Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 260509 burnout; schending zorgplicht, hof gelast deskundigenbericht naar causaal verban

AANSPRAKELIJKHEID WERKGEVER, burnout

Hof Den Haag 260509 burnout; schending zorgplicht, hof gelast deskundigenbericht naar causaal verband
Het gaat om het volgende.

2.1 [de werkneemster], geboren op [geboortedatum], is vanaf 1 oktober 1993 tot 1 juni 2003 in dienst geweest van De Compaan.
( volgt zeer uitgebreide schets van de werkomstandigheden EJD)


2.44 De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van [de werkneemster] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.

3. In beroep heeft [de werkneemster] gevorderd bij arrest het bestreden vonnis te vernietigen, de vorderingen van [de werkneemster] (met uitzondering van de incidentele vordering onder b. en met herformulering van de vordering in de hoofdzaak sub 2, aldus dat het zinsdeel betreffende het kennelijk onredelijk ontslag is geschrapt) alsnog toe te wijzen, een en ander met veroordeling van De Compaan in de proceskosten in beide instanties.

4. [de werkneemster] heeft zeven grieven aangevoerd. De grieven I en II zien op de incidentele vordering ex artikel 843a Rv en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5. [de werkneemster] heeft gevorderd dat alle door De Compaan gedurende het dienstverband van [de werkneemster] bij De Compaan vervaardigde Risico Inventarisaties en Evaluaties (RI&E’s), inclusief de bij behorende Plannen van Aanpak, door De Compaan in het geding worden gebracht. De Compaan heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat zij buiten het concept van de RI&E voor de Stichting sociaal paedagogisch centrum “Sandhaghe” er verder geen stukken beschikbaar zijn. [de werkneemster] heeft op deze stelling nog niet kunnen reageren. Zij zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. Als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er geen verdere stukken beschikbaar zijn heeft [de werkneemster] geen belang bij haar vordering. Dit punt zal bij gelegenheid van de nader te gelasten comparitie aan de orde kunnen komen.

6. Met grief VII klaagt [de werkneemster] dat de kantonrechter het haar gegeven ontslag niet kennelijk onredelijk heeft geacht.

7. De Compaan stelt dat de vordering uit kennelijk onredelijk ontslag ex artikel 7:683 lid 1 BW is verjaard omdat niet tijdig, dat wil zeggen binnen zes maanden na het ontslag, een vordering terzake aanhangig is gemaakt. [de werkneemster] heeft op deze stelling niet gereageerd.

8. Naar het oordeel van het hof is de vordering uit kennelijk onredelijk ontslag verjaard. Het ontslag dateert van 1 juni 2003, terwijl het inleidend exploot dateert van 29 september 2005 en gesteld noch gebleken is dat de verjaring van de vordering eerder is gestuit. Dit heeft tot gevolg dat grief VII faalt.

9. De grieven III en IV hebben betrekking op de vordering ex artikel 7:658 BW en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

10. Het hof stelt voorop (i) dat het op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aan [de werkneemster] is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij de schade waarvan zij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden, en voorts (ii) dat het aan De Compaan is om te stellen en zonodig te bewijzen dat zij de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht heeft nageleefd. De beoordeling van de als (i) en (ii) geduide vragen hangt in zoverre samen, dat moet worden beoordeeld of er een causaal verband bestaat tussen de door [de werkneemster] gevorderde schade en de eventuele schending van de zorgplicht door De Compaan.

11. [de werkneemster] stelt dat De Compaan verkeerde keuzes heeft gemaakt bij het selecteren van jongeren voor de Fruinstraat, dat die keuzes in strijd waren met de door De Compaan zelf voorgestane opzet van de Fruinstraat, en dat vervolgens in het geheel niet, volstrekt inadequaat of veel te laat is opgetreden tegen de daaruit voorspelbaar voortvloeiende problemen, zoals mishandeling van en agressie jegens het personeel. Andere problemen die daaruit voortvloeiden waren een groot personeelsverloop en een neerwaartse spiraal van steeds verder verslechterende werksfeer en
-omstandigheden. Met signalen en noodkreten van het personeel werd niets of veel te laat iets gedaan. Aldus is De Compaan tekortgeschoten in haar zorgplicht. [de werkneemster] heeft als gevolg van de werksituatie psychische klachten opgelopen, waardoor zij arbeidsongeschikt is geworden en schade lijdt, aldus nog steeds [de werkneemster].

