Volgens [geïntimeerden] is de kwaliteit van de weg onvoldoende en treft de gemeente niet of nauwelijks enige maatregelen. [geïntimeerden] stelt dat de gemeente niet voldoende heeft onderbouwd dat zij een tekort op de begroting zou hebben van circa € 184.000,-- zoals de gemeente stelt. [geïntimeerden] betoogt voorts dat het gebruik van de weg heeft geleid tot de ontstane schade. Volgens [geïntimeerden] is de weg niet geschikt voor zwaar vrachtverkeer, maar wordt deze desondanks structureel als doorgaande weg gebruikt door zwaar vrachtverkeer. Ook vinden dagelijks zware transporten plaats waarbij de massa van met name het landbouwverkeer vaak meer is dan hetgeen wettelijk is toegestaan.
[geïntimeerden] heeft aan zijn stelling dat sprake is van een gebrek aan de weg ten grondslag gelegd dat diverse (grotendeels door de gemeente zelf ingeschakelde) deskundigen stuk voor stuk aangeven dat de weg in zeer slechte staat verkeert. Daartoe doet [geïntimeerden] een beroep op de rapporten van de deskundigen Fugro, KOAC, [[S]] en Geofunda (hiervoor weergegeven in rov. 6.1.1. onder k., l., n., u. en w.). Uit het onderzoek van Fugro blijkt dat de klinkers naast het asfalt duidelijk door scheve belasting zijn verplaatst/verzakt en dat er langsscheuren zijn in het asfalt, hetgeen duidt op instabiliteit. Het patroon van de scheurvorming van enkele dijkwoningen, waaronder die van [geïntimeerden] , is dusdanig dat het lijkt alsof de woningen van de dijk afgedrukt/onderuit gedrukt worden. Dat de geconstateerde schade een gevolg is van het wegdrukken van het wegdek tegen het woonhuis aan, waarbij de klinkerbestrating zat opgesloten tussen het asfwaltwegdek en het woonhuis waardoor deze ten gevolge van het zware verkeer, komend vanuit de bocht wordt “weggereden” wordt ook door [[S]] expertise geconcludeerd. Ook uit het draagkrachtenonderzoek uitgevoerd door KOAC werd bij de klinkerstrook naast de asfaltverharding plaatselijke vervorming, verzakking en openstaande voegen geconstateerd. Uit het rapport van KOAC blijkt dat de structurele levensduur van het gedeelte van de weg alwaar de woning van [geïntimeerden] zich bevindt 0 jaar betreft en dat een versterkingsmaatregel en de reconstructie van de weg (fundering, asfaltlagen en klinkerconstructie naast de asfaltverharding) noodzakelijk zijn.
Volgens [geïntimeerden] blijkt uit die onderzoeken voorts dat ter plaatse van zijn woning sprake is van trillingsschade. Uit de rapportage van Geofunda blijkt dat zijn woning valt in categorie 3 van de SBR-A richtlijn en ten onrechte door Fugro in categorie 2 is ingedeeld, zodat wel degelijk – zoals ook de deskundige van Fugro erkent – in dat kader de grenswaarde wordt overschreden en het risico op schade niet aanvaardbaar klein is, steeds aldus [geïntimeerden]
6.6.4.
De gemeente heeft aan haar betwisting dat sprake is van een gebrekkige toestand van de weg ten grondslag gelegd dat uit het rapport van [de expert] blijkt dat de weg verkeerde in toereikende toestand omdat de weg voldoet aan de CROW-publicatie 146a, welke bevinding steun vindt in de gegevens van de jaarlijkse inspectie van het wegdek: er was slechts sprake van schade in de categorie ‘licht 1’, die niet noopte tot direct herstel.
