Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 060525 geen aansprakelijkheid wg-er vanwege psychische klachten wn-er; schadelijke werkomstandigheden en/of zorgplichtschendingen komen niet vast te staan

GHAMS 060525 geen aansprakelijkheid wg-er vanwege psychische klachten wn-er; schadelijke werkomstandigheden en/of zorgplichtschendingen komen niet vast te staan

2Feiten

2.1.

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1. tot en met 1.3. (geen publicatie bekend, red. LSA LM) een aantal feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de volledigheid van die feiten kan niet met succes worden geklaagd. De juistheid van de feiten is niet in geschil. Met enige aanvullingen die ook vaststaan, gaat het hier om het volgende.

2.2.

[appellant] heeft in opdracht van SVB vanaf 14 januari 2019 via broker Headfirst B.V. als zzp-er specialistische netwerkwerkzaamheden verricht op de IT-afdeling van SVB. Hij was met vier andere zzp-ers belast met de realisatie van het zogenoemde project [naam 1] voor de duur van (bijna) zes maanden tot 30 juni 2019.

2.3.

[appellant] heeft zich op 17 juni 2019 ziekgemeld.

2.4.

[appellant] is van oktober 2019 tot november 2020 tweemaal in behandeling geweest bij een NIP-psycholoog.

2.5.

Bij brief van 20 december 2019 heeft [appellant] SVB aansprakelijk gesteld voor psychische klachten als gevolg van schadelijke werkomstandigheden bij SVB.

2.6.

SVB heeft aansprakelijkheid jegens [appellant] afgewezen.

3Beoordeling

3.1.

[appellant] vordert in dit geding verklaringen voor recht dat SVB primair op grond van artikel 7:658 lid 4 BW subsidiair op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de door hem geleden materiële en immateriële schade als gevolg van gedragingen van ondergeschikten van SVB, in het bijzonder van [naam 5] en/of [naam 2] en dat naast SVB op grond van artikel 7:954 BW ook [geïntimeerde] als aansprakelijkheidsverzekeraar van SVB gehouden is zijn schade te vergoeden. Aan de vordering is samengevat ten grondslag gelegd dat [appellant] bij SVB is blootgesteld aan schadelijke werkomstandigheden en dat hij daardoor psychische klachten heeft ontwikkeld waarvan SVB een verwijt treft omdat zij niet de redelijkerwijs van haar te verwachten maatregelen heeft genomen ter voorkoming van die klachten.

3.2.

De kantonrechter heeft in zijn vonnis onder 7. a. t/m k. een opsomming gegeven van incidenten die [appellant] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd. Het merendeel van de incidenten is feitelijk ongegrond bevonden. Met betrekking tot het serverruimte-incident en het flexplekincident is geoordeeld dat onvoldoende is onderbouwd dat SVB ter zake jegens [appellant] een zorgplicht heeft geschonden. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen met zijn veroordeling in de kosten.

3.3.

[appellant] is met vier grieven tegen het vonnis opgekomen. De grieven worden voor zover voor de beoordeling van belang gezamenlijk behandeld.

3.4.

[appellant] heeft de gestelde schadelijke werkomstandigheden met een reeks van werkomstandigheden en incidenten onderbouwd. Twee incidenten springen eruit.

Serverruimte-incident

3.5.

Op 21 maart 2019 heeft [appellant] enige tijd vastgezeten in de serverruimte omdat eenmaal binnen de autorisatie op zijn toegangspas geblokkeerd bleek. Nadat hij diverse collega’s had gebeld, bleek alleen extern medewerker en teamgenoot [naam 3] bereikbaar. Die is met het pasje van een interne medewerker ( [naam 9] ) gekomen om hem te bevrijden. Volgens [appellant] was hier sprake van pestgedrag. [naam 4] ( [functie] ) zou aan hem hebben toegegeven dat hij ( [appellant] ) de enige was wiens autorisatie was ingetrokken en dat dit is gebeurd juist in het uur dat hij ( [appellant] ) in de serverruimte was.

3.6.

SVB betwist dat [appellant] de enige was wiens autorisatie was ingetrokken. Dat gold op grond van nieuw intern beleid voor alle medewerkers van [appellant] ’s projectteam. Het is bovendien een andere afdeling (Facility) die over de uitvoering van de autorisaties gaat. Voor zover de intrekking van de autorisatie van [appellant] is geëffectueerd juist toen hij in de serverruimte was, moet dat volgens SVB toeval zijn geweest.

3.7.

