Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 301018 Psychisch letsel na onvoldoende invulling zorgplicht na beschuldiging sexuele intimidatie, arbeidsrechtelijke omkeringsregel

GHSHE 301018 Psychisch letsel na onvoldoende invulling zorgplicht na beschuldiging sexuele intimidatie, arbeidsrechtelijke omkeringsregel

Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:133 
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:4290 
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2017:1571 
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2017:4605 

15 De verdere beoordeling

15.1
Het hof handhaaft al hetgeen in zijn tussenarresten is geoordeeld en beslist, en overweegt in aanvulling daarop met inachtneming van het deskundigenbericht en de reacties van beide partijen op de inhoud van deze rapportage van de deskundige aan het hof als volgt.

Eiswijziging

15.2
[appellant] heeft zijn eis bij akte gewijzigd, in die zin dat het door hem aan immateriële schadevergoeding gevorderde bedrag is vermeerderd van € 10.000,00 tot € 25.000,00. Daarnaast heeft hij de vordering ten aanzien van gestelde loonschade vermeerderd. 
De vordering had aanvankelijk betrekking op loonschade tot 1 februari 2015. Hij vordert nu (primair) ook veroordeling van het Ziekenhuis om hem vanaf het loon over de maand februari 2015 een loon te betalen dat hoort bij functiegroep 55 trede 12 ip nummer 40 als bedoeld in de cao Ziekenhuizen zoals die luidde of zal komen te luiden, te vermeerderen met vakantietoeslag daarover. Het Ziekenhuis heeft zich niet tegen de vermeerdering van eis verzet, maar het bepleit wel afwijzing van de (gewijzigde) eis.

15.3
De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, 
of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het nemen van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.

15.4
Het hof acht de eiswijziging voor wat betreft de hoogte van de immateriële schadevergoeding toelaatbaar, aangezien deze vermeerdering onbetwist is ingegeven door de inhoud van het deskundigenbericht. Dat de eiswijziging toelaatbaar is, betekent vanzelfsprekend nog niet dat de eis ook toewijsbaar is. De eiswijziging voor wat betreft het loon vanaf februari 2015 ligt in lijn met wat [appellant] subsidiair al had gevorderd. Beoordeling van de gewijzigde eis zal in deze procedure niet tot vertraging leiden en kan een nieuwe procedure voorkomen. Het hof acht de eiswijziging daarom dan ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Gelet op het voorgaande en op het feit dat het Ziekenhuis zich niet, met zoveel woorden, tegen de vermeerdering van eis als zodanig heeft verzet, zal recht worden gedaan op de gewijzigde eis.

Voorgeschiedenis

15.5
Het hof ziet aanleiding om in dit stadium in herinnering te brengen waar het in deze zaak om draait (zie voor de vaststaande feiten ook het eerste tussenarrest van 29 maart 2016).

15.6
[appellant] is sinds 1 juni 1978 bij het Ziekenhuis in dienst als anesthesie-assistent. 
Op 6 juni 2007 heeft [appellant] zich seksueel intimiderend tegenover een collega gedragen door haar in de operatiekamer op de mond te zoenen en te zeggen “ik zal je pakken”. 
De collega heeft dit bij het hoofd OK gemeld. Kort daarop heeft [appellant] zich ziek gemeld en is hij door het Ziekenhuis op non-actief gesteld. Het Ziekenhuis heeft de kantonrechter in november 2007 verzocht de arbeidsovereenkomst met [appellant] op grond van een verstoring van de arbeidsrelatie te ontbinden. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en heeft overwogen dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst mogelijk onrust teweeg zal brengen op de afdeling OK. Het is aan de leiding om passende maatregelen te nemen, zodanig dat de werkverhoudingen zoveel als mogelijk worden genormaliseerd, aldus de kantonrechter. [appellant] is daarop in februari 2008 op de werkvloer teruggekeerd. 
De werkverhoudingen waren verstoord, wat er zich onder meer in uitte dat sommige collega’s na zijn terugkeer niet meer met [appellant] samen wilden werken. [appellant] werkt na een ziekmelding van 12 maart 2010 en re-integratie nog steeds bij het Ziekenhuis als anesthesie-assistent, maar sinds maart 2012 met een lager salaris omdat hij geen avond- en weekenddiensten meer werkt. Tot het werken in avond- en weekenddiensten is [appellant] volgends een deskundigenoordeel van het UWV per 1 juni 2012 niet in staat.

