Hof Den Haag 260509 burnout; schending zorgplicht, hof gelast deskundigenbericht naar causaal verban
- Meer over dit onderwerp:
AANSPRAKELIJKHEID WERKGEVER, burnout
Hof Den Haag 260509 burnout; schending zorgplicht, hof gelast deskundigenbericht naar causaal verband
Het gaat om het volgende.
2.1 [de werkneemster], geboren op [geboortedatum], is vanaf 1 oktober
1993 tot 1 juni 2003 in dienst geweest van De Compaan.
( volgt zeer uitgebreide schets van de werkomstandigheden EJD)
2.44 De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van
[de werkneemster] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
3. In beroep heeft [de werkneemster] gevorderd bij arrest het bestreden
vonnis te vernietigen, de vorderingen van [de werkneemster] (met
uitzondering van de incidentele vordering onder b. en met
herformulering van de vordering in de hoofdzaak sub 2, aldus dat het
zinsdeel betreffende het kennelijk onredelijk ontslag is geschrapt)
alsnog toe te wijzen, een en ander met veroordeling van De Compaan in
de proceskosten in beide instanties.
4. [de werkneemster] heeft zeven grieven aangevoerd. De grieven I en II
zien op de incidentele vordering ex artikel 843a Rv en lenen zich voor
gezamenlijke behandeling.
5. [de werkneemster] heeft gevorderd dat alle door De Compaan gedurende
het dienstverband van [de werkneemster] bij De Compaan vervaardigde
Risico Inventarisaties en Evaluaties (RI&E’s), inclusief de bij
behorende Plannen van Aanpak, door De Compaan in het geding worden
gebracht. De Compaan heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat zij
buiten het concept van de RI&E voor de Stichting sociaal
paedagogisch centrum “Sandhaghe” er verder geen stukken beschikbaar
zijn. [de werkneemster] heeft op deze stelling nog niet kunnen
reageren. Zij zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. Als
veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er geen verdere stukken
beschikbaar zijn heeft [de werkneemster] geen belang bij haar
vordering. Dit punt zal bij gelegenheid van de nader te gelasten
comparitie aan de orde kunnen komen.
6. Met grief VII klaagt [de werkneemster] dat de kantonrechter het haar
gegeven ontslag niet kennelijk onredelijk heeft geacht.
7. De Compaan stelt dat de vordering uit kennelijk onredelijk ontslag
ex artikel 7:683 lid 1 BW is verjaard omdat niet tijdig, dat wil zeggen
binnen zes maanden na het ontslag, een vordering terzake aanhangig is
gemaakt. [de werkneemster] heeft op deze stelling niet gereageerd.
8. Naar het oordeel van het hof is de vordering uit kennelijk
onredelijk ontslag verjaard. Het ontslag dateert van 1 juni 2003,
terwijl het inleidend exploot dateert van 29 september 2005 en gesteld
noch gebleken is dat de verjaring van de vordering eerder is gestuit.
Dit heeft tot gevolg dat grief VII faalt.
9. De grieven III en IV hebben betrekking op de vordering ex artikel 7:658 BW en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
10. Het hof stelt voorop (i) dat het op grond van artikel 7:658 lid 2
BW aan [de werkneemster] is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat
zij de schade waarvan zij vergoeding vordert, heeft geleden in de
uitoefening van haar werkzaamheden, en voorts (ii) dat het aan De
Compaan is om te stellen en zonodig te bewijzen dat zij de in artikel
7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht heeft nageleefd. De beoordeling van
de als (i) en (ii) geduide vragen hangt in zoverre samen, dat moet
worden beoordeeld of er een causaal verband bestaat tussen de door [de
werkneemster] gevorderde schade en de eventuele schending van de
zorgplicht door De Compaan.
11. [de werkneemster] stelt dat De Compaan verkeerde keuzes heeft
gemaakt bij het selecteren van jongeren voor de Fruinstraat, dat die
keuzes in strijd waren met de door De Compaan zelf voorgestane opzet
van de Fruinstraat, en dat vervolgens in het geheel niet, volstrekt
inadequaat of veel te laat is opgetreden tegen de daaruit voorspelbaar
voortvloeiende problemen, zoals mishandeling van en agressie jegens het
personeel. Andere problemen die daaruit voortvloeiden waren een groot
personeelsverloop en een neerwaartse spiraal van steeds verder
verslechterende werksfeer en
-omstandigheden. Met signalen en noodkreten van het personeel werd
niets of veel te laat iets gedaan. Aldus is De Compaan tekortgeschoten
in haar zorgplicht. [de werkneemster] heeft als gevolg van de
werksituatie psychische klachten opgelopen, waardoor zij
arbeidsongeschikt is geworden en schade lijdt, aldus nog steeds [de
werkneemster].
