Hof A.dam 241109 5 jarig kind raakt bekneld tussen roltrap en winkelvloer; winkel aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Hof A.dam 241109 5 jarig kind raakt bekneld tussen roltrap en winkelvloer; winkel aansprakelijk
3.1. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
a) [Y] maakt haar bedrijf van de verkoop van onder meer (kinder)schoenen en (kinder)kleding. Zij heeft een winkel aan de [adres]. In deze winkel is op 8 oktober 1998 de toen vijfjarige Bastian [Z] (hierna: Bastian) bekneld geraakt tussen de onderzijde van de bewegende leuning van de roltrap en de winkelvloer.
b) Als gevolg van de beknelling heeft Bastian ernstig en blijvend letsel opgelopen.
(....)
3.6. Op grond van artikel 6:174 BW is [Y] voor de gestelde schade van Bastian en [Z] cs aansprakelijk als komt vast te staan dat de roltrap niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen en daardoor een gevaar voor personen of zaken opleverde en dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. De omstandigheid dat de roltrap in algemene zin voldeed aan alle van overheidswege vastgestelde veiligheidsvoorschriften staat niet aan aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW in de weg. Beslissend is of de roltrap voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.
3.7. [Z] cs hebben gesteld dat Bastian door de roltrap, althans de bewegende rubberen leuningband, is gegrepen en vervolgens werd meegesleurd naar beneden en bekneld is geraakt tussen de bewegende leuning en de vloer. Deze toedracht is door [Y] betwist met als argument dat van het plaatsvinden van het ongeval geen getuigen zijn. De toedracht van het ongeval kan naar het oordeel van het hof evenwel in het midden blijven. Immers, omdat [Y] niet heeft gesteld dat Bastian op abnormale wijze van de roltrap gebruik heeft gemaakt en daarvoor evenmin aanwijzingen naar voren zijn gekomen, behoeft, gelet op de grondslag van de vordering, slechts te worden beoordeeld of de roltrap – vanwege het feit dat Bastian bekneld kon raken tussen de bewegende leuning van de roltrap en de vloer en als gevolg daarvan ernstig letsel heeft opgelopen - niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen.
3.8. Een roltrap bestaat uit mechanisch beweegbare delen en bergt een risico van naar binnen trekken, klemraken en verbrijzelen in zich. Deze risico's blijken in algemene zin uit de lijst met gevaren (bijlage C) behorend bij de Europese norm NEN-EN 115. Ter voorkoming van de verwezenlijking van deze gevaren dient een roltrap aan specifieke normen te voldoen. Uit het ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie valt evenwel af te leiden dat bij het opstellen van de veiligheidsnormen niet is voorzien dat een kind liggend onder de bewegende roltrapleuning en de vloer beklemd kan raken, ook als de lengte van het uitstekende deel van de leuningband en de afstand van de leuningband tot de vloer voldoen aan de voorgeschreven normen.
3.9. Het hof is van oordeel dat op grond van de onbestreden bevindingen van de Arbeidsinspectie is komen vast te staan dat de roltrap het risico op het ontstaan van zeer ernstig letsel bij kinderen in zich bergde. Dit risico heeft zich ook verwezenlijkt. Het letsel van Bastian is - bij gebreke van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden - ontstaan bij een normaal te achten gebruik van de roltrap. De winkel van [Y] is in beginsel voor iedereen toegankelijk en bestemd daarin winkelend publiek te ontvangen, zodat aan de veiligheid van de roltrap hoge eisen mogen worden gesteld. In de winkel van [Y] worden kleding en schoenen verkocht, ook voor kinderen, zodat de aanwezigheid van (jonge) kinderen in de winkel en op de roltrap een gegeven is. De roltrap zal zodanig moeten zijn ingericht en vormgegeven dat bezoekers van de winkel - volwassenen en kleine kinderen – daarvan veilig gebruik kunnen maken. Dit is dus niet het geval gebleken. De conclusie is dan ook dat de roltrap niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. De snelheid waarmee de noodstop van de roltrap heeft gewerkt kan in dit verband buiten beschouwing blijven. Dat de noodstop volgens [Z] cs niet naar behoren werkte – wat door [Y] overigens is betwist – is namelijk niet aangevoerd als omstandigheid die aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen.
3.10. Ook als met [Y] ervan wordt uitgegaan dat zij de onveiligheid van de roltrap niet kende zodat het ongeval voor haar niet voorzienbaar was en zich nooit eerder een gevaarlijke situatie met de roltrap heeft voorgedaan (zodat [Y] geen aanleiding had aanvullende veiligheidsmaatregelen te treffen), leidt dat in de gegeven omstandigheden niet tot een ander oordeel ten aanzien van de aansprakelijkheid van [Y] op grond van artikel 6:174 BW. Deze bepaling creëert immers een kwalitatieve aansprakelijkheid voor de gevallen waarin een opstal niet voldoet aan de eisen die men - kort gezegd - vanuit het oogpunt van veiligheid daaraan mag stellen. Het enkele feit dat de bezitter dergelijke gebreken aan de opstal niet kende of kon kennen, staat aan aansprakelijkheid niet in de weg. LJN BL4918