15.7
[appellant] vordert in deze procedure onder meer een verklaring voor recht dat het Ziekenhuis zijn zorgplicht tegenover hem heeft geschonden en gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden, en de veroordeling van het Ziekenhuis tot het vergoeden van schade.

15.8
[appellant] voert aan dat hij psychische gezondheidsschade en daardoor ook financiële schade heeft geleden als gevolg van een schending van de op het Ziekenhuis rustende zorgplicht. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 19 januari 2016 reeds geoordeeld dat het Ziekenhuis tot en met de ontbindingsbeschikking geen zorgplicht heeft geschonden. Voor wat de periode na de ontbindingsbeschikking betreft, heeft het hof in dat tussenarrest geoordeeld dat het Ziekenhuis als goed werkgever passende maatregelen had moeten treffen, gericht op de normalisering van de werkverhoudingen tussen [appellant] en anderen op de werkvloer, zoals de kantonrechter het Ziekenhuis had opgedragen.

Het Ziekenhuis heeft voorafgaand aan het deskundigenbericht niet weersproken dat passende maatregelen tot een normalisering van de werkverhoudingen zouden hebben geleid. Het hof heeft dit dan ook verder in zijn beoordeling tot uitgangspunt genomen, zoals in het tussenarrest van 27 september 2016 onder 6.5 en 6.6 toegelicht.

Partijen twisten in dit stadium over het antwoord op de vraag of de door [appellant] gestelde gezondheidsklachten er – zoals het Ziekenhuis ten verwere aanvoert – op dezelfde wijze en in gelijke mate zouden zijn (geweest) als de werkverhoudingen zouden zijn genormaliseerd.

15.9
De stelplicht en bewijslast voor het vereiste oorzakelijke verband tussen de omstandigheden waaronder [appellant] zijn werkzaamheden heeft verricht en de gezondheidsschade die hij stelt te hebben geleden, rusten volgens de hoofdregel van art. 150 Rv op [appellant] . Het hof heeft in zijn tussenarresten vanaf 19 januari 2016 (voorshands) het bestaan van dat oorzakelijk verband op grond van de in de rechtspraak zogenoemde ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’ aangenomen. Het gaat hier om het oorzakelijk verband in de zin van een condicio sine qua non verband, hierna ook kortweg aan te duiden als het ‘csqn-verband’. 
Het hof heeft binnen dat kader het Ziekenhuis in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. Gelet op het uitgangspunt dat passende maatregelen tot een normalisering van de werkverhoudingen zouden (moeten) hebben geleid, gaat het er hier dus om of het Ziekenhuis aannemelijk heeft gemaakt dat de door [appellant] gestelde gezondheidsschade ook zou hebben bestaan als de werkverhoudingen wel zouden zijn genormaliseerd.

15.10
Het Ziekenhuis heeft getuigen laten horen en heeft aan het hof verzocht een deskundigenonderzoek te gelasten. Het hof heeft aanleiding gezien zich te laten voorlichten door een terzake kundige medisch specialist, heeft psychiater prof. dr. H.G.J.M. Vermetten (verder: Vermetten) – bijzonder hoogleraar medisch-biologische en psychiatrische aspecten van psychotrauma’s – als deskundige benoemd en hem de zogenoemde IWMD-vraagstelling voorgelegd, aangepast voor de specifieke situatie van [appellant] .

Standpunten partijen na deskundigenbericht

15.11
Het hof zal hieronder eerst weergeven wat partijen in deze fase van de procedure, na het deskundigenbericht, deels in reactie op dat bericht nog naar voren hebben gebracht. Bij beantwoording van de vraag naar het csqn-verband zal de inhoud van het deskundigenrapport waar nodig worden weergegeven.

