HR 030409 art 81 RO, burnout, werkgever heeft voldaan aan zorgplicht
- Meer over dit onderwerp:
HR 030409 art 81 RO, burnout, werkgever heeft voldaan aan zorgplicht
Hoger beroep van Hof Den Haag 270407, niet kan worden geconcludeerd dat de stress/burn out door de werksituatie is veroorzaakt LJN BA6359:
Uit de conclusie van AG Spier:
3.4.1 Vooruitlopend op een inhoudelijke bespreking van de kernklacht lijkt goed erop te wijzen dat we thans in de slechtst denkbare periode leven om spoedig aansprakelijkheid voor burn-out aan te nemen. In tijden van financiële/economische rampspoed en de daarmee gepaard gaande (dreigende) massa-ontslagen zullen veel werknemers zich ongetwijfeld onzeker voelen. Velen zullen bezorgd zijn over de toekomst van hun baan of het voortbestaan van hun werkgever. Ook wanneer die zorgen, zoals mag worden gehoopt, ex post niet gerechtvaardigd zullen blijken te zijn geweest, ligt in de rede dat zij nu bestaan. Het ligt ook voor de hand dat daarvoor gevoelige werknemers hierdoor psychische problemen kunnen krijgen of ten minste onderhevig zullen raken aan gevoelens van onbehagen of martelende onzekerheid.
3.4.2 Volgens een - door [eiser] zelf in geding gebrachte(4) - publicatie van de DG werkgelegenheid en sociale zaken van de Europese Cie. (waarvan blijkens blz. 2 de inhoud "niet noodzakelijkerwijs overeen[stemt] met de mening of het standpunt van het directoraat-generaal Werkgelegenheid en sociale zaken van de Europese Commissie") is werkstress een "zeer veel voorkomend verschijnsel". Meer dan de helft van de werknemers zegt zeer snel en onder tijdsdruk te moeten werken (blz. 3).
3.4.3 Wanneer de werkgever in dergelijke gevallen (te gemakkelijk) aansprakelijk zou zijn ingeval hij niet tijdig (en frequent) naar het geestelijk welbevinden van zijn werknemers heeft geïnformeerd en op de eventueel door hen geuite zorg heeft ingespeeld, is de economische en daarmee maatschappelijke ellende niet te overzien. Ik teken daarbij nog aan dat het voldoen aan bedoelde plicht van de werkgever in voorkomende gevallen en met name ook in de zojuist genoemde setting veeleer schaduwzijden heeft. De meeste werkgevers zullen geen idee hebben van hetgeen de toekomst voor hen in petto heeft. Dat zal immers (mede) afhangen van de aard, de ernst en de duur van de huidige recessie. Hij zal de werknemers daarom veelal niet gerust kúnnen stellen zonder niet te funderen optimisme uit te stralen, dat zich later tegen hem zou kunnen keren. Het achterwege blijven van een geruststelling zal, naar moet worden gevreesd, al spoedig een dimensie toevoegen aan de al bestaande ongerustheid en zal daarvoor gevoelige personen aldus een stap dichter bij een burn-out (of een andere psychische aandoening) (kunnen) brengen.
3.5 Ik begrijp best dat [eiser] weinig belangstelling zal hebben voor dit macro-perspectief. Maar omarming van zijn kernklachten brengt voorzienbare ellende teweeg. Deze moet m.i. worden voorkomen. Veeleer zal de oplossing in maatwerk moeten worden gevonden, waarbij goede gemotiveerde beslissingen van de feitenrechter niet spoedig vatbaar kunnen zijn voor cassatie omdat zij vaak in belangrijke mate zullen berusten op een waardering van feitelijke aard. (....)
