Hof Arnhem 140409 onvoldoende grond voor aansprakelijkheid voor het gestelde psychisch letsel
- Meer over dit onderwerp:
AANSPRAKELIJKHEID WERKGEVER, psychisch letsel
Hof Arnhem 140409 onvoldoende grond voor aansprakelijkheid voor het gestelde psychisch letsel
5.2 [appellant] verwijt GLS onrechtmatig handelen, maar
baseert zijn vordering in hoger beroep op een door hem gestelde
schending van de op GLS als werkgever rustende zorgverplichting. Kort
samengevat stelt [appellant] daartoe dat hij tijdens of door de
uitoefening van zijn administratieve werkzaamheden psychisch letsel
heeft opgelopen als gevolg van een structurele overbelasting en
grievende bejegening door GLS.
5.3 Het hof neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat op
[appellant] de stelplicht en bewijslast rust van de door GLS
gemotiveerd betwiste stelling dat [appellant] psychisch letsel heeft
opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden, meer in het
bijzonder dat het gestelde psychische letsel tijdens of door de
uitoefening van zijn werkzaamheden is ontstaan. Indien dat het geval
mocht blijken te zijn is GLS daarvoor tegenover [appellant]
aansprakelijk, tenzij GLS aantoont dat zij haar zorgverplichting is
nagekomen. Op GLS rust dan de stelplicht en bewijslast van de door
[appellant] betwiste stelling dat die zorgplicht door GLS is nagekomen.
5.4 Ten aanzien van de stelling dat hij in de periode tot juli 2003
psychisch letsel in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft
opgelopen als gevolg van een structurele overbelasting, wijst
[appellant] met name op het aan GLS verweten overmatige (werkdruk
veroorzakende) overwerk en de omstandigheden dat in de periode medio
2000 tot oktober 2002 zijn werkzaamheden op twee verschillende locaties
moesten worden verricht alsmede dat in de periode medio 2000 tot
oktober 2002 zijn werkzaamheden tussen 15.00 en 23.30 uur moesten
worden uitgevoerd. Ondanks gemotiveerde betwisting door GLS motiveert
en concretiseert [appellant] dat gestelde overmatige overwerk echter
niet nader. Uit de stellingen van [appellant] volgt zelfs niet om welk
of hoeveel overwerk het feitelijk zou (kunnen) gaan. Dat [appellant]
blijkens de stukken bij een in 2001 uitgevoerd onderzoek naar zijn
beeldschermwerkplek heeft aangegeven soms een hoge werkdruk te ervaren
door pieken in het werkaanbod en door deadlines, is daartoe
onvoldoende. Dat gedurende iets meer dan twee jaren werkzaamheden op
twee verschillende locaties moesten worden verricht en dat deze tussen
15.00 en 23.30 uur moesten worden uitgevoerd, maakt ook nog niet dat
sprake was van de aan GLS verweten overbelasting. Bijzondere of
bijkomende feitelijke omstandigheden die tot een ander oordeel zouden
kunnen leiden, zijn door [appellant] in dit verband niet gesteld.
Daartoe was wel aanleiding nu GLS ter betwisting onder meer benadrukt
dat [appellant] destijds nimmer heeft aangegeven het werken op twee
locaties bezwarend te achten en GLS bovendien aangeeft dat de
werkzaamheden niet in strijd met enig wettelijk voorschrift werden
verricht, terwijl het overwerk volgens GLS voorts “binnen de marges”
bleef nu, zoals GLS op de zitting onbetwist heeft aangevoerd,
[appellant] in 2003 tot juli 25 overuren heeft gemaakt, hetgeen
neerkomt op 8 minuten per dag. Uit de stellingen van [appellant] volgt
daarom niet, althans onvoldoende duidelijk en concreet, dat in de
periode tot juli 2003 sprake was van de aan GLS verweten overbelasting.
