RBAMS 310518 val in trapgat bij discotheek, opstal niet gevaarlijk
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 310518 val in trapgat bij discotheek, opstal niet gevaarlijk
- kosten begroot op € 4.286,78 inclusief btw, kantoorkosten en griffierecht
2 De feiten
2.1.
Op 30 maart 2012 bezocht [verzoekster] met haar vriendinnen discotheek Quatrebras te [vestigingsplaats] ( [provincie] ). Die avond vond daar een jeugddisco plaats voor jongeren tot 18 jaar. [verzoekster] was destijds 16 jaar oud.
2.2.
[verzoekster] en haar vriendinnen dronken vanaf ongeveer 21.00 uur eerst op de parkeerplaats van de discotheek alcoholische dranken, te weten een fles Canei en een fles sinaasappellikeur. Daarna gingen zij bij de discotheek naar binnen en passeerden zij na een controle de portier. Toen [verzoekster] een entreekaartje wilde kopen, is haar de toegang tot de discotheek geweigerd en is zij naar buiten gestuurd. De vriendinnen van [verzoekster] werden wel toegelaten.
2.3.
Om de hoek van de ingang van de discotheek is een trapgat aangelegd van 3 tot 4 meter diep. De trap van dit trapgat geeft toegang tot een deur; de nooduitgang van de discotheek. De nooduitgang ligt beneden straatniveau. Het trapgat is aan beide zijden voorzien van een laag stenen muurtje. Hieronder een foto van het trapgat:
2.4.
[verzoekster] is nadat zij de discotheek had verlaten gaan zitten op de muur aan de linkerzijde (dus aan de zijde van de plantenbak) van het trapgat. [verzoekster] is in het trapgat gevallen en zij is buiten bewustzijn geraakt. [verzoekster] werd naar het ziekenhuis gebracht. Door de val heeft [verzoekster] letsel opgelopen, waaronder zes gebroken ribben aan de rechterkant, het afbreken van het doornvormige uitsteeksel van vijf wervels en het uitsteken van het zijwaartse uitsteeksel rechts van vijf andere wervels. Daarnaast scheurde een enkelband en verrekte [verzoekster] haar kniebanden, was sprake van een milde longkneuzing van de rechterlong, diverse schaafwonden en een hersenkneuzing. In het ziekenhuis werd tevens een alcoholintoxicatie vastgesteld.
2.5.
Delta Lloyd is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de boedel van de inmiddels gefailleerde onderneming die de exploitatie van discotheek Quatrebras verzorgde.
2.6.
Bij brief van 13 juni 2012 heeft de advocaat van [verzoekster] discotheek Quatrebras aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. De curator die was aangesteld wegens het faillissement van de discotheek heeft daarop bericht dat Delta Lloyd de aansprakelijkheidsverzekeraar van Quatrebras is. Delta Lloyd heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval van de hand gewezen.
3 Het geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt de aansprakelijkheid van Delta Lloyd vast te stellen voor het ongeval op 30 maart 2012 en Delta Lloyd te veroordelen tot vergoeding van de integrale kosten van het geding van € 4.286,78.
3.2.
Aan het verzoek legt [verzoekster] primair ten grondslag dat Delta Lloyd aansprakelijk is wegens een gebrek aan de opstal (artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Subsidiair is Delta Lloyd aansprakelijk op grond van artikel 6:162 lid 2 BW. Door niet te zorgen voor rustruimtes, heeft de discotheek een op haar rustende bijzondere zorgplicht geschonden, aldus [verzoekster] .
3.3.
Delta Lloyd voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
[verzoekster] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dat artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen op te pakken en mogelijk af te ronden. Het verzoek strekt ertoe vast te stellen dat Delta Lloyd aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het ongeval van 30 maart 2012. Dat valt binnen de beschrijving van artikel 1019w Rv. De rechtbank zal het verzoek dan ook inhoudelijk beoordelen.
Opstal
4.2.
In artikel 6:174 BW is bepaald dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk is, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend. Niet is in geschil dat het trapgat moet worden aangemerkt als een opstal. Verder staat vast dat de discotheek niet de bezitter van de opstal was. Artikel 6:181 lid 1 BW legt de aansprakelijkheid voor een gebrekkige opstal echter bij de bedrijfsmatig gebruiker daarvan tenzij het een opstal betreft en het ontstaan van de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat.
4.3.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is van een gebrekkige opstal. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die terug te vinden zijn in het arrest van de Hoge Raad 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236(Wilnis). Bij het antwoord op de vraag of een opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheid mag stellen, en dus niet gebrekkig is, komt het aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is. Daarbij is ook van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’ (Hoge Raad 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, zie voorts Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283).
4.4.
[verzoekster] noemt als gebrek het ontbreken van verlichting en de lage afscheiding van het trapgat waardoor het trapgat door [verzoekster] over het hoofd kon worden gezien. De discotheek had voor een veiligere opzet moeten kiezen om ongelukken bij het trapgat te voorkomen. Delta Lloyd betwist de gestelde gebrekkigheid. De constructie voldoet aan de daaraan te stellen eisen en het trapgat is voldoende verlicht, aldus Delta Lloyd.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat de constructie van de opstal solide is, nog niet met zich brengt dat de opstal als deugdelijk dient te worden gekwalificeerd. De vraag die moet worden beantwoord is of de opstal gelet op het te verwachten gebruik en ter voorkoming van gevaar deugdelijk is.
4.6.