15.12
Het Ziekenhuis heeft na het deskundigenbericht – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
- [appellant] stelde eerder dat PTSS als gevolg van de normschending door het Ziekenhuis is ontstaan, maar uit het rapport van de deskundige blijkt dat hij niet aan PTSS lijdt. [appellant] onderbouwt de ‘psychische schade’ waaraan hij zou lijden verder niet, terwijl de stelplicht en bewijslast daaromtrent op hem rusten. Reeds daarom moeten de vorderingen worden afgewezen.
- [appellant] had al vóór 1 februari 2008 psychische gezondheidsklachten. 
De gezondheidsproblemen vanaf 1 februari 2008 zijn dezelfde als die bestonden vóór 1 februari 2008. De gestelde gezondheidsproblemen kunnen dus niet het gevolg zijn van een zorgplichtschending van het Ziekenhuis bij de werkhervatting van [appellant] in februari 2008. Voor zover daarover anders wordt geoordeeld kan slechts de eventuele verslechtering van de gezondheidsproblemen voor rekening van het Ziekenhuis komen (als aan alle voorwaarden voor toewijzing van de vordering wordt voldaan).
- Het vereiste csqn-verband is niet aanwezig, want de klachten van [appellant] kunnen meerdere oorzaken hebben. Andere oorzaken zijn i) de persoonlijkheidskernmerken van [appellant] en de daaruit voortvloeiende beperking in conflicthantering, ii) het incident en de op non-actiefstelling in 2007 en iii) de ecologie op de operatiekamer en het klimmen in verantwoordelijkheden. 
Het is aannemelijk dat de schade ook zonder de normschending zou zijn ontstaan.
- Voor zover er sprake is van een csqn-verband en een vergoedingsplicht op het Ziekenhuis rust, moet deze volgens het Ziekenhuis worden verminderd in evenredigheid met de mate waarin aan [appellant] toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen.
- Het niet langer kunnen verrichten van avond- en weekenddiensten (met bijbehorende functiewijziging in 2013) is niet het gevolg van de gezondheidsklachten die kunnen zijn ontstaan door een normschending van het Ziekenhuis, maar van de persoonlijkheidskenmerken van [appellant] zelf en een stressverhogende privésituatie.
- Als er een csqn-verband en schade zijn, dan moeten andere schadeoorzaken op basis van eigen schuld (artikel 6:101 BW) in de schadebegroting worden verdisconteerd en komt ook artikel 6:98 BW aan de orde. Er is een gerede kans dat dezelfde gezondheidsklachten in dezelfde mate zouden zijn ontstaan zonder de normschending door het Ziekenhuis. De klachten vloeien grotendeels voort uit de pre-existente persoonlijkheidskenmerken van [appellant] . De oorsprong van het conflict en van de door hem gestelde gezondheidsklachten is bovendien gelegen in het grensoverschrijdend gedrag van [appellant] tegenover zijn collega.
- Tot slot rust op [appellant] een schadebeperkingsplicht. Onduidelijk is of hij hulp van deskundigen is blijven zoeken ter beperking van zijn schade, terwijl de stelplicht en bewijslast hieromtrent op hem rusten. Verder blijkt dat hij een onjuiste diagnose heeft gehad (PTSS), terwijl een juiste diagnose en behandeling door hulpverleners volgens de deskundige tot verbetering hadden geleid. Tot slot blijkt dat het voeren van de juridische procedure door [appellant] zelf een rol bij zijn gezondheid is gaan spelen. De hoogte van de schadevergoeding moet worden gematigd tot nihil of een billijk, lager dan gevorderd bedrag.
- Daarnaast heeft het Ziekenhuis met betrekking tot diverse andere onderdelen van de vorderingen van [appellant] nog verweren naar voren gebracht (pagina 31 – 37 van de memorie na deskundigenbericht van het Ziekenhuis).