5.5 Waar [appellant] stelt in de periode tot juli 2003 psychisch
letsel in de uitoefening van zijn werkzaamheden te hebben opgelopen als
gevolg van de aan GLS verweten grievende bejegening, wijst [appellant]
in het bijzonder op het aan GLS verweten gedrag inzake de opname van
verlofdagen, het gebrek aan belangstelling voor (en erkenning van) de
sinds 2000 door [appellant] ondervonden gezondheidsproblemen, de
twijfel aan tijdens vakanties gedane ziekmeldingen, de plotselinge
loonopschorting in december 2001, de tijdens ziekte uitgeoefende druk
om toch te komen werken, de onaangekondigde bezoeken tijdens zijn
ziekte en dat drie leidinggevende “zwaargewichten” meedeelden dat
[appellant] zijn in vier uren verrichte werk in twee uren kon doen. Ook
met betrekking tot deze door GLS betwiste omstandigheden voldoet
[appellant] niet aan zijn stelplicht. Voor zover GLS ter betwisting
aangeeft dat verlofdagen konden worden opgenomen indien dat vooraf
tijdig was aangevraagd en de werkzaamheden dat toelieten, lag het op de
weg van [appellant] om de beweerde verlofproblematiek nader feitelijk
te concretiseren en onderbouwen, maar dat heeft hij nagelaten. GLS
heeft bij pleidooi aangegeven er wel op te hebben aangedrongen dat
(wegens tijdens verlof gedane ziekmeldingen) ontstane verlofstuwmeren
door de opname van verlof moesten worden voorkomen. Het hof acht dat
niet onredelijk. Dat GLS aangeeft tijdens ziekte van [appellant] te
hebben geïnformeerd naar de verwachtingen omtrent werkhervatting, is
onvoldoende om te concluderen tot de gestelde uitgeoefende
ongeoorloofde druk tot werkhervatting. Ondanks betwisting van de
tijdens ziekte uitgeoefende druk om toch te komen werken, stelt
[appellant] ter feitelijke onderbouwing eigenlijk ook niet veel meer
dan dat hij door GLS op 5 december 2001 onaangekondigd thuis werd
bezocht, dat hij vóór juli 2003 een keer met longontsteking toch moest
komen werken, dat hij tijdens ziekte wel eens thuis werd gebeld en dat
GLS in zo'n telefoongesprek dan aangaf dat er niemand was om zijn
werkzaamheden over te nemen. Dat is echter een onvoldoende onderbouwing
van de gestelde grievende bejegening, te meer indien daarbij het
navolgende in aanmerking wordt genomen. Eind 2001 en begin 2002 werd in
de namens [appellant] aan GLS geschreven correspondentie niet geklaagd
over het aan GLS verweten gedrag inzake de opname van verlofdagen en de
tijdens ziekte uitgeoefende druk om toch te komen werken, terwijl
[appellant] verder zelf aangeeft dat hij in ieder geval in 2002 na de
komst van een collega zijn verlofdagen flexibeler kon opnemen. Ter
betwisting van de overige gestelde omstandigheden betoogt GLS
gemotiveerd dat zij met haar gedrag heeft gereageerd op door
[appellant] bij zijn werkzaamheden in acht te nemen verbeterpunten en
op door [appellant] gepleegde schendingen van verzuim- of andere
werknemersverplichtingen dan wel dat zij met haar handelwijze slechts
uitvoering heeft gegeven aan haar werkgeversverplichtingen inzake
verzuim(begeleiding). Desondanks onderbouwt en concretiseert
[appellant] een en ander - behoudens slechts enkele door GLS
gemotiveerd weersproken voorvallen - feitelijk niet, althans
onvoldoende, nader. Voor zover [appellant] zich daartoe beroept op de
(als productie 1 bij memorie van grieven overgelegde) brief van 18 juli
1997 blijkens welke brief zijn “prestaties en functioneren (...) het
afgelopen jaar als “goed” (werden) gewaardeerd” en op grond waarvan (de
rechtsvoorganger van) GLS hem toen een bonus toekende, kan ook dat
[appellant] niet baten nu die brief betrekking heeft op de periode 1996
/1997 en niet op de onderhavige periode 2001 en 2002.
5.6 Voor zover [appellant] het gestelde psychische letsel baseert op
in de periode van juli 2003 tot 1 mei 2006 aan GLS verweten gedrag met
betrekking tot de in juli 2003 gewijzigde functiebenaming, zijn
(verlaagde her)inschaling in juli 2003 en de in september 2003
toegepaste loonopschorting, kan er niet aan worden voorbijgezien dat
het door de kantonrechter (rechtbank Rotterdam, sector kanton) tussen
partijen gewezen vonnis van 3 maart 2006 in kracht van gewijsde is
gegaan, zodat de daarin vervatte beslissingen tussen partijen bindende
kracht hebben. Voor zover hier van belang is in dat (als productie 50
bij conclusie van antwoord overgelegde) vonnis beslist dat medio 2003
“GLS (...) de functiebenaming en de inschaling van [appellant]
bevoegdelijk heeft gewijzigd” en ten aanzien daarvan “niet de
gevolgtrekking (kan) worden getrokken dat GLS hierbij niet correct
heeft geopereerd”. In datzelfde vonnis is ook al beslist dat niet “kan
worden gesproken van een foute beslissing van GLS op 15 september 2003
om de betaling van [appellant]'s loon op te schorten” en dat
“[appellant] GLS niet (kan) verwijten dat zij onnodig, tot 1 oktober
2004, heeft gedraald met de uitbetaling van zijn loon”. Die aan GLS
verweten gedragingen kunnen al daarom niet in strijd met enige norm van
goed werkgeverschap worden geoordeeld of als grievende bejegening van
[appellant] worden geduid.