12. De Compaan betwist (i) dat [de werkneemster] als gevolg van de
werksituatie arbeidsongeschikt is geworden, en (ii) dat zij tekort is
geschoten in haar zorgplicht, kort en zakelijk samengevat als volgt.
- Het voorbereid zijn op agressief gedrag van cliënten is inherent aan
het werk van begeleider in een sociowoning. De cliënten met moeilijk
verstaanbaar gedrag verblijven juist vanwege dat gedrag in een speciaal
daarvoor ingerichte woning en verblijven niet gewoon thuis in het eigen
gezin. De cliënten zijn niet te veranderen. [de werkneemster] heeft als
Z-verpleegkundige geleerd om zich jegens de cliënt zo op te stellen dat
het gedrag en de angst van de cliënt is om te buigen. De Compaan kon
niet meer doen dan het voorlichten en trainen van haar medewerkers.
- De Fruinstraat was niet de makkelijkste locatie. Er was sprake van
twee doelgroepen, met moeilijk verstaanbaar gedrag, met relatief jonge
medewerkers. Niettemin was daar extra aandacht voor en waren er meer
medewerkers dan elders binnen De Compaan gebruikelijk was. Hoewel het
agressief gedrag op de Fruinstraat extremer was dan op andere locaties,
was er van uitzonderlijk agressief gedrag geen sprake.
- Er was geen sprake van een extreem hoge werkdruk. De invalkrachten
werden betrokken van een gespecialiseerd uitzendbureau en alleen
ingezet als tweede medewerker.
- De selectie van jongeren was niet verkeerd. Gaandeweg is er twijfel
ontstaan of de woning geschikt was voor de daarin woonachtige cliënten.
Hierop heeft De Compaan concrete actie ondernomen. Zo is er bij
voorbeeld een coach aangesteld en is er rond de cliënt [G] een speciaal
team geformeerd. Naar aanleiding van het onderzoek van mevrouw [I] is
uiteindelijk het besluit genomen om de locatie Fruinstraat te sluiten.
Het heeft enige tijd gekost om tot de sluiting te beslissen. Gelet op
de diverse belangen zoals die van de cliënten, mocht die besluitvorming
ook enige tijd kosten.
- De Compaan kon er niet op voorbereid zijn dat [de werkneemster] aan
overbelasting zou kunnen bezwijken. Er waren geen signalen die daarop
wezen. [de werkneemster] is in 1998 overgestapt van de blauwe groep
naar de gele groep, omdat zij zich in de eerste groep niet staande kon
houden. In 1998 en in 2000 is [de werkneemster] aangeboden om naar een
andere locatie te gaan. Zij had daarop in moeten gaan.
13. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overgelegde stukken dat
[de werkneemster] bij de uitoefening van haar werkzaamheden jarenlang
met grote regelmaat is geconfronteerd met een problematiek van forse
(mede op haar gerichte) agressie. Het hof baseert dit op de brief van
[de werkneemster] aan mevrouw [de leidinggevende] van 7 maart 1999 (zie
sub 2.15), de brief van het personeel van de Fruinstraat aan de
sectormanager (zie sub 2.16), de bevindingen en de aanbevelingen van de
coach mevrouw[F] (zie sub 2.18 en 2.19), het gespreksverslag van 31
januari 2000 (zie sub 2.21), het plan van aanpak bij de memo van 8
februari 2000 (zie sub 2.23), de lijst van actiepunten (zie sub 2.24)
en de verklaringen van mevrouw [N] en mevrouw [O] (zie sub 2.34). De
Compaan heeft onvoldoende gesteld om tot een ander oordeel te komen.