12. De Compaan betwist (i) dat [de werkneemster] als gevolg van de werksituatie arbeidsongeschikt is geworden, en (ii) dat zij tekort is geschoten in haar zorgplicht, kort en zakelijk samengevat als volgt.

- Het voorbereid zijn op agressief gedrag van cliënten is inherent aan het werk van begeleider in een sociowoning. De cliënten met moeilijk verstaanbaar gedrag verblijven juist vanwege dat gedrag in een speciaal daarvoor ingerichte woning en verblijven niet gewoon thuis in het eigen gezin. De cliënten zijn niet te veranderen. [de werkneemster] heeft als Z-verpleegkundige geleerd om zich jegens de cliënt zo op te stellen dat het gedrag en de angst van de cliënt is om te buigen. De Compaan kon niet meer doen dan het voorlichten en trainen van haar medewerkers.

- De Fruinstraat was niet de makkelijkste locatie. Er was sprake van twee doelgroepen, met moeilijk verstaanbaar gedrag, met relatief jonge medewerkers. Niettemin was daar extra aandacht voor en waren er meer medewerkers dan elders binnen De Compaan gebruikelijk was. Hoewel het agressief gedrag op de Fruinstraat extremer was dan op andere locaties, was er van uitzonderlijk agressief gedrag geen sprake.

- Er was geen sprake van een extreem hoge werkdruk. De invalkrachten werden betrokken van een gespecialiseerd uitzendbureau en alleen ingezet als tweede medewerker.

- De selectie van jongeren was niet verkeerd. Gaandeweg is er twijfel ontstaan of de woning geschikt was voor de daarin woonachtige cliënten. Hierop heeft De Compaan concrete actie ondernomen. Zo is er bij voorbeeld een coach aangesteld en is er rond de cliënt [G] een speciaal team geformeerd. Naar aanleiding van het onderzoek van mevrouw [I] is uiteindelijk het besluit genomen om de locatie Fruinstraat te sluiten. Het heeft enige tijd gekost om tot de sluiting te beslissen. Gelet op de diverse belangen zoals die van de cliënten, mocht die besluitvorming ook enige tijd kosten.

- De Compaan kon er niet op voorbereid zijn dat [de werkneemster] aan overbelasting zou kunnen bezwijken. Er waren geen signalen die daarop wezen. [de werkneemster] is in 1998 overgestapt van de blauwe groep naar de gele groep, omdat zij zich in de eerste groep niet staande kon houden. In 1998 en in 2000 is [de werkneemster] aangeboden om naar een andere locatie te gaan. Zij had daarop in moeten gaan.

13. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overgelegde stukken dat [de werkneemster] bij de uitoefening van haar werkzaamheden jarenlang met grote regelmaat is geconfronteerd met een problematiek van forse (mede op haar gerichte) agressie. Het hof baseert dit op de brief van [de werkneemster] aan mevrouw [de leidinggevende] van 7 maart 1999 (zie sub 2.15), de brief van het personeel van de Fruinstraat aan de sectormanager (zie sub 2.16), de bevindingen en de aanbevelingen van de coach mevrouw[F] (zie sub 2.18 en 2.19), het gespreksverslag van 31 januari 2000 (zie sub 2.21), het plan van aanpak bij de memo van 8 februari 2000 (zie sub 2.23), de lijst van actiepunten (zie sub 2.24) en de verklaringen van mevrouw [N] en mevrouw [O] (zie sub 2.34). De Compaan heeft onvoldoende gesteld om tot een ander oordeel te komen. Voorts acht het hof de verklaring van mevrouw [N], anders dan De Compaan heeft aangevoerd, wel geloofwaardig nu deze in lijn is met de overige stukken. Aan die geloofwaardigheid doet niet af dat mevrouw [N] in februari 2000 aan de coach meedeelde dat “geel” goed liep en dat er (op “geel”) geen behoefte was aan inmenging van de coach, nu in het verslag van de coach waarin die mededeling is vermeld, ook staat dat er problemen bij “blauw” zijn en “onhoudbare cliënten die de sfeer in het gehele pand verzieken”.