5.7 Voor zover overigens al sprake zou zijn geweest van overbelasting
of grievende bejegening door GLS, volgt ook uit de daartoe door
[appellant] ingeroepen stukken nog niet dat het psychisch letsel
daardoor werd veroorzaakt. Zo is de (als productie 13 bij dagvaarding
in eerste aanleg overgelegde) medische expertise d.d. 24 november 2003
van psychiater R. Soylu uitsluitend opgesteld ter beantwoording van de
vraag of [appellant] op en na medio 2003 op medische gronden
arbeidsongeschikt moet worden geacht. Voor zover psychiater R. Soylu
rapporteert dat [appellant] “een 48 jarige man van Hindoestaanse
afkomst (is) met depressieve stoornis en met vitale kenmerken, die
chronisch van aard is, ten gevolge van oplopende en onoplosbaar
arbeidsconflict”, volgt daaruit wel dat [appellant] als gevolg van een
ervaren arbeidsconflict psychische klachten ondervindt, maar niet dat
aan GLS terzake van dit arbeidsconflict een verwijt kan worden gemaakt.
Mede omdat psychiater R. Soylu de door [appellant] ervaren klachten
verder ook relateert aan “de subassertieve houding en mogelijk
karakter” van [appellant] en geen enkele wijziging adviseert met
betrekking tot de werk- of arbeidssituatie, doch met het oog op de
toekomst slechts adviseert dat [appellant] “een assertiviteit-training
nodig (heeft) om zijn handelwijze in de toekomst te verbeteren en zeker
om in zulke conflict situaties te durven leren second opinion aan te
vragen”, volgt uit diens rapportage juist veeleer dat de door
[appellant] ervaren psychische klachten niet hun oorzaak vinden in de
werkomstandigheden bij of de bejegening door GLS. Ook de (als productie
14 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde) medische rapportage
d.d. 1 september 2004 van zenuwarts/psychiater J.A.H. Koelen is
uitsluitend opgesteld ter beantwoording van de vraag of [appellant]
arbeidsongeschikt moet worden geacht, maar dan voor de periode op en na
15 september 2003. Zenuwarts/psychiater J.A.H. Koelen rapporteert dat
de bevindingen en conclusies van psychiater R. Soylu door hem “volledig
worden onderschreven”. Net als de voornoemde rapporten van psychiater
R. Soylu en zenuwarts/psychiater J.A.H. Koelen, bevatten de voorhanden
huisarts- en RIAGG Parnassia-bevindingen wel aanknopingspunten voor het
oordeel dat [appellant] als gevolg van een ervaren arbeidsconflict
psychische klachten ondervindt, maar niet dat sprake was van de aan GLS
verweten overbelasting of grievende bejegening.
5.8 Daargelaten dat bovendien nog is gebleken van bij [appellant]
aanwezige long- en/of bronchitisklachten en dat [appellant] ook volgens
zijn eigen stellingen aan GLS nimmer relevante mededelingen heeft
gedaan omtrent zijn fysieke en mentale gesteldheid, volgt al uit het
voorgaande dat de stellingen en stukken van [appellant] niet of
nauwelijks aanknopingspunten bevatten waaruit volgt dat sprake is van
psychisch letsel dat tijdens of door de uitoefening van zijn
werkzaamheden is ontstaan. Wegens een onvoldoende feitelijke
onderbouwing van diens stellingen is de thans door [appellant]
gevorderde verklaring voor recht inzake de aansprakelijkheid van GLS
voor schade als gevolg van de geschonden zorgverplichting, daarom niet
toewijsbaar. Voor zover [appellant] betoogt dat aan zijn stelplicht
geen hoge eisen mogen worden gesteld omdat hij zich beroept op
werknemersbescherming en omdat hij volgens medische informatie een
ingehouden persoonlijkheid heeft die niet snel klaagt, treft dat betoog
geen doel. Daarmee miskent [appellant] dat hij als partij die
stellingen of feiten in een gerechtelijke procedure wil inroepen, dit
op zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter en de wederpartij
duidelijk is wat zijn stellingname precies inhoudt. LJN BJ2194