Voorts acht het hof de verklaring van mevrouw [N], anders dan De
Compaan heeft aangevoerd, wel geloofwaardig nu deze in lijn is met de
overige stukken. Aan die geloofwaardigheid doet niet af dat mevrouw [N]
in februari 2000 aan de coach meedeelde dat “geel” goed liep en dat er
(op “geel”) geen behoefte was aan inmenging van de coach, nu in het
verslag van de coach waarin die mededeling is vermeld, ook staat dat er
problemen bij “blauw” zijn en “onhoudbare cliënten die de sfeer in het
gehele pand verzieken”.
14. Voorts is er naar het oordeel van het hof sprake geweest van (i)
een woonlocatie die ongeschikt was voor de huisvesting van jongeren met
ernstige gedragsproblematiek, (ii) teams die niet goed functioneerden,
(iii) een zeer hoog personeelsverloop, (iv) teveel onvoldoende
gekwalificeerde invalkrachten, en (v) slechte communicatie tussen de
teamleden onderling en (vi) een problematische samenwerking met de
direct leidinggevende [de leidinggevende]. Het hof baseert dit op de
sub 13. genoemde stukken en het verslag van mevrouw [I] (zie sub 2.20),
de brief van De Compaan van 13 maart 2000 aan de Inspecteur voor de
Gezondheidszorg (zie sub 2.25) en het oordeel van de Klachtencommissie
van 30 maart 2000 (zie sub 2.26). Aan het voorgaande doet niet af dat
het personeel van de Fruinstraat, waaronder [de werkneemster], op 31
januari 2000 hebben verklaard volledig achter [de leidinggevende] als
teamleider te staan (zie sub 2.22). Die verklaring is gegeven op
dezelfde dag als die waarop een gesprek heeft plaatsgevonden over het
conflict met de ouders van cliënt [G]. In het sub 2.30 geciteerde
“Evaluatierapport [G]” over [de leidinggevende] is vermeld dat zij
“niet meer in staat [was] om door een aantal factoren de klachten op
een adequate wijze aan te pakken”. Tegen de achtergrond van dat
conflict kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden
gezegd dat de kritiek van [de werkneemster] op [de leidinggevende]
onterecht of ongeloofwaardig is.
15. Tussen partijen is geen debat over de vraag of [de werkneemster]
arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van psychische klachten. De
behandelend psycholoog drs. [de psycholoog] heeft als diagnose gesteld
dat de klachten van [de werkneemster] wijzen op burnout. Zij baseert
die diagnose op, kort gezegd, "werkgerelateerde problemen" en de
gevoelens van frustratie van [de werkneemster], in combinatie met haar
sterke verantwoordelijkheidsgevoel voor het welzijn van de cliënten en
haar subassertieve persoonlijkheid. Gesteld noch gebleken is dat drs.
[de psycholoog] ondeskundig is of dat haar bevindingen onbetrouwbaar
zijn. De bevindingen van drs. [de psycholoog] sluiten aan bij de
consultnotities van de arboarts, zoals deze zijn overgelegd en verkort
zijn weergegeven en geïnterpreteerd in de rapportage van drs.[M] van
het NCB. Evenmin is gesteld of gebleken dat[M] ondeskundig is of dat
zijn bevindingen onbetrouwbaar zijn. De verzekeringsarts [L] stelt als
diagnose: “surmenage met dysthyme klachten”, hetgeen wijst op
overspanning met licht depressieve klachten. Deze omstandigheden, tegen
de achtergrond van wat sub 13. en 14. is geoordeeld over de
werksituatie, zijn voor het hof sterke aanwijzingen dat de psychische
klachten van [de werkneemster] zijn ontstaan in de uitoefening van haar
werkzaamheden.
16. Tegen laatstgenoemde conclusie pleit echter dat, wat De Compaan
terecht aanvoert, ervaringsregels leren dat psychische klachten als de
onderhavige dikwijls multicausaal van aard zijn. Zo is niet uitgesloten
dat de arbeidsongeschiktheid van [de werkneemster] niet, of niet
volledig aan de werksituatie is toe te rekenen. Ook de door de
verzekeringsarts gehanteerde CAS-diagnosecode “80P619” kan, maar
behoeft overigens niet noodzakelijkerwijs (Hof ’s-Gravenhage, 18
januari 2008, LJN: BC7681), wijzen op niet-arbeidsgerelateerde oorzaken
en/of andere klachten dan een burnout. Het hof acht tevens van belang
dat de precieze aard van de klachten en het causaal verband tussen de
klachten en de werksituatie (nog) niet door een terzake kundige en
onafhankelijke arts is beoordeeld. Hoewel aldus aanwijzingen bestaan
dat de psychische klachten van [de werkneemster] zijn ontstaan in de
uitoefening van haar werkzaamheden, is naar het oordeel van het hof het
bewijs daarvan nog niet geleverd. Het hof overweegt gezien het
voorgaande een deskundige te benoemen, waarop hierna sub 33. wordt
teruggekomen.
