Hof s-Hertogenbosch 290414 val op trailerhelling door algvorming op stelconplaten; waterschap ook in hb niet aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Hof s-Hertogenbosch 290414 val op trailerhelling door algvorming op stelconplaten; waterschap ook in hb niet aansprakelijk
vervolg op: rb-middelburg-250412-val-op-trailerhelling-door-algvorming-op-stelconplaten-waterschap-niet-aansprakelijk
4 De beoordeling
4.1 Tegen het tussenvonnis van 20 april 2011 staat ingevolge artikel 131 Rv geen hoger beroep open, zodat [appellant] in zijn hoger beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4.2 De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 25 april 2012 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat.
4.3 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Op 26 juni 2009 heeft [appellant] een sloep te water gelaten via een trailerhelling gelegen aan de [adres] te [plaats]. Bij het te water laten is [appellant] ten val gekomen.
Het Waterschap is de beheerder van de bewuste trailerhelling.
In de winter van 2008 op 2009 is door het Waterschap het rijoppervlak van de trailerhelling bestaande uit grasbetontegels vervangen door stelconplaten. Dit hield verband met het hogere waterpeil ter plaatste waardoor de grasbetontegels in de winter niet goed meer onderhouden konden worden.
Op de stelconplaten heeft op het gedeelte onder water algvorming plaatsgevonden.
[appellant] heeft het Waterschap aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van zijn val op 26 juni 2009.
In opdracht van de verzekeraar van het Waterschap is op 17 september 2009 een expertiserapport van de situatie ter plaatse opgesteld door ing. [expert] van [expertisebureau] BV. Hierin is vermeld dat de stroefheid van het materiaal dat op de trailerhelling is gebruikt, voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat geen sprake is van een bijzonder gevaar.
4.4 In deze procedure stelt [appellant], samengevat, dat de trailerhelling na de vervanging van de grasbetontegels door stelconplaten dient te worden aangemerkt als een gebrekkige opstal, aangezien deze door de aanwezigheid van de algen op de gladde stelconplaten bijzonder glad is geworden, in ieder geval gladder dan van een trailerhelling in redelijkheid verwacht mag worden. De grasbetonblokken hebben nimmer problemen gegeven. De keuze voor de huidige constructie heeft het Waterschap uitsluitend gemaakt op basis van de nieuwe onderhoudssituatie, zonder de mogelijke gladheid van het materiaal te onderzoeken, aldus [appellant].
Subsidiair stelt [appellant] dat sprake was van een gevaarzettende situatie. Het Waterschap kende het gevaar van de gladheid door de algengroei, althans behoorde dit gevaar te kennen. De kans was groot dat een potentiële gebruiker van de helling onvoorzichtig zou zijn en daardoor het gevaar niet zou opmerken. De grasbetonblokken waren immers pas kort geleden vervangen door stelconplaten. Daarnaast was niet goed te zien dat de trailerhelling door de algengroei glad kon zijn, omdat het verschil tussen het droge en het natte gedeelte van de helling volgens [appellant] nauwelijks zichtbaar was. Voor het Waterschap was het eenvoudig om maatregelen te treffen teneinde een ongeval te voorkomen, bijvoorbeeld door een waarschuwing te plaatsen of ander materiaal te gebruiken.
Volgens [appellant] is het Waterschap, als beheerder van de trailerhelling, aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de val. Het gaat hierbij om verlies aan verdienvermogen, hulp in de huishouding, reiskosten, medische kosten en overige materiële en immateriële schade.
4.5 Op grond hiervan vorderde [appellant] in eerste aanleg, kort gezegd, te bepalen dat het Waterschap aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade en het Waterschap te veroordelen tot vergoeding van deze schade, op te maken bij staat. Bij de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [appellant] de hoogte van deze schade begroot op ongeveer € 8.500,=. Het Waterschap heeft de vorderingen van [appellant] bestreden. Volgens het Waterschap is geen sprake van een gebrekkige opstal en evenmin van een gevaarzettende situatie. Ook de gestelde schade wordt door het Waterschap betwist.
4.6 Bij tussenvonnis van 20 april 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 9 januari 2012 plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 25 april 2012 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] op beide grondslagen afgewezen.
Met grief I komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een gebrekkige opstal en met grief II tegen het oordeel dat het Waterschap geen gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen op grond waarvan het Waterschap aansprakelijk is.
In zijn memorie van grieven heeft [appellant] zijn vordering aldus gewijzigd dat hij thans, naast vernietiging van het vonnis van 25 april 2012 en veroordeling van het Waterschap in de kosten van beide instanties, vordert veroordeling van het Waterschap tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 8.500,= dan wel een bedrag op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2011.