14. Voorts is er naar het oordeel van het hof sprake geweest van (i) een woonlocatie die ongeschikt was voor de huisvesting van jongeren met ernstige gedragsproblematiek, (ii) teams die niet goed functioneerden, (iii) een zeer hoog personeelsverloop, (iv) teveel onvoldoende gekwalificeerde invalkrachten, en (v) slechte communicatie tussen de teamleden onderling en (vi) een problematische samenwerking met de direct leidinggevende [de leidinggevende]. Het hof baseert dit op de sub 13. genoemde stukken en het verslag van mevrouw [I] (zie sub 2.20), de brief van De Compaan van 13 maart 2000 aan de Inspecteur voor de Gezondheidszorg (zie sub 2.25) en het oordeel van de Klachtencommissie van 30 maart 2000 (zie sub 2.26). Aan het voorgaande doet niet af dat het personeel van de Fruinstraat, waaronder [de werkneemster], op 31 januari 2000 hebben verklaard volledig achter [de leidinggevende] als teamleider te staan (zie sub 2.22). Die verklaring is gegeven op dezelfde dag als die waarop een gesprek heeft plaatsgevonden over het conflict met de ouders van cliënt [G]. In het sub 2.30 geciteerde “Evaluatierapport [G]” over [de leidinggevende] is vermeld dat zij “niet meer in staat [was] om door een aantal factoren de klachten op een adequate wijze aan te pakken”. Tegen de achtergrond van dat conflict kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gezegd dat de kritiek van [de werkneemster] op [de leidinggevende] onterecht of ongeloofwaardig is.

15. Tussen partijen is geen debat over de vraag of [de werkneemster] arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van psychische klachten. De behandelend psycholoog drs. [de psycholoog] heeft als diagnose gesteld dat de klachten van [de werkneemster] wijzen op burnout. Zij baseert die diagnose op, kort gezegd, "werkgerelateerde problemen" en de gevoelens van frustratie van [de werkneemster], in combinatie met haar sterke verantwoordelijkheidsgevoel voor het welzijn van de cliënten en haar subassertieve persoonlijkheid. Gesteld noch gebleken is dat drs. [de psycholoog] ondeskundig is of dat haar bevindingen onbetrouwbaar zijn. De bevindingen van drs. [de psycholoog] sluiten aan bij de consultnotities van de arboarts, zoals deze zijn overgelegd en verkort zijn weergegeven en geïnterpreteerd in de rapportage van drs.[M] van het NCB. Evenmin is gesteld of gebleken dat[M] ondeskundig is of dat zijn bevindingen onbetrouwbaar zijn. De verzekeringsarts [L] stelt als diagnose: “surmenage met dysthyme klachten”, hetgeen wijst op overspanning met licht depressieve klachten. Deze omstandigheden, tegen de achtergrond van wat sub 13. en 14. is geoordeeld over de werksituatie, zijn voor het hof sterke aanwijzingen dat de psychische klachten van [de werkneemster] zijn ontstaan in de uitoefening van haar werkzaamheden.

16. Tegen laatstgenoemde conclusie pleit echter dat, wat De Compaan terecht aanvoert, ervaringsregels leren dat psychische klachten als de onderhavige dikwijls multicausaal van aard zijn. Zo is niet uitgesloten dat de arbeidsongeschiktheid van [de werkneemster] niet, of niet volledig aan de werksituatie is toe te rekenen. Ook de door de verzekeringsarts gehanteerde CAS-diagnosecode “80P619” kan, maar behoeft overigens niet noodzakelijkerwijs (Hof ’s-Gravenhage, 18 januari 2008, LJN: BC7681), wijzen op niet-arbeidsgerelateerde oorzaken en/of andere klachten dan een burnout. Het hof acht tevens van belang dat de precieze aard van de klachten en het causaal verband tussen de klachten en de werksituatie (nog) niet door een terzake kundige en onafhankelijke arts is beoordeeld. Hoewel aldus aanwijzingen bestaan dat de psychische klachten van [de werkneemster] zijn ontstaan in de uitoefening van haar werkzaamheden, is naar het oordeel van het hof het bewijs daarvan nog niet geleverd. Het hof overweegt gezien het voorgaande een deskundige te benoemen, waarop hierna sub 33. wordt teruggekomen.