17. Voor toepassing van de zogenaamde omkeringregel op het punt van het
causaal verband ziet het hof gezien hetgeen sub 16. is overwogen, geen
aanleiding.
18. Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er een causaal
verband is tussen de arbeidsongeschiktheid van [de werkneemster] en de
uitoefening van haar werkzaamheden, dient te worden beoordeeld of De
Compaan heeft voldaan aan de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde
zorgplicht. Het betreft dan de zorgplicht die is gericht op wat sub 13.
en 14. is geoordeeld over de werksituatie.
19. Het hof stelt voorop dat er sprake is van een situatie waarin er
een voor De Compaan kenbare situatie was dat (een werknemer als) [de
werkneemster] in de uitoefening van haar werkzaamheden regelmatig zou
worden blootgesteld aan agressie. De Compaan heeft in dit verband
gesteld dat die blootstelling inherent was aan het werk van begeleider.
In die situatie diende De Compaan als goed werkgever (artikel 7:611 BW)
ten aanzien van de agressie (i) de arbeid zodanig te organiseren, de
arbeidsplaatsen zodanig in te richten en zodanige werkmethoden toe te
passen dat daarvan geen nadelige invloed zou uitgaan op de veiligheid
en de gezondheid van (een werknemer als) [de werkneemster], (ii)
maatregelen te treffen om de gevaren voor de veiligheid of gezondheid
van (een werknemer als) [de werkneemster] bij de bron of zoveel
mogelijk bij de bron daarvan zou worden voorkomen, en (iii) er in te
voorzien dat in een situatie, waarin direct gevaar voor de veiligheid
of gezondheid aanwezig is, (een werknemer als) [de werkneemster] zich
snel in veiligheid kon stellen, dan wel andere passende maatregelen kon
nemen. Deze verplichtingen gelden, tenzij een en ander redelijkerwijs
niet van De Compaan kon worden verlangd. Voorts diende De Compaan (iv)
er voor te zorgen dat (een werknemer als) [de werkneemster] zoveel
mogelijk werd beschermd tegen agressie en de gevolgen daarvan. Ten
aanzien van al deze verplichtingen diende De Compaan als goed werkgever
(v) bedoelde gevaren schriftelijk te inventariseren, te evalueren,
daarop beleid te ontwikkelen en te toetsen. Al deze verplichtingen zijn
door de jaren heen ook expliciet in wetgeving vastgelegd. Vanaf de
aanvang van de arbeidsovereenkomst voorziet artikel 3 (thans: lid 1)
Arbeidsomstandighedenwet in de verplichtingen geduid als (i) tot en met
(iii). De verplichting geduid als (iv) is vanaf 1 oktober 1994 geregeld
in artikel 3 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. De verplichtingen
geduid als (v) zijn vanaf 1 november 1999 geregeld in artikel 3 lid 2
en artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.
20. Van een invulling van de sub 19. genoemde verplichtingen is
onvoldoende gebleken. Door De Compaan is overgelegd een concept
RI&E van de arbodienst de Twaalf Provinciën. Genoemde RI&E is
opgesteld voor de Stichting sociaal paedagogisch centrum “Sandhaghe”
(zie sub 5.), terwijl uit het stuk niet kan worden afgeleid dat het
(ook) ziet op De Compaan en/of de Fruinstraat. Als
veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de RI&E ook ziet op De
Compaan en/of de Fruinstraat, geldt dat de RI&E geen, althans
onvoldoende blijk geeft van een invulling van de sub 19. genoemde
verplichtingen. Aan die verplichtingen wordt in de RI&E geen
kenbare aandacht besteed.