4.7 Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vraag of een opstal gebrekkig is af van verschillende omstandigheden, waaronder de aard van de opstal, de functie van de opstal, de fysieke toestand van de opstal ten tijde van de verwezenlijking van het gevaar en het van de opstal te verwachten gebruik door derden. Voorts moet in aanmerking worden genomen de grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de opstal verbonden gevaar, alsmede de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen, waarbij ingeval van een overheidslichaam mede betekenis kan toekomen aan de hem toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen. Aldus komt het bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te verlangen zijn. Deze gezichtspunten begrenzen de aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW. De wetgever heeft een te ruime aansprakelijkheid van de bezitter willen voorkomen door bepaalde begrenzingen die in afdeling 6.3.1 BW aan aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad worden gesteld, ook te laten gelden voor de onderhavige aansprakelijkheid. Van een op de bezitter van een zaak rustende garantienorm is dan ook geen sprake.
4.8 In zijn toelichting op grief I, inzake de gestelde gebrekkigheid, voert [appellant] aan dat juist de overgang van de voorheen gebruikte ruwe grasbetonblokken naar gladde stelconplaten met de bekende algengroei meebrengt dat sprake is van een gebrekkige opstal. [appellant] heeft in dit verband verklaringen overgelegd waarin wordt aangegeven dat de stelconplaten onder water door de algengroei zeer glad waren geworden, terwijl voorheen zonder gevaar rond de trailer kon worden gelopen.
4.9 Ook indien juist is dat de trailerhelling aan de [adres] na het toepassen van stelconplaten gladder is geworden dan in de daaraan voorafgaande situatie, wil dat naar het oordeel van het hof nog niet zeggen dat sprake is van een gebrekkige opstal. Uit hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht kan niet worden afgeleid dat de stelconplaten die het Waterschap daar heeft gebruikt niet of niet voldoende geschikt zijn om te dienen als ondergrond voor een trailerhelling op die plaats. Het Waterschap heeft aangevoerd dat gebruik is gemaakt van stroeve platen, hetgeen is bevestigd door de bevindingen van de expert van de verzekeraar van het Waterschap. [appellant] zegt dat hij het niet eens is met dat rapport, maar hij heeft geen technische gegevens aangereikt waaruit blijkt dat de stroefheid van de stelconplaten voor het beoogde doel onvoldoende was dan wel dat dergelijke platen objectief gezien ongeschikt zijn om daarvoor te worden gebruikt.
4.10 In zijn toelichting op grief II, inzake de gestelde gevaarzettende situatie, benadrukt [appellant] dat hij er niet op had hoeven te rekenen dat de trailerhelling als gevolg van de algengroei op de gladde stelconplaten veel gladder was geworden dan toen de grasbetonblokken er nog lagen. Het Waterschap had voor die nieuwe, gevaarzettende, situatie moeten waarschuwen, aldus [appellant], en dat heeft het Waterschap nagelaten. Het Waterschap heeft daardoor haar zorgplicht geschonden.
4.11 Naar het oordeel van het hof brengt de omstandigheid dat de ondergrond van de trailerhelling is gewijzigd en door de algengroei (mogelijk) gladder is geworden niet mee dat sprake is van een gevaarzettende situatie en van een waarschuwingsplicht aan de zijde van het Waterschap. Zoals het Waterschap in zijn memorie van antwoord terecht aanvoert is [appellant] niet opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank
- dat het verschil tussen het droge en het natte gedeelte van de trailerhelling, en daarmee de algengroei, op de door [appellant] ter comparitie overgelegde kleurenfoto’s duidelijk te zien is;
- dat [appellant] al vaker boten via de trailerhelling te water gelaten, zodat hij bekend was met de situatie;
- dat het opleggen van de verplichting aan het Waterschap om de trailerhelling continue vrij te houden van algvorming niet redelijk is;
- dat in het verleden geen waarschuwingsborden bij de trailerhelling stonden en dat niet gesteld of gebleken is dat dit destijds tot problemen heeft geleid.
Algengroei en daardoor veroorzaakte gladheid van de ondergrond is inherent aan een trailerhelling die zich gedeeltelijk onder water bevindt. Gebruikers van een trailerhelling dienen daarop bedacht te zijn en het Waterschap mag ervan uitgaan dat die gebruikers daarop bedacht zijn, ook in het geval de ondergrond wordt aangepast en ook zonder dat ter plaatse waarschuwingsborden worden geplaatst.
4.12 Gelet op het voorgaande zijn de toegelichte grieven onvoldoende om aansprakelijkheid van het Waterschap voor de gevolgen van de val van [appellant] aan te nemen. Dit betekent dat beide grieven worden verworpen en dat de vordering van [appellant], zoals in hoger beroep geformuleerd, niet voor toewijzing in aanmerking komt. Voor bewijslevering als door [appellant] aangeboden is bij deze stand van zaken geen grond aanwezig.
4.13 Het eindvonnis van 25 april 2012 wordt bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep. ECLI:NL:GHSHE:2014:1203