17. Voor toepassing van de zogenaamde omkeringregel op het punt van het causaal verband ziet het hof gezien hetgeen sub 16. is overwogen, geen aanleiding.

18. Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er een causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid van [de werkneemster] en de uitoefening van haar werkzaamheden, dient te worden beoordeeld of De Compaan heeft voldaan aan de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht. Het betreft dan de zorgplicht die is gericht op wat sub 13. en 14. is geoordeeld over de werksituatie.

19. Het hof stelt voorop dat er sprake is van een situatie waarin er een voor De Compaan kenbare situatie was dat (een werknemer als) [de werkneemster] in de uitoefening van haar werkzaamheden regelmatig zou worden blootgesteld aan agressie. De Compaan heeft in dit verband gesteld dat die blootstelling inherent was aan het werk van begeleider. In die situatie diende De Compaan als goed werkgever (artikel 7:611 BW) ten aanzien van de agressie (i) de arbeid zodanig te organiseren, de arbeidsplaatsen zodanig in te richten en zodanige werkmethoden toe te passen dat daarvan geen nadelige invloed zou uitgaan op de veiligheid en de gezondheid van (een werknemer als) [de werkneemster], (ii) maatregelen te treffen om de gevaren voor de veiligheid of gezondheid van (een werknemer als) [de werkneemster] bij de bron of zoveel mogelijk bij de bron daarvan zou worden voorkomen, en (iii) er in te voorzien dat in een situatie, waarin direct gevaar voor de veiligheid of gezondheid aanwezig is, (een werknemer als) [de werkneemster] zich snel in veiligheid kon stellen, dan wel andere passende maatregelen kon nemen. Deze verplichtingen gelden, tenzij een en ander redelijkerwijs niet van De Compaan kon worden verlangd. Voorts diende De Compaan (iv) er voor te zorgen dat (een werknemer als) [de werkneemster] zoveel mogelijk werd beschermd tegen agressie en de gevolgen daarvan. Ten aanzien van al deze verplichtingen diende De Compaan als goed werkgever (v) bedoelde gevaren schriftelijk te inventariseren, te evalueren, daarop beleid te ontwikkelen en te toetsen. Al deze verplichtingen zijn door de jaren heen ook expliciet in wetgeving vastgelegd. Vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst voorziet artikel 3 (thans: lid 1) Arbeidsomstandighedenwet in de verplichtingen geduid als (i) tot en met (iii). De verplichting geduid als (iv) is vanaf 1 oktober 1994 geregeld in artikel 3 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. De verplichtingen geduid als (v) zijn vanaf 1 november 1999 geregeld in artikel 3 lid 2 en artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.

20. Van een invulling van de sub 19. genoemde verplichtingen is onvoldoende gebleken. Door De Compaan is overgelegd een concept RI&E van de arbodienst de Twaalf Provinciën. Genoemde RI&E is opgesteld voor de Stichting sociaal paedagogisch centrum “Sandhaghe” (zie sub 5.), terwijl uit het stuk niet kan worden afgeleid dat het (ook) ziet op De Compaan en/of de Fruinstraat. Als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de RI&E ook ziet op De Compaan en/of de Fruinstraat, geldt dat de RI&E geen, althans onvoldoende blijk geeft van een invulling van de sub 19. genoemde verplichtingen. Aan die verplichtingen wordt in de RI&E geen kenbare aandacht besteed.