21. Voor het naleven van de sub 19. genoemde verplichtingen bestaat
naar het oordeel van het hof temeer aanleiding, nu mag worden
aangenomen dat de blootstelling aan agressie op de Fruinstraat een
zware pyschische belasting vormt en serieuze risico’s meebracht voor de
veiligheid en gezondheid van de werknemers, en die risico’s voor een
niet onbelangrijk deel te voorzien waren. Zo is er bijvoorbeeld in de
brief van de medewerkers van de Fruinstraat (zie sub 2.16) op gewezen
dat het levensgevaarlijk is om “gedrags¬moeilijke pubers” naar de 1 of
2 etages hoger gelegen slaapkamers te brengen via een trap, omdat dat
met veel getrek, gesleep, geschop enz. enz. gepaard gaat”. Aangenomen
mag voorts worden dat bij deugdelijke inventarisatie vooraf de
ongeschiktheid van de locatie Fruinstraat was onderkend. Die
inventarisatie had tot vroegtijdige maatregelen, zoals aanpassing van
het pand en/of het beperken van het aantal bewoners, de zwaarte van de
cliënten, de combinatie van groepen en/of tot het vormen van beleid
dienen te leiden. Evenzeer ligt voor de hand dat een groot verloop
onder de begeleiders en de inzet van onvoldoende gekwalificeerde
begeleiders (zie oordeel Klachtencommissie, sub 2.26) de
beheersbaarheid van agressie negatief beïnvloedt. Ook ten aanzien van
dat punt hadden maatregelen moeten worden getroffen of beleid dienen te
worden ontwikkeld.
22. Van belang is voorts dat [de werkneemster] onbetwist heeft gesteld
dat de problemen door het personeel van de Fruinstraat bij herhaling
bij De Compaan aan de orde zijn gesteld. Gesteld noch gebleken is dat
De Compaan eigener beweging heeft getoetst of de teams op de
sociowoning naar behoren functioneerden en/of de agressie zich op een
beheersbaar niveau bevond. [de werkneemster] heeft gesteld dat de
problemen met agressie in de loop der jaren, zij begon in 1993,
toenamen. De Compaan heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Door De
Compaan is slechts aangevoerd dat de selectie van jongeren niet heeft
bijgedragen aan de toename van de agressie. Tegen deze achtergrond is
het inschakelen van een coach in juni 1999 aan de late kant en daarmee
niet adequaat. Gezien de acute problematiek van de voortdurende en
slecht beheersbare agressie, had van De Compaan voortvarende actie
mogen worden verwacht, die echter niet is gebleken. De Compaan heeft
weliswaar gesteld dat de besluitvorming om de Fruinstraat te sluiten
enige tijd heeft gekost en mocht kosten, maar onvoldoende is onderbouwd
dat er geen tijdelijke maatregelen denkbaar waren. Zo is bijvoorbeeld
denkbaar dat de groepen in ieder geval tijdelijk van elkaar zouden
worden gescheiden.
23. Het hof acht van belang dat de gevraagde afzonderingsruimte er niet
is gekomen, de bezetting niet werd gewijzigd en er geen achterwacht
kwam voor de nachtelijke uren. De Compaan heeft onvoldoende onderbouwd
waarom aan dat verzoek van het personeel van de Fruinstraat geen gevolg
is gegeven. Het hof heeft hierbij betrokken dat het voormalige kantoor
op de begane grond werd verplaatst naar de eerste etage, zodat die
ruimte voor twee heel moeilijke jongens kon worden gebruikt. [de
werkneemster] heeft onweersproken gesteld dat het verplaatsen van het
kantoor het houden van toezicht in combinatie met het kantoorwerk
onmogelijk heeft gemaakt en soms tot spanningen en conflicten heeft
geleid op de groep als het personeel van de groep naar het kantoor
moest.
24. De Compaan heeft gesteld dat het voor haar niet kenbaar was dat [de
werkneemster] aan overbelasting zou kunnen bezwijken, nu zij daar geen
signalen van kreeg. Als al wordt aangenomen dat De Compaan dergelijke
signalen niet kreeg, doet dat naar het oordeel van het hof niet af aan
de verantwoordelijkheid van De Compaan om proactief bedacht te zijn op
mogelijke overbelasting. Dit geldt temeer nu [de werkneemster] naar
zeggen van De Compaan een gesloten type is en weinig communicatief is.