Hierbij spelen de volgende feiten een rol. Het trapgat bevindt zich op het terrein van een discotheek, om de hoek van de ingang. De discotheek is een uitgaansgelegenheid waar alcoholische dranken worden verkocht aan (jonge) bezoekers en waarvan verwacht moet worden dat bezoekers onder invloed van alcohol kunnen verkeren. Het is een feit van algemene bekendheid dat personen die onder invloed van alcohol verkeren in mindere mate oplettendheid betrachten. Verder betreft het hier een (trap)gat van 3 à 4 meter diep dat zich om de hoek van de ingang van deze discotheek bevindt. Dit gat is afgeschermd door middel van een muurtje. Over de hoogte van dit muurtje heeft [verzoekster] zowel gesteld dat deze 100 à 110 centimeter hoog is, als 50 centimeter hoog. Delta Lloyd heeft het over muurtjes van ongeveer een meter hoog. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het gaat om een laag muurtje van ongeveer een meter hoog.
4.7.
Andere feiten kunnen niet worden vastgesteld. Zo verschillen partijen van mening over de vraag of het trapgat ten tijde van het ongeval goed was verlicht. De rechtbank kan, zonder nadere tekst en uitleg over waar het trapgat zich op de foto bevindt, op basis van de door [verzoekster] getoonde foto’s van een ambulance in een donkere omgeving, of de stelling dat ergens op het parkeerterrein de lantaarnpalen niet brandden, niet vaststellen dat de verlichting van het trapgat niet goed was. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat [verzoekster] het trapgat niet had opgemerkt. Dit is afdoende betwist door Delta Lloyd die heeft aangevoerd dat het feit dat [verzoekster] is gaan zitten op het muurtje met zich bracht dat zij wetenschap had of moest hebben van hetgeen zich daarachter bevond.
4.8.
Uit de feiten volgt dat sprake is van een opstal waarvan een hoog veiligheidsniveau mag worden verwacht. Dit geldt zowel voor de binnenkant als de buitenkant van de discotheek. Het mag immers als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat er door de bezoekers wel eens rondgehangen wordt rondom een discotheek. Hieruit volgt dat van de (uitbater van de) discotheek mag worden verwacht dat het trapgat wordt afgeschermd.
4.9.
Dit is echter ook gebeurd, door het plaatsen van de muurtjes. De vraag is dan vervolgens of dit een afdoende veiligheidsmaatregel betreft. De rechtbank concludeert dat het muurtje in ieder geval voorkomt dat een niet heel oplettend persoon het trapgat inloopt. Van een situatie waarbij een bezoeker het muurtje niet in de gaten had en erover valt (zoals bijvoorbeeld het geval was in het door [verzoekster] aangehaalde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1182), om vervolgens het trapgat in te vallen is niet gebleken. Dit is ook niet wat [verzoekster] is overkomen. Zij heeft expliciet aangegeven het muurtje wel te hebben gezien: ze is er immers op gaan zitten. De vraag is vervolgens of de ondeugdelijkheid volgt uit het feit dat je op het muurtje kunt gaan zitten of staan en dan het trapgat onvoldoende waarneemt waardoor je er invalt. Uit de vastgestelde feiten kan niet worden afgeleid dat dit in enigerlei mate waarschijnlijk is. Er is sprake van een muurtje dat per definitie een afscheidende functie heeft, en daarmee ook een waarschuwend effect. Ook een minder oplettend persoon zal bij het gaan zitten op een muurtje dus al begrijpen dat met dat muurtje iets wordt afgescheiden. Verder is het moeilijk voorstelbaar, ook vanuit het gezichtspunt van een onoplettende bezoeker van de discotheek, dat iemand die direct naast het trapgat heeft plaatsgenomen het trapgat niet zou kunnen zien. Niet kan dus worden geoordeeld dat de discotheek een situatie in het leven heeft geroepen die gevaarlijk is en dus is ook geen sprake van een gebrekkige opstal.
Zorgplicht
4.10.
Subsidiair heeft [verzoekster] nog aangevoerd dat de discotheek een bijzondere zorgplicht heeft omdat zij de enige uitgaansgelegenheid was in het landelijk gebied tussen Leeuwarden , Drachten en Dokkum . [verzoekster] was na de weigering genoodzaakt om op het terrein te blijven rondhangen in afwachting van de rit naar huis en bankjes of andere zit- of rustgelegenheden ontbraken. Hierdoor is [verzoekster] op het muurtje gaan zitten en heeft het ongeval plaats kunnen vinden.
4.11.
Naar de rechtbank begrijpt stelt [verzoekster] dat er een verplichting bestaat voor discotheken in het buitengebied om voor voldoende zitplaatsen buiten de discotheek, [verzoekster] spreekt over een rustruimte, te zorgen ter voorkoming van ongevallen. De rechtbank overweegt dat het bestaan van deze verplichting is betwist en vervolgens door [verzoekster] niet nader uiteen is gezet waar deze norm uit kan worden afgeleid. De enkele opmerking dat een andere discotheek in de omgeving wel beschikt over een dergelijke rustruimte is daartoe onvoldoende. Voor zover bedoeld is te stellen dat de discotheek geen (minderjarige) bezoeker mag weigeren zonder haar verder (huiswaarts) te begeleiden, is evenmin uitgelegd waar deze norm uit is afgeleid. Ook op deze grondslag moet het verzoek worden afgewezen.
Kostenbegroting
4.12.
Ter zake van de verzochte kostenbegroting en- veroordeling overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
4.13.
Bij de begroting van de kosten dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de
hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dat aan die toets is voldoen, is geen geschilpunt en staat in dezen vast. De advocaat van [verzoekster] heeft zijn kosten begroot op € 4.286,78 inclusief btw, kantoorkosten en griffierecht van € 79,00. De kosten zijn onweersproken gelaten en zullen worden toegewezen ECLI:NL:RBAMS:2018:3752