De gemeente stelt daarnaast dat slechts relevant is of het gebruik van de weg te veel trillingen veroorzaakt als gevolg van een gebrek aan de weg en of daardoor schade aan de woning van [geïntimeerden] is ontstaan. De gemeente stelt dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de aanbevelingen van KOAC en Fugro, omdat die aanbevelingen geen verband houden met trillingsschade maar met trillingshinder.
Volgens de gemeente volgt uit de aanbevelingen van KOAC niet dat deze enig verband houden met de noodzaak om schade door trillingen te voorkomen vanwege het gebruik van de weg en dat deze aanbevelingen strekken ter verbetering van de verkeersveiligheid en de hinderbeleving. Royal HaskoningDHV concludeert in haar rapport van 19 oktober 2017 op basis van door haar verricht draagkrachtonderzoek dat de ondergrond van de weg voldoende draagkracht biedt en er geen grond bestaat voor het instellen van een aslastbeperking en daarmee het weren van zwaar verkeer ter plaatse van de (woning aan de) [straatnaam] .
De gemeente stelt dat op basis van het rapport van Fugro niet aannemelijk is dat snelheidsovertredingen ter plaatse hebben geleid tot of bijgedragen aan een zodanige toename van het trillingsniveau dat daardoor (de) schade is ontstaan omdat Fugro in haar trillingsonderzoek op basis van de feitelijk gereden snelheden heeft geconstateerd dat de kans op schade aanvaardbaar klein is.
Volgens de gemeente is geen sprake van trillingsschade, omdat op basis van de metingen van Fugro vaststaat dat het risico op de schade als gevolg van verkeersbewegingen volgens de Meet- en beoordelingsrichtlijn SBR-A aanvaardbaar klein is voor een gebouw type 2. Het rapport van Quattro van 17 februari 2020 bevestigt dat de trillingen geen oorzaak kunnen zijn voor de bouwkundige schade omdat uit het trillingsonderzoek van Fugro volgt dat de grenswaarde voor de draagconstructies en de fundering uit de SBR-richtlijn A niet wordt overschreden, waarmee de kans op het ontstaan van schade door trillingen kleiner is dan 1%. De schade wordt niet veroorzaakt door de druk die het verkeer uitoefent op de woning, maar dient te worden gezocht in andere invloeden dan de weg waaraan de woning onderhevig is, waaronder de situering in het dijklichaam, zetting, alsook de boom en funderingsproblematiek ter plaatse, zoals blijkt uit de rapporten van [de expert] (hiervoor weergegeven in rov. 6.1.1. onder p. en q.), steeds aldus de gemeente.
6.6.5.
Het hof overweegt daarover als volgt. Voor zover [geïntimeerden] zijn stellingen onderbouwt met een beroep op de rapporten van Fugro en KOAC, kan de gemeente bezwaarlijk de bevindingen van die deskundigen in twijfel trekken, nu deze deskundigen door de gemeente zelf ingeschakeld, zodat hun deskundigheid op zichzelf niet in geschil is. De deskundigheid van de door partijen in deze zaak ingeschakelde deskundigen staat voor het hof verder ook niet ter discussie. De deskundigen komen echter niet geheel tot dezelfde bevindingen, waarbij van belang is dat er ruimte is voor nader onderzoek. Naar het oordeel van het hof kunnen uit de partijdeskundigenrapporten in het kader van deze procedure wel de nodige conclusies worden getrokken, zoals hierna zal blijken. Uit de rapporten van Fugro en KOAC blijkt dat de toestand van de weg (mede) de schade die in het woonhuis van [geïntimeerden] is opgetreden heeft veroorzaakt. Fugro constateert enerzijds dat door de hoge belasting van het verkeer ter plaatse instabiliteit optreedt en dat de klinkers aan de rand van het asfalt “uitgedrukt” worden tegen de woning van [geïntimeerden] aan. Ook