15.13
[appellant] heeft in zijn antwoordmemorie – verkort weergegeven – daartegenover het volgende naar voren gebracht:
- Wat het Ziekenhuis naar voren brengt over zijn aanspraak op loon op grond van de cao ziekenhuizen, valt buiten het kader waarover partijen zich nog in de memorie na deskundigenbericht mochten uitlaten, en moet op grond van de tweeconclusieregel buiten beschouwing worden gelaten.
- Ook de nieuwe verweren die het Ziekenhuis naar voren brengt, moeten buiten beschouwing worden gelaten. Niet eerder heeft het Ziekenhuis verweer gevoerd dat ziet op proportionele aansprakelijkheid, de omvang van de schade, de schadevergoedingsplicht, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.

Voor zover wordt geoordeeld dat wat het Ziekenhuis aanvoert, niet in strijd is met de tweeconclusieregel geldt volgens [appellant] het volgende.
- [appellant] heeft voorafgaand aan het deskundigenbericht al bij herhaling gesteld dat er sprake is van psychische schade (en daaruit voortvloeiende financiële schade). De deskundige heeft onmiskenbaar psychische schade vastgesteld, alleen met een andere noemer dan de eerder gestelde diagnose PTSS.
- Overeenkomsten tussen klachten van [appellant] voor en na 1 februari 2008 zijn niet zo relevant. Vóór de normschending was er geen arbeidsongeschiktheid en daarna wel. Het belangrijkste deel van de schade ligt in loonschade vanwege verminderd arbeidsvermogen. Persoonlijkheidsfactoren weerhielden hem eerder niet van het probleemloos actief zijn als anesthesiemedewerker en het tot maart 2010 draaien van de avond- en weekenddiensten. De arbeidsongeschiktheid zou niet hebben bestaan zonder de normschending door het ziekenhuis. Voor zover er sprake is van predispositie bij [appellant] , geldt dat bij schending van een verkeers- of veiligheidsnorm de dader het slachtoffer heeft te nemen zoals hij is.
- Het Ziekenhuis heeft na het voorval in 2007 een keten van gebeurtenissen in gang gezet, die tot de uitval vanwege arbeidsongeschiktheid op 12 maart 2010 heeft geleid. Onderdeel van die keten was de onterechte op non-actiefstelling.
- Het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid is niet aan de orde, want dit is bedoeld voor gevallen waarin niet kan worden vastgesteld of de schade is veroorzaakt door een normschending danwel door een oorzaak die voor risico van de benadeelde zelf komt (of door een combinatie van beide oorzaken) en waarin de kans dat de schade door de normschending is veroorzaakt niet zeer klein of zeer groot is. De schade is in dit geval door de normschending veroorzaakt, althans die kans is zeer groot.
- Of de diagnose door de psycholoog/psychiater destijds tot een verkeerde behandeling heeft geleid en of een andere behandeling de arbeidsongeschiktheid had kunnen opheffen, staat niet vast. Bovendien moet het uitblijven van het in de normale lijn liggende herstel als gevolg van eventuele fouten van behandelaars aan de werkgever worden toegerekend. Dit geldt temeer nu de bedrijfsarts van het Ziekenhuis [appellant] naar de psycholoog heeft doorverwezen en de behandelend psychoog ook nog een werknemer van het Ziekenhuis was en de aangezochte psychiater verbonden was aan een maatschap binnen het Ziekenhuis. Het Ziekenhuis is aansprakelijk voor de ondergeschikte en de niet-ondergeschikte, als zij fouten hebben gemaakt.
- Er is geen sprake van oplopende verantwoordelijkheden of privé-omstandigheden die er mede toe hebben geleid dat [appellant] wegens arbeidsongeschiktheid is uitgevallen.
- De conclusie op grond van het deskundigenrapport is dat de door [appellant] geleden psychische schade zonder de tekortkomingen van de kant van het Ziekenhuis niet zou zijn ontstaan.

Vorderingen niet toewijsbaar omdat er geen PTSS is en verdere psychische schade niet zou zijn onderbouwd?