21. Voor het naleven van de sub 19. genoemde verplichtingen bestaat naar het oordeel van het hof temeer aanleiding, nu mag worden aangenomen dat de blootstelling aan agressie op de Fruinstraat een zware pyschische belasting vormt en serieuze risico’s meebracht voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers, en die risico’s voor een niet onbelangrijk deel te voorzien waren. Zo is er bijvoorbeeld in de brief van de medewerkers van de Fruinstraat (zie sub 2.16) op gewezen dat het levensgevaarlijk is om “gedrags¬moeilijke pubers” naar de 1 of 2 etages hoger gelegen slaapkamers te brengen via een trap, omdat dat met veel getrek, gesleep, geschop enz. enz. gepaard gaat”. Aangenomen mag voorts worden dat bij deugdelijke inventarisatie vooraf de ongeschiktheid van de locatie Fruinstraat was onderkend. Die inventarisatie had tot vroegtijdige maatregelen, zoals aanpassing van het pand en/of het beperken van het aantal bewoners, de zwaarte van de cliënten, de combinatie van groepen en/of tot het vormen van beleid dienen te leiden. Evenzeer ligt voor de hand dat een groot verloop onder de begeleiders en de inzet van onvoldoende gekwalificeerde begeleiders (zie oordeel Klachtencommissie, sub 2.26) de beheersbaarheid van agressie negatief beïnvloedt. Ook ten aanzien van dat punt hadden maatregelen moeten worden getroffen of beleid dienen te worden ontwikkeld.

22. Van belang is voorts dat [de werkneemster] onbetwist heeft gesteld dat de problemen door het personeel van de Fruinstraat bij herhaling bij De Compaan aan de orde zijn gesteld. Gesteld noch gebleken is dat De Compaan eigener beweging heeft getoetst of de teams op de sociowoning naar behoren functioneerden en/of de agressie zich op een beheersbaar niveau bevond. [de werkneemster] heeft gesteld dat de problemen met agressie in de loop der jaren, zij begon in 1993, toenamen. De Compaan heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Door De Compaan is slechts aangevoerd dat de selectie van jongeren niet heeft bijgedragen aan de toename van de agressie. Tegen deze achtergrond is het inschakelen van een coach in juni 1999 aan de late kant en daarmee niet adequaat. Gezien de acute problematiek van de voortdurende en slecht beheersbare agressie, had van De Compaan voortvarende actie mogen worden verwacht, die echter niet is gebleken. De Compaan heeft weliswaar gesteld dat de besluitvorming om de Fruinstraat te sluiten enige tijd heeft gekost en mocht kosten, maar onvoldoende is onderbouwd dat er geen tijdelijke maatregelen denkbaar waren. Zo is bijvoorbeeld denkbaar dat de groepen in ieder geval tijdelijk van elkaar zouden worden gescheiden.

23. Het hof acht van belang dat de gevraagde afzonderingsruimte er niet is gekomen, de bezetting niet werd gewijzigd en er geen achterwacht kwam voor de nachtelijke uren. De Compaan heeft onvoldoende onderbouwd waarom aan dat verzoek van het personeel van de Fruinstraat geen gevolg is gegeven. Het hof heeft hierbij betrokken dat het voormalige kantoor op de begane grond werd verplaatst naar de eerste etage, zodat die ruimte voor twee heel moeilijke jongens kon worden gebruikt. [de werkneemster] heeft onweersproken gesteld dat het verplaatsen van het kantoor het houden van toezicht in combinatie met het kantoorwerk onmogelijk heeft gemaakt en soms tot spanningen en conflicten heeft geleid op de groep als het personeel van de groep naar het kantoor moest.

24. De Compaan heeft gesteld dat het voor haar niet kenbaar was dat [de werkneemster] aan overbelasting zou kunnen bezwijken, nu zij daar geen signalen van kreeg. Als al wordt aangenomen dat De Compaan dergelijke signalen niet kreeg, doet dat naar het oordeel van het hof niet af aan de verantwoordelijkheid van De Compaan om proactief bedacht te zijn op mogelijke overbelasting. Dit geldt temeer nu [de werkneemster] naar zeggen van De Compaan een gesloten type is en weinig communicatief is. Daar komt bij dat [de werkneemster] met haar brief van 7 maart 1999 (zie sub 2.15) duidelijk aangaf dat zij grote moeite had met extreem gedrag en agressie. Ook de beoordeling van 3 oktober 1996 (zie sub 2.9) wijst daar op. De Compaan heeft voorts gesteld dat zij rond 1998 aan [de werkneemster] de mogelijkheid heeft geboden om naar een andere (minder zware omdat er cliënten woonden met minder extreem gedrag) woonlocatie te gaan, zodat zij een nieuwe start zou kunnen maken. Ook dit wijst op bekendheid bij De Compaan van de door [de werkneemster] als zeer belastend ervaren problematiek.