KOAC concludeert dat bij de klinkerstrook naast de asfaltverharding plaatselijke vervorming en verzakking is opgetreden. De aanbevelingen van beide deskundigen strekken tot het treffen van maatregelen ter plaatse. Door Fugro wordt “sterk geadviseerd de bovenbelasting van de weg te minimaliseren (weren van zwaar verkeer)” en “de weg te wapenen (geogrids), waarmee de verkeersbelasting eerder ‘in de weg’ dan ‘naar het talud’ blijft en het risico op uitzakken geminimaliseerd wordt”. Het advies van KOAC strekt tot de gehele reconstructie van de weg (inclusief fundering) en de klinkerbestrating. De rapporten van de door [geïntimeerden] ingeschakelde deskundige [[S]] bevestigen het reeds door Fugro en KOAC geconstateerde schademechanisme van het wegdrukken van de weg en klinkerbestrating tegen de gevel van de woning van [geïntimeerden]
In onderling verband en in samenhang bezien volgt naar het oordeel van het hof uit deze rapporten dat de weg niet in een goede staat van onderhoud verkeerde en dat de toestand van de weg de schade in de vorm van scheurvorming in het huis van [geïntimeerden] mede veroorzaakt. Uit verschillende rapporten blijkt dat (als gevolg van de belasting) van de weg de klinkerbestrating die direct naast de asfaltverharding ligt weg wordt gedrukt tegen de gevel van de woning van [geïntimeerden]
6.6.6.
Voldoende aannemelijk is op basis van voormelde rapporten voorts dat de schade ter plaatse mede wordt veroorzaakt door het gebruik van de weg door (zwaar) verkeer. [de expert] constateert dat sprake is van meerdere (andere) schadeoorzaken, maar sluit niet uit dat de schade aan de woning ook is toe te schrijven aan verkeerspassages. Ook Quattro en Royal Haskoning DHV bevestigen dat sprake is van trillingen veroorzaakt door het verkeer, zij het dat zij op basis van de bevindingen van Fugro constateren dat de kans op schade aan de woning van [geïntimeerden] als gevolg van die trillingen aanvaardbaar klein is. Door [geïntimeerden] is echter onderbouwd dat zijn woning, gelet op de staat daarvan, ten onrechte in categorie 2 van de SBR-richtlijn A (in plaats van categorie 3) is ingedeeld, hetgeen blijkt uit onderzoek van Geofunda. Dat Quattro in zijn rapport van 8 februari 2021 (hiervoor weergegeven in rov. 6.1.1. onder v.) tot een andersluidende conclusie komt, maakt het voorgaande niet anders. Quattro bevestigt dat sprake is van trillingen door het verkeer en dat discussie mogelijk is over de categorisering van de woning van [geïntimeerden] in categorie 2 of 3 van de SBR-richtlijn A. Quattro stelt echter dat op grond van het onderzoek van Fides zou blijken dat die categorisering “in dit geval niet erg ter zake” doet omdat “de constructie de trillingen van het verkeer zeer goed kan weerstaan, de ordegrootte van de kans op schade is slechts 5-15%.” Deze stelling van Quattro is niet voldoende onderbouwd. Reeds uit het door Fugro uitgevoerde trillingsonderzoek blijkt immers dat het risico op schade als gevolg van trillingen van de weg niet aanvaardbaar klein is indien de woning van [geïntimeerden] zou worden ingedeeld in categorie 3, omdat dan de grenswaarde van de SBR-richtlijn A voor schade aan gebouwen wordt overgeschreden. Quattro heeft zelf geen trillingsonderzoek uitgevoerd, maar baseert zich op de meetgegevens van Fugro. In haar eerst rapportage van 17 februari 2020 (productie 12 bij memorie van antwoord in incidenteel appel) heeft zij ten aanzien van de metingen van Fugro geconcludeerd dat deze staven wat Quattro in het algemeen ziet bij gelijksoortige trillingsonderzoeken. Nu reeds op grond van het onderzoek