Daar komt bij dat [de werkneemster] met haar brief van 7 maart 1999
(zie sub 2.15) duidelijk aangaf dat zij grote moeite had met extreem
gedrag en agressie. Ook de beoordeling van 3 oktober 1996 (zie sub 2.9)
wijst daar op. De Compaan heeft voorts gesteld dat zij rond 1998 aan
[de werkneemster] de mogelijkheid heeft geboden om naar een andere
(minder zware omdat er cliënten woonden met minder extreem gedrag)
woonlocatie te gaan, zodat zij een nieuwe start zou kunnen maken. Ook
dit wijst op bekendheid bij De Compaan van de door [de werkneemster]
als zeer belastend ervaren problematiek.
25. Naar het oordeel van het hof had van De Compaan mogen worden
verlangd dat zij het overplaatsingsaanbod niet of minder facultatief
aan [de werkneemster] had gepresenteerd, althans dat zij zou hebben
onderzocht, gezien voormeld gesloten karakter van [de werkneemster], of
een minder vrijblijvend aanbod moest worden gedaan. Het betreft immers
een problematiek van agressie die zich jarenlang heeft voorgedaan en
evident psychisch belastend is, een werknemer (met een gesloten
karakter) die heeft aangegeven daar grote moeite mee te hebben.
26. De Compaan heeft voorts gesteld dat [de werkneemster] als
verpleegkundige als geen ander had moeten weten dat de locatie
Fruinstraat kennelijk niet voor haar ideaal was en zij dus zelf grenzen
had moeten stellen. Het hof verwerpt deze stelling, aangezien het
primair de verantwoordelijkheid van De Compaan is om te waken voor de
gezondheid van [de werkneemster] in verband met de belasting door het
werk, terwijl met betrekking tot de agressie van cliënten niet is
onderbouwd in hoeverre [de werkneemster] feitelijk in staat was om aan
die agressie grenzen te stellen.
27. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot
het oordeel dat De Compaan niet aan haar zorgplicht heeft voldaan,
indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er causaal verband
is tussen de arbeidsongeschiktheid van [de werkneemster] en de
uitoefening van haar werkzaamheden.
28. Voor zover De Compaan stelt dat er sprake is van bewuste
roekeloosheid aan de zijde van [de werkneemster] vanwege het niet
aanvaarden van een overplaatsingsaanbod, verwerpt het hof die stelling.
Gesteld noch gebleken is dat die beslissing een roekeloos karakter had
en dat [de werkneemster] bij het verwerpen van het overplaatsingsaanbod
zich daarvan daadwerkelijk bewust was.
29. De grieven V en VI zien op de vordering tot schadevergoeding op de
subsidiaire grondslag van schending van de beginselen van goed
werkgeverschap, en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
30. De grieven falen nu de vordering op de subsidiaire grondslag onvoldoende is toegelicht en onderbouwd.
31. De enkele verwijzing naar HR 18 maart 2005, RvdW 2005, 46 ter
onderbouwing van de stelling dat werkgever een WAO-excedent verzekering
had moeten sluiten, is onvoldoende. Het oordeel in het arrest van 18
maart 2005 dat KLM gehouden was om de in die casus aan de orde zijnde
risico's voor haar rekening te nemen, eventueel door het sluiten van
een adequate verzekering, is gebaseerd op de in die casus relevante
omstandigheden.
32. De verwijzing naar tekortschieten in de veiligheidsverplichtingen is niet toegelicht of onderbouwd.
33. Als hiervoor sub 16 aangegeven overweegt het hof om een deskundige
te benoemen. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten om het
eventueel benoemen van (een) deskundige(n), en de daaraan te stellen
vragen, te bespreken. Het te zijner tijd aan de eventueel te benoemen
deskundige(n) te betalen voorschot zal [de werkneemster] moeten
voldoen, nu zij de bewijslast draagt van haar stelling dat zij in de
uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden.
34. Ter comparitie zullen partijen zich voorts kunnen uitlaten over het
al dan niet meer bestaande belang van [de werkneemster] bij haar
vordering ex artikel 843a Rv.
35. De te gelasten comparitie van partijen zal tevens dienen voor het beproeven van een minnelijke schikking.
36. In verband met het bevorderen van een vruchtbaar verloop van de
comparitie dient [de werkneemster] voordien een (letsel)schadestaat,
houdende een deugdelijke en met bewijsstukken onderbouwde berekening
van haar schade over te leggen.
37. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden. LJN BJ3482