15.14
Het verweer van het Ziekenhuis dat de vorderingen moeten worden afgewezen omdat de deskundige heeft geoordeeld dat er geen sprake is van PTSS, terwijl [appellant] eerder had aangevoerd dat hij daaraan leed en verdere psychische schade niet is onderbouwd, gaat niet op. [appellant] heeft reeds bij dagvaarding aangevoerd dat hij als gevolg van het tekortschieten van het Ziekenhuis een PTSS heeft opgelopen, althans ernstige psychische schade heeft ondervonden (pagina 8 dagvaarding eerste aanleg). Verder verwijst het hof naar wat hierover al in overweging 3.4.7 van het tussenarrest van 29 maart 2016 is vermeld.

Diagnose door Vermetten

15.15
De door het hof benoemde deskundige Vermetten heeft als diagnose gesteld dat er sprake is van een depressieve stoornis met dysthyme kenmerken (dysthymie is een chronische depressieve stemming, aldus het Ziekenhuis hetgeen niet door [appellant] is betwist) en een paniekstoornis met een matig ernstig suïciderisico bij een man met kenmerken in het autisme spectrum domein. Na het deskundigenbericht staat deze diagnose tussen partijen niet (meer) ter discussie.

Werkverhoudingen niet genormaliseerd

15.16
[appellant] heeft bij pleidooi in hoger beroep naar voren gebracht dat er jarenlang geen communicatie met bepaalde specialisten en collega’s was (waarbij hij ook de namen of initialen heeft genoemd), dat hij werd genegeerd en ontweken, en dat dit nog steeds door sommige collega’s werd gedaan. Het Ziekenhuis heeft toen ter zitting bevestigd dat personen die niet met [appellant] willen werken, niet (meer) met hem worden ingedeeld. Dat er collega’s niet met hem zouden praten, werd enerzijds bij gebrek aan wetenschap betwist maar anderzijds werd opgemerkt dat dit volgens de contactpersonen in het Ziekenhuis wederzijds is. Het hof is van oordeel dat het Ziekenhuis onvoldoende heeft bestreden dat er collega’s niet meer met [appellant] praten of werken, en dat het Ziekenhuis geen (passende) maatregelen heeft getroffen om deze werkverhoudingen te normaliseren. 
Uit het voorgaande blijkt dan ook dat er in hoger beroep - in ieder geval ten tijde van het pleidooi - nog steeds geen sprake was van normale werkverhoudingen. Dat daarin na het pleidooi (enige relevante) verandering is gekomen, is door partijen niet meer gesteld en ook niet anderszins aan het hof gebleken.

Oorzakelijk verband in de zin van condicio sine qua non (csqn-verband)

15.17
Het Ziekenhuis heeft naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat de gezondheidsklachten van [appellant] ook en in dezelfde mate zouden hebben bestaan als de werkverhoudingen wel zouden zijn genormaliseerd. Het hof heeft bij zijn oordeel betrokken niet alleen het deskundigenrapport, maar ook de verklaringen van de door het Ziekenhuis naar voren gebrachte getuigen en de overige (bewijs)stukken waar het Ziekenhuis zich ter nadere onderbouwing van zijn verweer op beroept.

15.18
Vermetten gaat in het deskundigenbericht ook ervan uit dat er nog steeds een verstoorde relatie op de werkvloer is. Het Ziekenhuis heeft in dit kader slechts aangevoerd dat wat [appellant] aan de deskundige heeft verteld, deels niet overeenkomt met de waarheid en/of de belevening van het ETZ en dat dit voor zover nodig wordt betwist. Voor zover het Ziekenhuis daarmee betwist dat er nog steeds een verstoorde relatie op de werkvloer is, is die betwisting naar het oordeel van het hof onvoldoende (nader) onderbouwd en gemotiveerd.