van Fugro vaststaat dat met indeling van het huis van [geïntimeerden] in categorie 3 de grenswaarde voor schade aan gebouwen als gevolg van trillingen wordt overschreden en de kans op schade aan de woning van [geïntimeerden] door trillingen van het verkeer onaanvaardbaar wordt vergoot, is de niet door eigen metingen onderbouwde stelling van Quattro – dat de categorisering niet relevant zou zijn – onvoldoende om de bevindingen van Fugro te weerspreken. Dat er slechts sprake zou zijn van een kans van 5 tot 15% op bouwkundige schade als gevolg van trillingen, door Quattro ingeschat als “zeer klein”, laat verder onverlet dat bij overschrijding van de toepasselijke grenswaarde, sprake is van normschending en van een niet aanvaardbare kleine kans op schade. Dat uit het onderzoek van Fugro blijkt dat ten aanzien van de fundering de grenswaarde niet is overschreden, zoals Quattro stelt, leidt evenmin tot een ander oordeel. De SBR-richtlijn A kent onweersproken aparte grenswaarden voor gebouwen (ten tijde van de meting door Fugro onderverdeeld in 3 categorieën), die juist ertoe strekken schade aan gebouwen als gevolg van trillingen te voorkomen. In dit geval wordt de toepasselijke grenswaarde overschreden voor zover de woning van [geïntimeerden] is ingedeeld in categorie 3. Dat de kans op schade aan de fundering aanvaardbaar klein is, doet er niets aan af dat in dit geval aannemelijk is dat de kans op schade aan de woning zélf juist niet aanvaardbaar klein is. De conclusie van Quattro dat de constructieve schade niet door de gemeten trillingsintensiteiten van zwaar verkeer kan ontstaan is voorts in tegenspraak met zijn conclusie dat de scheurvorming aan de straatzijde aan de linkerzijgevel enige relatie met verkeersbelasting kan hebben. Door de gemeente is gelet op het voorgaande dan ook onvoldoende weersproken dat de belasting van de woning tijdens zware verkeerspassages de geleden schade (mede) veroorzaakt.
6.6.7.
Dat uit de rapporten van [de expert] blijkt dat sprake is van andere schadeoorzaken, laat onverlet dat de toestand van de weg ook een oorzaak is die tot de door [geïntimeerden] geleden schade heeft geleid. Die oorzaak kan de gemeente toegerekend worden, zodat daarmee de aansprakelijkheid van de gemeente vaststaat.
Ook het advies van Fugro om een bouwkundig adviseur te betrekken bij de problematiek omtrent de scheurvorming bij het huis van [geïntimeerden] , staat los van haar bevindingen met betrekking tot de schadebeelden ter plaatse van de weg en aanbevelingen vanuit geotechnisch oogpunt. In elk geval maakt die aanbeveling niet dat onvoldoende vaststaat dat de weg gebrekkig is op grond waarvan de gemeente aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade.
Dat de klinkerbestrating ter plaatse van de gevel van [geïntimeerden] er sinds 2017 niet meer is, zoals de gemeente stelt, maakt niet dat het wegdrukken van die klinkerbestrating tegen de woning van [geïntimeerden] niet reeds voor die tijd tot schade aan de woning heeft geleid. Dat het wegdrukken van de klinkerbestrating tegen de gevel van [geïntimeerden] sinds de herprofilering ter plaatse de schade niet heeft verergerd, zoals de gemeente stelt, laat verder onverlet dat ook de trillingen van het verkeer voor schade aan de woning van [geïntimeerden] hebben kunnen leiden. Zoals het hof reeds heeft overwogen is het gelet op de bevindingen van diverse door partijen in het geding gebrachte deskundigenrapporten voldoende aannemelijk dat de trillingen van het verkeer ter plaatse de kans op schade aan de woning van [geïntimeerden] onaanvaardbaar vergroten.
6.6.8.