Het hof ziet onvoldoende grond voor de kwalificatie van dit incident als pestgedrag. De beweerde uitlating van [naam 4] vindt alleen steun in de partijgetuigenverklaring van [appellant] die zonder bijkomend bewijs - dat ontbreekt - geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren (art. 164 lid 2 Rv). Dat [appellant] niet de enige was wiens autorisatie was ingetrokken, vindt steun in het feit dat [naam 3] [appellant] met het pasje van een ander - van een interne medewerker - is komen bevrijden. Er zijn geen aanwijzingen dat de eerder gebelde collega’s zich expres voor [appellant] onbereikbaar hebben gehouden en [naam 3] is - zo is niet in geschil - meteen gekomen. Het wordt er met SVB voor gehouden dat sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarop SVB in het kader van haar zorgplicht geen verdere actie hoefde te ondernemen.

flexplekincident

3.8.

Op 2 april 2019 is [appellant] op een flexplek aan het werk geweest. Nadat hij even weg was geweest, trof hij bij terugkeer (extern medewerker) [naam 2] aan op die plek, was zijn PC uitgezet - waardoor alle bestanden van die ochtend verloren waren gegaan - en waren zijn spullen op de grond gegooid. Toen hij [naam 2] daarop aansprak heeft die agressief gereageerd en is die verbaal tegen hem tekeer gegaan. [appellant] stelt dat dit incident een grote impact op hem gehad. Hij heeft het gemeld maar daar is wekenlang niets mee gedaan. Zijn leidinggevende, [naam 5] , heeft hem toen niet gesteund. Die zou tijdens een overleg zelfs in woede tegen hem ( [appellant] ) zijn ontstoken en tekeer zijn gegaan toen het incident door een collega aan de orde werd gesteld en hij ( [appellant] ) daarop zijn lezing gaf van het gebeuren. Volgens [appellant] was dat een openlijke terechtwijzing in aanwezigheid van collega’s en daarmee ook pestgedrag. Ten slotte heeft op 14 mei 2019 alsnog een gesprek met [naam 2] plaatsgevonden. Tegen de wens van [appellant] mocht de vertrouwenspersoon binnen SVB ( [naam 6] ) daar niet bij aanwezig zijn. [naam 2] heeft toen ook niet zijn excuus aangeboden. Volgens [appellant] was dit gesprek de zoveelste bevestiging van giftige en volkomen verziekte werkomstandigheden bij SVB.

3.9.

Naar het oordeel van het hof heeft SVB voldoende aannemelijk gemaakt dat het incident adequaat is opgepakt. Het is na een melding van [appellant] door zijn projectleider [naam 7] aan [naam 5] gemeld. [appellant] zelf is doorverwezen naar een vertrouwenspersoon. Zijn klacht is daarbij kennelijk serieus genomen. Richting [appellant] is het gedrag van [naam 2] ontoelaatbaar geoordeeld, althans absoluut ongepast. Er is door [naam 5] een gesprek gepland met [appellant] en [naam 2] . Dat gesprek heeft pas zes weken later kunnen plaatsvinden omdat [naam 2] op vakantie was; dat wist [appellant] . Dat [naam 5] in de tussentijd in een overleg tegen [appellant] is uitgevallen en hem tegenover zijn collega’s openlijk terecht heeft gewezen, is tegenover de betwisting van SVB niet komen vast te staan. Vertrouwenspersoon [naam 6] heeft in het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat [naam 5] hem ( [naam 6] ) inderdaad niet bij het gesprek wilde hebben. Hij ( [naam 6] ) heeft dat voorafgaand aan het gesprek met [appellant] besproken en hem gevraagd wat hij wilde: het gesprek alleen voeren of uitstellen; daarbij is [appellant] erop gewezen dat hij het recht had om iemand mee te nemen. [appellant] heeft toen gekozen voor het eerste. Naderhand heeft [naam 5] hem ( [naam 6] ) als reden voor zijn weigering opgegeven dat hij dacht dat zijn aanwezigheid de zaak op scherp zou stellen (dus niet om [appellant] dwars te zitten; hof). [appellant] heeft hem naderhand over de inhoud van het gesprek bericht dat het een goed gesprek was, alhoewel hij ( [appellant] ) wel zijn twijfels had of het iets ging veranderen. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat SVB door de wijze waarop zij het flexplek incident heeft opgepakt jegens [appellant] in haar zorgplicht of anderszins is tekort geschoten.

onaanvaardbaar hoge werkdruk

3.10.

[appellant] klaagt verder over een onaanvaardbaar hoge werkdruk door onder meer een gebrek aan ondersteuning (hij moest alles in zijn eentje uitzoeken) en een opeenstapeling van taken door het vertrek van een collega. [appellant] stelt dat hij de te hoge werkdruk heeft aangekaart bij zijn projectleider [naam 7] . Tot bewijs van een te hoge werkdruk beroept hij zich op een passage in een e-mail van (de vertrokken collega) [naam 8] van 21 november 2021 dat de opdracht nagenoeg niet was uit te voeren binnen het geplande tijdsbestek van zes maanden.