15.19
Het Ziekenhuis heeft als verweer onder meer aangevoerd dat [appellant] al vóór zijn werkhervatting in februari 2008 dezelfde psychische gezondheidsklachten had als daarna. Dit verweer gaat naar het oordeel van het hof niet op. Weliswaar wijst het Ziekenhuis er op dat de huisarts van [appellant] blijkens zijn verklaring van 20 november 2007 destijds ook al een depressie met een angststoornis bij [appellant] heeft vastgesteld, maar nergens uit blijkt dat er vóór 2008 sprake was van dysthymie, zijnde de chronische vorm van depressie waaraan [appellant] volgens het deskundigenbericht nu lijdt. Het rapport van Vermetten biedt evenmin steun voor de stellingname van het Ziekenhuis hierover. De deskundige heeft immers geconstateerd, voor zover relevant: “Hij was gezond en vitaal tot overwegend 2007 en is vanaf een periode non-actiefstelling toenemend met spanningsklachten geconfronteerd. Deze zijn niet volledig in remissie gegaan en hebben op sommige perioden tot ernstige stress en suïcidaliteit geleid.[…] (E)en langdurig conflict lijkt een motor te zijn voor langdurige spanning. […] Nu wordt een uitgebluste depressieve man gezien die als anesthesie verpleegkundige vastloopt in een complexe zaak van verstoorde arbeidsverhoudingen. […] Er is een verstoorde relatie op de werkvloer met het management van het ziekenhuis en met verschillende collega’s. […] Het langdurige karakter van de falende re-integratie leidt nu tot een chronische matig ernstige depressie met een dreiging van ernstige burn-out.”

15.20
Het argument van het Ziekenhuis dat alleen een eventuele verslechtering van de gezondheidssituatie voor zijn rekening kan komen, ziet (zoals het Ziekenhuis onderkent) niet op het csqn-verband en zal bij de beoordeling van de toerekening aan de orde kunnen komen.

15.21
Het argument van het Ziekenhuis dat het vereiste csqn-verband ontbreekt, omdat de klachten van [appellant] meerdere oorzaken kunnen hebben, gaat volgens het hof niet op. Het Ziekenhuis heeft ter onderbouwing gewezen op de door de deskundige Vermetten genoemde persoonlijkheidskenmerken van [appellant] . Echter, Vermetten beantwoordt de vraag “Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als de werkverhoudingen in februari 2008 zouden zijn genormaliseerd?” met “Nee”. Door de raadsman van het Ziekenhuis gevraagd om een verduidelijking heeft de deskundige dienaangaande laten weten dat de kenmerken van autisme mogelijk al langer kunnen bestaan, maar dat deze niet eerder tot klachten of problemen hebben geleid. Het Ziekenhuis heeft verder betoogd dat de klachten zouden zijn veroorzaakt door het incident en de op non-actiefstelling in 2007. Uit het deskundigenbericht komt evenwel naar voren dat de langdurige en voortdurende spanningen tot de huidige ernstige klachten hebben geleid. Voor een (aannemelijkheids)oordeel dat het incident en de op non-actiefstelling van elf jaar geleden ook tot de huidige psychische problemen zouden hebben geleid als nadien de werkverhoudingen zouden zijn genormaliseerd, biedt het rapport van Vermetten geen aanknopingspunten of anderszins enige steun. Dat de klachten (kunnen) zijn veroorzaakt door de ‘ecologie op de operatiekamer’ en het klimmen in verantwoordelijkheden van [appellant] , heeft het Ziekenhuis enkel gesteld maar verder niet aannemelijk gemaakt. Een oorzakelijk verband tussen de psychische problemen en de privésituatie van [appellant] is evenmin gebleken of aannemelijk geworden. De deskundige heeft gerapporteerd over de periode van vóór februari 2008 dat de kenmerken in het conflicthanteringsdomein (naar het hof begrijpt: de door de deskundige beschreven autistische kenmerken) en de narcistische gevoeligheid waarschijnlijk al langer bestonden, maar in de sociale ecologie van het Ziekenhuis goed verdragen en geborgd zijn geweest. 
De deskundige heeft ook geconstateerd dat [appellant] zich met zijn eigenschappen op privégebied goed heeft kunnen handhaven in een stabiele relatie die als wederkerig goed wordt ervaren.