Niet in geschil is dat de door Fugro en KOAC aanbevolen maatregelen niet tijdig zijn opgevolgd, zodat de geconstateerde gebreken niet zijn weggenomen. Door de gemeente is niet voldoende onderbouwd waarom zij voornoemde aanbevelingen niet (geheel) heeft opgevolgd. Daartoe is niet voldoende dat zij gedurende vele verschillende jaren onderzoeken heeft laten uitvoeren naar de toestand van de weg en de uitkomsten van die onderzoeken heeft afgewacht. Voor zover zij na de eerste opname van de schade in 2010 nog niet bekend was met de schadeoorzaak, had in elk geval de publicatie van de bevindingen van Fugro en KOAC in 2016, voor de gemeente aanleiding moeten zijn voor het treffen van maatregelen ter plaatse zodanig dat (verdere) schade als gevolg van de gebrekkige weg wordt voorkomen dan wel beperkt.
Evenmin is voldoende dat zij op basis van de jaarlijkse weginspectie zou hebben geconstateerd dat geen noodzaak was tot herstel en de weg (verder) voldoet aan de CROW richtlijn 146a. De gemeente was in elk geval na kennisname van de bevindingen van KOAC en Fugro ermee bekend dat de toestand van de weg en de belasting ervan door (zwaar vracht)verkeer mede de door [geïntimeerden] geleden schade veroorzaakt. Dat had aanleiding moeten zijn voor het opvolgen van de aanbevelingen van de door haar ingeschakelde deskundigen, hetgeen zij onweersproken niet heeft gedaan.
Dat ter plaatse een vrachtwagenverbod geldt en inmiddels een 30 km/u markering is aangebracht op het wegdek en de gemeente en de politie binnen hun beperkte capaciteit zoveel mogelijk daadwerkelijk toezien op naleving van de verkeersregels, maakt niet dat de gemeente alles heeft gedaan wat ze kon, zoals zij ter onderbouwing van grief 4 stelt. De gemeente is er onweersproken mee bekend dat zwaar verkeer, zoals vrachtverkeer, lijnbussen en landbouwvoertuigen, gebruik maakt van de weg en dat het vrachtwagenverbod voor dit (bestemmings)verkeer niet geldt. Uit de eigen verkeerstelling van de gemeente blijkt dat op werkdagen 305 zware voertuigen passeren. Niet uitgesloten is dan ook dat reeds die belasting heeft bijgedragen aan het schademechanisme bestaande uit het wegdrukken van de klinkerbestrating tegen de gevel van [geïntimeerden] Voldoende aannemelijk is voorts dat de door Fugro geregistreerde trillingen ter plaatse ook mede door dit bestemmingsverkeer is veroorzaakt. Zoals het hof reeds heeft overwogen is aannemelijk dat de geregistreerde trillingen ter plaatse de toepasselijke grenswaarde overschrijden hetgeen tot gevolg heeft dat het risico op schade aan gebouwen in dit geval niet aanvaardbaar klein is. Dat trillingen ter plaatse onvermijdelijk zijn, zoals de gemeente stelt, maakt evenmin dat de weg niet gebrekkig is dan wel dat de gemeente ontheven zou zijn van de plicht ter plaatse tijdig en adequate maatregelen te treffen ter voorkoming van de schade (of verergering daarvan).
Ook het rapport van Royal HaskoningDHV vormt onvoldoende onderbouwing voor het betoog van de gemeente dat zij niet gehouden was ten aanzien van de weg in geschil maatregelen te treffen. Royal HaskoningDHV baseert zich immers op het trillingsonderzoek van Fugro waaruit blijkt dat indien de woning van [geïntimeerden] in categorie 3 in de zin van de SBR-richtlijn A is ingedeeld, ter plaatse de grenswaarde wordt overschreden en het risico op schade aan de woning als gevolg van de trillingen door het verkeer niet aanvaardbaar klein is. Daarmee is niet voldoende weersproken dat de aanbevelingen van Fugro en KOAC, waaronder het weren van zwaar verkeer en de volledige reconstructie van de weg (inclusief fundering), niet opgevolgd hadden moeten worden ter verhelping van het geconstateerde gebrek.