3.11.

SVB heeft daartegenover urenstaten overgelegd (cva prod 4) die onweerspoken aantonen dat [appellant] niet - laat staan structureel - heeft overgewerkt. Voor de vertrokken collega is onweersproken een vervanger gevonden waardoor de met diens vertrek gemoeide hogere werkdruk alleen in februari en maart 2019 heeft gespeeld. [naam 3] heeft schriftelijk verklaard (cva prod. 9) dat wat hem betreft de werkdruk normaal was. In het voorlopig getuigenverhoor heeft hij verklaard dat hij bij die verklaring blijft; dat hij wel denkt dat [appellant] ( [appellant] ) flink moest aanpoten, dat het geen gemakkelijke opdracht was. Verder bevindt zich in het dossier een schriftelijke verklaring van [naam 7] (cva prod 8) dat er vanuit het project gezien niet een te hoge werkdruk was en dat hij van de projectleden nooit een klacht over te hoge werkdruk heeft gehad, ook van [appellant] ( [appellant] ) niet. Die verklaring is niet ondertekend, maar is daarmee niet van onwaarde, want vindt op het punt van de werkdruk steun in de urenstaten van [appellant] en verklaring van [naam 3] . Het is al met al voldoende ter weerlegging van een objectief gezien te hoge werkdruk, waarvan [appellant] de bewijslast heeft. Dat sluit uiteraard niet uit dat de werkdruk voor [appellant] wel (te) hoog was, althans door hem zo is ervaren en dat hij daar last van had. Nu echter niets erop wijst dat dit voor SVB kenbaar was, kan haar ter zake geen zorgplichtschending worden verweten.

onveilige werksfeer

3.12.

[appellant] heeft het in zijn algemeenheid gehad over pestgedrag, negeren, tegenwerking en structureel buitensluiten van externe netwerkbeheerders zoals hijzelf. Hij beroept zich in dit verband op een verklaring van [naam 3] (onder ede) dat de samenwerking hobbelig/moeizaam verliep en er geen gemeenschappelijk doel was en hij ( [naam 3] ) dat lastig vond. In een met [appellant] gehouden telefoongesprek had [naam 3] de sfeer bij SVB ‘volstrekt failliet of volstrekt verziekt’ genoemd en gesteld ‘SVB is gewoon een beetje een giftige werkomgeving’. Verder beroept hij zich op een passage in een e-mail van [functie] Van Groeningen van 28 november 2021 dat de relatie tussen interne en externe medewerkers was verstoord.

3.13.

Daarmee heeft [appellant] het gestelde pestgedrag, negeren, tegenwerken en structureel buitensluiten onvoldoende onderbouwd. Volgens SVB zag de moeizame samenwerking waar [naam 3] het over had op de samenwerking met de personen die verantwoordelijk waren voor kort gezegd het draaiend houden van lopende ICT-systemen; niet op de samenwerking tussen interne en externe medewerkers. [naam 3] heeft ook verklaard (schriftelijk en in het voorlopig getuigenverhoor) dat hij niet het idee had dat bij SVB negatiever werd omgegaan met zzp-ers dan elders, hij zelf niet zo heel veel heeft meegemaakt waarvan hij dacht: ‘dat was over de top’ en dat hem niet bekend was dat [appellant] werd dwars gezeten. [naam 5] heeft schriftelijk verklaard dat wat hem betreft bij SVB een open en eerlijke cultuur heerste. [naam 7] heeft verklaard dat hij SVB als een fijne organisatie heeft ervaren en [naam 2] heeft verklaard dat wat hem betreft de sfeer binnen SVB prima was. Daarmee is in elk geval voldoende ontzenuwd dat de grenzen van het aanvaardbare zijn overschreden. Ook hier geldt dat dit voor [appellant] mogelijk anders was of door hem anders is ervaren, maar zonder aanwijzingen dat dit voor SVB kenbaar was, kan haar ook in zoverre geen schending van een zorgplicht worden verweten.

overige incidenten

3.14.

[appellant] heeft het gestelde onveilige/schadelijke werkklimaat verder onderbouwd met een aantal overige omstandigheden en incidenten. Ook die kunnen de vordering niet dragen. Daartoe wordt als volgt overwogen.

3.15.