25. Naar het oordeel van het hof had van De Compaan mogen worden verlangd dat zij het overplaatsingsaanbod niet of minder facultatief aan [de werkneemster] had gepresenteerd, althans dat zij zou hebben onderzocht, gezien voormeld gesloten karakter van [de werkneemster], of een minder vrijblijvend aanbod moest worden gedaan. Het betreft immers een problematiek van agressie die zich jarenlang heeft voorgedaan en evident psychisch belastend is, een werknemer (met een gesloten karakter) die heeft aangegeven daar grote moeite mee te hebben.

26. De Compaan heeft voorts gesteld dat [de werkneemster] als verpleegkundige als geen ander had moeten weten dat de locatie Fruinstraat kennelijk niet voor haar ideaal was en zij dus zelf grenzen had moeten stellen. Het hof verwerpt deze stelling, aangezien het primair de verantwoordelijkheid van De Compaan is om te waken voor de gezondheid van [de werkneemster] in verband met de belasting door het werk, terwijl met betrekking tot de agressie van cliënten niet is onderbouwd in hoeverre [de werkneemster] feitelijk in staat was om aan die agressie grenzen te stellen.

27. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat De Compaan niet aan haar zorgplicht heeft voldaan, indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid van [de werkneemster] en de uitoefening van haar werkzaamheden.

28. Voor zover De Compaan stelt dat er sprake is van bewuste roekeloosheid aan de zijde van [de werkneemster] vanwege het niet aanvaarden van een overplaatsingsaanbod, verwerpt het hof die stelling. Gesteld noch gebleken is dat die beslissing een roekeloos karakter had en dat [de werkneemster] bij het verwerpen van het overplaatsingsaanbod zich daarvan daadwerkelijk bewust was.

29. De grieven V en VI zien op de vordering tot schadevergoeding op de subsidiaire grondslag van schending van de beginselen van goed werkgeverschap, en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

30. De grieven falen nu de vordering op de subsidiaire grondslag onvoldoende is toegelicht en onderbouwd.

31. De enkele verwijzing naar HR 18 maart 2005, RvdW 2005, 46 ter onderbouwing van de stelling dat werkgever een WAO-excedent verzekering had moeten sluiten, is onvoldoende. Het oordeel in het arrest van 18 maart 2005 dat KLM gehouden was om de in die casus aan de orde zijnde risico's voor haar rekening te nemen, eventueel door het sluiten van een adequate verzekering, is gebaseerd op de in die casus relevante omstandigheden.

32. De verwijzing naar tekortschieten in de veiligheidsverplichtingen is niet toegelicht of onderbouwd.

33. Als hiervoor sub 16 aangegeven overweegt het hof om een deskundige te benoemen. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten om het eventueel benoemen van (een) deskundige(n), en de daaraan te stellen vragen, te bespreken. Het te zijner tijd aan de eventueel te benoemen deskundige(n) te betalen voorschot zal [de werkneemster] moeten voldoen, nu zij de bewijslast draagt van haar stelling dat zij in de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden.

34. Ter comparitie zullen partijen zich voorts kunnen uitlaten over het al dan niet meer bestaande belang van [de werkneemster] bij haar vordering ex artikel 843a Rv.

35. De te gelasten comparitie van partijen zal tevens dienen voor het beproeven van een minnelijke schikking.

36. In verband met het bevorderen van een vruchtbaar verloop van de comparitie dient [de werkneemster] voordien een (letsel)schadestaat, houdende een deugdelijke en met bewijsstukken onderbouwde berekening van haar schade over te leggen.

37. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden. LJN BJ3482