6.6.9.
Op grond van het voorgaande staat voldoende vast dat de weg gebrekkig is en een gevaar voor zaken oplevert, welk gevaar zich in dit geval heeft verwezenlijkt, terwijl de gemeente niet voldoende (tijdig en) adequate maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van de schade (dan wel verergering daarvan). De gemeente is dan ook aansprakelijk voor de door [geïntimeerden] geleden schade als gevolg van de toestand van de weg op grond van artikel 6:174 BW.
6:162 BW: zorgplicht
6.6.10.
Voor zover de gemeente met grief 3 beoogt te betogen dat geen sprake is van aansprakelijkheid harerzijds omdat voor de vaststelling daarvan op grond van artikel 6:162 BW bekendheid met het gevaar een vereiste is, volgt het hof haar hierin evenmin. Zoals het hof reeds heeft overwogen was de gemeente in elk geval nadat zij bekend werd met de conclusies van Fugro en KOAC, ermee bekend dat het wegdrukken van de klinkerbestrating tegen de gevel van [geïntimeerden] als gevolg van de belasting (door het verkeer) ter plaatse, de door [geïntimeerden] geleden schade mede veroorzaakt. Zoals het hof reeds heeft overwogen is niet komen vast te staan dat de gemeente zich voldoende (tijdig) heeft ingespannen om de schade aan de woning van [geïntimeerden] als gevolg van de haar bekende gebrekkige weginrichting en verkeerstrillingen te voorkomen.
6.6.11.
De gemeente heeft door het niet treffen van tijdige en adequate maatregelen ter voorkoming van de schade (en/of verergering daarvan) gehandeld in strijd met haar zorgplicht als wegbeheerder. Ook uit dien hoofde is zij aansprakelijk voor de door [geïntimeerden] geleden schade.
6.6.12.
Gelet op het voorgaande falen grieven 2 t/m 4 en 6 in principaal appel.
Causaal verband
6.7.1.
De gemeente betoogt met grief 5 in principaal appel dat het causaal verband tussen de toestand en/of het gebruik van de weg enerzijds en de gestelde schade anderzijds ontbreekt. De gemeente heeft aan de hand van de bevindingen van de deskundigen [de expert] en Quattro (hiervoor weergegeven in rov. 6.1.1. onder p., q., v. en x.) betoogd dat de trillingen door het verkeer geen oorzaak kunnen zijn van de bouwkundige schade en dat de situering en fundering van de woning de schadeoorzaak is, waaraan (het gebruik van) de weg niet (in rechtens relevante mate) heeft bijgedragen.
6.7.2.
[geïntimeerden] weerspreekt dat het causaal verband in dit geval ontbreekt en onderbouwt dit standpunt aan de hand foto’s en met een beroep op de rapporten van de deskundigen [[S]] , Geofunda, Fugro en KOAC (hiervoor weergegeven in rov. 6.1.1. onder k., l., n., u. en w.).
6.7.3.
In het licht van hetgeen het hof hiervoor in rov. 6.6.5. heeft overwogen heeft de gemeente onvoldoende onderbouwd betwist dat de schade ter plaatse in het geheel niet zou zijn ontstaan door de gebrekkige toestand van de weg of de trillingen ter plaatse. Deze betwisting van de gemeente rijmt niet met de bevindingen van de deskundigen op grond waarvan moet worden aangenomen dat de toestand van de weg en de trillingen ter plaatse (mede) de schade aan de woning van [geïntimeerden] mede hebben veroorzaakt. Het hof verwijst verder naar al hetgeen hiervoor over de schadeoorzaak is overwogen. Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Voor zover de gemeente tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nieuwe causaliteitsverweren heeft aangevoerd, is dit in strijd met de tweeconclusieregel. Nu gesteld noch gebleken is dat zich een in de rechtspraak aanvaarde uitzondering op die regel voordoet, gaat het hof daaraan voorbij. Overigens acht het hof de causaliteitsverweren van de gemeente niet steekhoudend in het licht van hetgeen het hof hiervoor in rov. 6.6.5. heeft overwogen.