15.22
Op grond van al het voorgaande zal het hof hierna bij zijn verdere beoordeling uitgaan van het bestaan van een oorzakelijk verband – in de zin van csqn-verband – tussen de schending van de zorgplicht van het Ziekenhuis en de psychische gezondheidsklachten waaraan [appellant] lijdt. De aan zijn vorderingen ten grondslag gelegde aansprakelijkheid van het Ziekenhuis is daarmee dan ook, in beginsel, gegeven.

Vervolg van de procedure

15.23
Dat het Ziekenhuis tegenover [appellant] in beginsel aansprakelijk is, betekent echter niet dat het Ziekenhuis ook gehouden is en moet worden veroordeeld om alle door [appellant] gestelde schade te vergoeden. 
Alleen de schade die in een zodanig verband staat met de tekortkoming van het Ziekenhuis dat deze schade, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van die tekortkoming kan worden toegerekend, komt voor vergoeding in aanmerking (artikel 6:98 BW). Bovendien zal alsdan moeten worden beoordeeld of de schade mede een gevolg is van één of meer omstandigheden die [appellant] zelf kunnen worden toegerekend, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:101 BW.

15.24
Bij de verdere beoordeling van deze zaak acht het hof het volgende van belang. 
[appellant] heeft in 2007 grensoverschrijdend tegenover een collega gehandeld. De op non-actiefstelling die kort daarop volgde, heeft [appellant] als onterecht ervaren en deze heeft blijkens zijn stellingen en ook blijkens het rapport van de deskundige Vermetten een grote impact op hem gehad. Zoals het hof bij tussenarrest van 29 maart 2016 heeft geoordeeld, heeft het Ziekenhuis met de op non-actiefstelling in 2007 echter geen zorgplicht tegenover [appellant] geschonden. Het is naar het oordeel van het hof in ieder geval op dit moment niet eenvoudig om te onderscheiden in hoeverre de psychische gezondheidsklachten van [appellant] zijn toe te rekenen aan (de reacties op) het incident en de op non-actiefstelling uit 2007 en in hoeverre aan het feit dat de werkverhoudingen na zijn terugkeer in februari 2008 niet genormaliseerd zijn (als gevolg van het uitblijven van passende maatregelen van de kant van het Ziekenhuis). Vermetten heeft hierover in ieder geval nog geen duidelijkheid gegeven. Hij schijft onder meer “Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er een burn-out of andere psychiatrische problematiek zou zijn ontstaan bij Bt (hof: betrokkene) als het incident uit 2007 niet zou zijn gebeurd.” Het hof sluit daarom dan ook niet uit hierover een aanvullend onderzoek en advies van deze deskundige of een andere deskundige in te winnen.

15.25
Mogelijk zullen in het kader van de toerekening (artikel 6:98 BW; rov. 15.20 en 15.23) en met het oog op de schadevaststelling verder nadere vragen aan een deskundige moeten worden voorgelegd om te kunnen beoordelen in hoeverre de reeds vóór 2008 bij [appellant] aanwezige persoonlijkheidsfactoren een rol hebben gespeeld bij (het ontstaan van) de schade bestaande in de gestelde psychische gezondheidsklachten.

15.26
Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat de tweeconclusie-regel in de weg staat aan (enige) beoordeling van de verweren die het Ziekenhuis in dit verband naar voren heeft gebracht, slaagt het betoog niet. De stelling dat de schade mede is veroorzaakt door het grensoverschrijdend gedrag van [appellant] en de op non-actiefstelling, ligt in het verlengde van het argument dat het Ziekenhuis hierover al onder 10 van de memorie van antwoord naar voren heeft gebracht. Het verweer dat daartoe – kort gezegd – bij [appellant] aanwezige persoonlijkheidskenmerken hebben bijgedragen, had het Ziekenhuis niet eerder kunnen aanvoeren omdat het vóór kennisname van het rapport van Vermetten niet van die door deze deskundige geconstateerde persoonlijkheidskenmerken op de hoogte was.