Dat de komst van [appellant] niet was voorbereid, is door SVB weerlegd door onweersproken erop te wijzen dat hij voor aanvang van de werkzaamheden een introductiegesprek heeft gehad met [naam 7] , [naam 3] en [naam 9] . Op zijn eerste werkdag is hij opgevangen door een medewerker van SVB die hem een pasje, laptop en aanvullende informatie heeft gegeven en is hij door een teamlid op de IT-afdeling wegwijs gemaakt (cva onder 2.4. - 2.6.). Het enkele feit dat hij toen niet ook een introductiegesprek met [naam 5] heeft gehad, kan objectief gezien bezwaarlijk als een schadelijke werkomstandigheid worden aangemerkt, of door [appellant] als zodanig zijn ervaren. Gesteld noch is gebleken dat hij om een gesprek met [naam 5] heeft gevraagd en dat hem dat op onheuse wijze of onredelijke gronden is geweigerd.

3.16.

Het beroep van [appellant] op drie e-mails van kort na de start van [appellant] bij SVB heeft evenmin succes. Daaruit valt hooguit op te maken dat er nog afstemming nodig was over de autorisaties die [appellant] nodig had. Dat [appellant] werd tegengewerkt, blijkt daaruit niet. Er zijn ook geen aanwijzingen dat [appellant] daarna problemen met autorisaties heeft gehad.

3.17.

Dat [appellant] twee weken na aanvang van zijn contract met SVB zich geconfronteerd zag met een nieuwe broker was onweersproken het gevolg van een overname van Headfirst B.V. door Between Staffing BV. Daarbij zijn de contracten van SVB met de betrokken externe medewerkers - onder wie het contract met [appellant] - mee overgegaan (cva onder 2.2.). Niet valt in te zien wat SVB in het kader van haar zorgplicht daaraan had kunnen en moeten doen. Los daarvan is gesteld noch gebleken dat [appellant] van de overname van zijn contract schade heeft ondervonden.

3.18.

Op zichzelf is verder juist dat [appellant] in februari 2019 niet was uitgenodigd om bij een sollicitatiegesprek met een nieuwe medewerker aanwezig te zijn. De sollicitatie is wel aan hem voorgelegd. Dat de kandidaat ondanks de bezwaren van [appellant] toch is aangenomen, is niet zonder meer een teken van pestgedrag, tegenwerking en/of buitensluiten. Het wordt ervoor gehouden dat wat SVB betreft de kandidaat zoveel goede kwaliteiten had dat de bezwaren van [appellant] daar niet tegen opwogen.

3.19.

Over het briefje dat [appellant] in de ochtend van 13 februari 2019 om 7.18 uur op een flexplek aantrof met de tekst Plek voor releasemgt heeft SVB onweersproken gesteld dat het bedoeld was om de plek vrij te houden voor een team dat die dag werkzaamheden had gepland, waarbij het nuttig was om bij elkaar te zitten. Het briefje was dus gericht aan alle werknemers - en niet alleen aan [appellant] - en ook op de tekst viel qua inhoud en bewoordingen redelijkerwijs niets aan te merken.

3.20.

SVB heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat [appellant] op 11 maart 2019 door een medewerker genaamd Esther van zijn werkplek is gestuurd. Dat hij dat heeft gemeld aan [naam 5] en [naam 7] blijkt nergens uit. Daarmee is dit incident niet komen vast te staan.

3.21.

Tot slot is niet in geschil dat de parkeergarage alleen voor interne medewerkers was; dat geen van de externe medewerkers - zoals [appellant] - daar mocht parkeren. Dat is geen voorbeeld van in de woorden van [appellant] structureel buitensluiten van externe netwerkmedewerkers’. Kennelijk was er schaarste aan parkeerplaatsen en dan moeten er keuzes worden gemaakt. Nu dat is gebeurd op basis van objectieve factoren - zoals hier het geval - is de zorgplicht van SVB niet in het geding.

3.22.

Resumerend zijn of de ingeroepen schadelijke werkomstandigheden of de aan SVB verweten zorgplichtschendingen niet komen vast te staan. Alleen van het flexplekincident is aangenomen dat er jegens [appellant] een grens was overschreden, maar niet zo ernstig dat dit als een schending van de zorgplicht overeenkomstig artikel 7:658 lid 1 BW kan worden aangemerkt. Het is overigens ook het enige incident dat [appellant] in zijn e-mail van 30 juni 2019 aan de OR heeft opgegeven als reden om zijn contract met SVB niet te verlengen. Dat op zich zelf al doet afbreuk aan de gegrondheid van de andere door hem ingeroepen werkomstandigheden en incidenten en althans de kenbaarheid daarvan voor SVB. Nu geen sprake is van schending van de zorgplicht door SVB is niet van belang of [appellant] (psychische) schade heeft opgelopen, nu die gestelde schade hoe dan ook niet aan SVB kan worden toegerekend.

3.23.

De slotsom is dat de grieven tot zover geen succes hebben en overigens bij gebrek aan belang onbesproken kunnen blijven. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Gerechtshof Amsterdam 6 mei 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1204