6.7.4.
Ook wegens het vereiste causaal verband tussen de geleden schade en de geschonden norm is de gemeente aansprakelijk voor de schade aan de woning van [geïntimeerden] Grief 5 faalt dus.
(....red. LSA LM)
Slotsom
6.11.
Deze zaak kenmerkt zich door het grote aantal partijdeskundigenrapporten die partijen hebben laten opmaken om duidelijkheid te verkrijgen. Het hof heeft deze partijdeskundigenrapporten hiervoor gewaardeerd rekening houdend met de stellingen en weren van partijen. Op basis van deze rapporten staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat de gemeente aansprakelijk is, dat er sprake is van causaal verband en dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat er ruimte is voor nader onderzoek, doet daaraan niet, althans onvoldoende, af. De rechtbank heeft de gevorderde verklaring voor recht dus terecht toegewezen en de zaak ook terecht verwezen naar de schadestaatprocedure. In verband met dat laatste is van belang dat partijen naar het oordeel van het hof niet voldoende gegevens hebben verstrekt om te bepalen wat de omvang van de schade is (het partijdebat was ook niet gericht op het bepalen van de omvang van de schade). Daarbij is mede in aanmerking genomen dat er meerdere schadeoorzaken kunnen zijn die niet alle toe te rekenen zijn aan de gemeente. Dit betekent dat de schade niet in deze procedure kan worden begroot, en ook dat geen voorschot kan worden toegekend. Verder kan het hof op basis van de rapporten niet met voldoende zekerheid vaststellen of en zo ja welke maatregelen de gemeente (precies) moet nemen, ook gelet op de financiële implicaties. De daarop gerichte vordering van [geïntimeerden] kan het hof dan ook niet toewijzen. Ook hier is ruimte voor nader onderzoek.
Partijen hebben geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die indien bewezen tot andere beslissingen zouden leiden. Het hof ziet ambtshalve geen aanleiding om een deskundige te benoemen en zelf deskundigenonderzoek te laten verrichten. Partijen hebben daar ook niet om verzocht.
in principaal appel
6.12.1.
Het principaal appel van de gemeente slaagt ten dele. Grief 8 in principaal appel slaagt, zodat het hof het bestreden vonnis voor zover de gemeente is veroordeeld tot de betaling van een voorschot vernietigt. De andere grieven van de gemeente falen.
6.12.2.
Gelet op de uitkomst van de procedure is de gemeente terecht in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld. Als gevolg daarvan is de vordering van de gemeente tot terugbetaling van het door haar aan [geïntimeerden] betaalde bedrag aan proceskosten niet toewijsbaar. De gemeente heeft onbetwist gesteld dat zij het voorschot van € 50.000,-- heeft betaald aan [geïntimeerden] Nu het hof het vonnis waarvan beroep voor zover de gemeente is veroordeeld tot de betaling van een voorschot vernietigt, is de terugbetalingsvordering wat dit betreft toewijsbaar. Het hof zal [geïntimeerden] daarom veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 50.000,--, en wel vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 januari 2020 zoals door de gemeente onbetwist gevorderd. Daarmee slaagt grief 9 in principaal appel ten dele. De gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het principaal appel worden veroordeeld.
in incidenteel appel
6.12.3.
Het incidenteel appel van [geïntimeerden] is ongegrond. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerden] in de proceskosten van het incidenteel appel worden veroordeeld in overeenstemming met het liquidatietarief. ECLI:NL:GHSHE:2022:2433