15.27
Het zal naar verwachting nog veel tijd kosten alvorens er, hetzij in deze procedure hetzij in een schadestaatprocedure, een onherroepelijk eindoordeel over de door [appellant] gevorderde schade zal kunnen worden gegeven. Dit lijkt het hof voor beide partijen onwenselijk, gelet op de impact die de zaak volgens de deskundige op [appellant] heeft en bij voortduring zal hebben. Het hof neemt in dit verband in aanmerking de (waarschuwende) constatering van deskundige Vermetten dat er “een verharding van het conflict op de werkvloer (is) dat een onwerkbaarheid lijkt te doen ontstaan en mogelijk gaat interfereren met de veiligheid van anderen en patiënten op de operatiekamer”. Niet alleen zal de oplossing van de zaak de arbeidsrechtelijke verhoudingen van partijen ten goede komen, ook zal de beëindiging van dit geschil kunnen bijdragen aan de veiligheid en gezondheid van derden.

15.28
Bij voortzetting van de zaak zullen de kosten voor partijen ook nog verder oplopen.

15.29
Het hof acht om deze redenen een meervoudige comparitie van partijen noodzakelijk om tegen de achtergrond van al het voorgaande met partijen te onderzoeken of deze procedure door middel van een minnelijke regeling of mediation kan worden beëindigd.

15.30
Het hof verzoekt [appellant] om uiterlijk drie weken voor de te houden zitting een bijgewerkt overzicht aan het hof en het Ziekenhuis toe te sturen, waarin is becijferd en nader onderbouwd welke schade hij in zijn visie tot op heden heeft geleden en welke schade hij nog zal (kunnen) lijden. Het Ziekenhuis kan op dat overzicht tot uiterlijk één week vóór de zitting schriftelijk reageren. Dit overzicht en de reactie daarop komen verder tijdens zitting aan de orde.

15.31
Gelet op het doel van de comparitie-zitting acht het hof het wenselijk dat het Ziekenhuis, voor zover een verzekeraar bij de behandeling van deze zaak betrokken is, een vertegenwoordiger van de verzekeraar verzoekt om tijdens de zitting aanwezig te zijn, dan wel gedurende de zitting telefonisch bereikbaar te zijn.

15.32
Met het oog op een voortvarende behandeling van de zaak heeft het hof onderzocht welke data op zo kort mogelijke termijn beschikbaar zouden zijn. De comparitie-zitting kan op 10 december 2018 om 10.30 uur (met mogelijkheid van uitloop naar de middag) worden gehouden. De andere data die op betrekkelijk korte termijn voor deze zitting beschikbaar zijn, zijn 8 januari 2019, 9 januari 2019 of 10 januari 2019, steeds bij voorkeur in de ochtend. Voor het geval de zitting niet op één van genoemde data kan plaatsvinden, dienen partijen hun verhinderdata over de periode van februari tot en met mei 2019 op te geven.

15.33
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

16 De uitspraak

Het hof:

bepaalt dat partijen – [appellant] in persoon en het Ziekenhuis deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is en eventueel vergezeld van een vertegenwoordiger van een betrokken verzekeraar – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, om een minnelijke regeling te beproeven dan wel de mogelijkheid van mediation te bespreken;

verwijst de zaak naar de rol van 13 november 2018 voor mededeling van partijen of zij op 10 december 2018 (voorkeursdatum), 8 januari 2019, 9 januari 2019 of 10 januari 2019 ter zitting kunnen verschijnen en voor opgave verhinderdata over de periode van februari tot en met mei 2019;

bepaalt dat het hof na genoemde roldatum de datum en het tijdstip van de zitting zal vaststellen;

verzoekt partijen de in overweging 15.30 genoemde informatie tijdig aan het hof en de wederpartij te doen toekomen;

houdt iedere verdere beslissing aan.ECLI:NL:GHSHE:2018:4505