3.11 Wat betreft de zorgplicht in een concreet geval heeft Vegter opgemerkt dat, evenals in het Engelse recht, in het Nederlandse recht eerst wordt aangenomen dat de werkgever een zorgplicht heeft ter voorkoming van burn-out als het risico daarop voor hem kenbaar was of kenbaar had behoren te zijn.(11) Zij beschrijft dat de Engelse rechter ervan uitgaat dat een werkgever mag veronderstellen dat een werknemer over een normale psychische weerstand beschikt en dat dit alleen anders is indien de werkgever weet dat de bewuste werknemer kwetsbaar is. Dit lijkt haar ook voor het Nederlands recht een bruikbaar standpunt. Er moet sprake zijn van een kenbaar risico, wat doorgaans niet het geval zal zijn indien de werknemer niet heeft laten weten dat hij met een te zware werklast kampt en dit ook niet uit andere signalen blijkt. Vegter merkt hierbij op dat bij een burn-out deze kenbaarheid een probleem kan zijn omdat de ziekte veelal werknemers schijnt te treffen die hun werkzaamheden met grote gedrevenheid verrichten en ook zelf ook meer werk naar zich toe trekken dan verstandig is. Dit lijkt haar evenwel geen grond voor het aannemen van een zorgplicht van de werkgever. Zeker wanneer het gaat om een werknemer die zijn werkzaamheden in hoge mate zelfstandig verricht, kan het voor de werkgever moeilijk kenbaar zijn dat de werknemer te zeer op zijn tenen loopt en dat het risico van ziekte dreigt. Haars inziens is er dan ook geen grond om aansprakelijkheid aan te nemen indien de werknemer niet ofwel zelf heeft aangegeven extra ondersteuning of andere hulp nodig te hebben of dit uit andere signalen blijkt.
3.12 Ook uit de door Vegter besproken rechtspraak van lagere gerechten en de Centrale Raad van Beroep(12) kan volgens haar worden afgeleid dat een werknemer pas aanspraak kan maken op schadevergoeding wegens burn-out als sprake was van een kenbaar risico op het ontstaan daarvan, maar de werkgever niettemin geen maatregelen heeft genomen. Een risico kan kenbaar zijn op basis van de omstandigheden, zoals in de zaak van de Kantonrechter Brielle waarin een werknemer die al fysiek beperkt was extra taken kreeg opgedragen en daarom kwetsbaar was,(13) of kan aan de werkgever kenbaar worden gemaakt doordat de werknemer aandacht vraagt voor zijn overbelasting, zoals in het geval de overbelaste Hoofd van de technische dienst bij een museum.(14)
3.13.1 Lindenbergh gaat ervan uit dat een werkgever in beginsel mag afgaan op wat de werknemer hem vertelt en dat de werkgever er zonder nadere aanwijzingen van mag uitgaan dat de werknemer "tegen een normale werkbelasting opgewassen is". Voor aansprakelijkheid van de werkgever is vereist dat de werknemer op een of andere wijze kenbaar heeft gemaakt dat hij (inmiddels) een verhoogd risico loopt.(15) (....)
4.16 Op grond van al het voorafgaande kan het cassatieberoep [eiser] m.i. niet baten. Ter vermijding van misverstand hecht ik er nog aan op te merken dat mijn standpunt niet is dat voor de door [eiser] met vuur en overtuiging bepleite opvatting niets valt te zeggen. Die opvatting kan men in alle redelijkheid verdedigen en er zijn ook argumenten voor aan te voeren. Mr Alt heeft dat uitvoerig gedaan. Dwingend zijn zijn argumenten m.i. zeker niet. Op de hiervoor genoemde gronden acht ik ze niet voldoende klemmend.
4.17 Maar zelfs als de argumenten voor en tegen elkaar min of meer in evenwicht zouden zijn, zou voor mij het rechtspolitieke aspect doorslaggevend zijn. Gezien de onduidelijkheid van het fenomeen stress, de oorzaken daarvan, de vraag of het werkelijk praktisch uitvoerbaar is om stressfactoren op de werkvloer effectief uit te bannen en last but not least de geenszins denkbeeldige mogelijkheid dat het op een kier zetten van de deur economisch desastreuze gevolgen zal hebben (omdat het minder scrupuleuze personen of personen die het graag een tijdje wat rustiger aan willen doen zodat zij zonder voldoende grond gaan klagen over werkstress en aandringen op - nog - minder(20) werk) acht ik grote terughoudendheid op haar plaats. Een opvatting die, zoals we hebben gezien, strookt met de meer gangbare.
4.18 Ter vermijding van misverstand: het voorafgaande heeft geenszins de strekking dat allerlei regels op het stuk van de arbeidsomstandigheden en hetgeen daarmee samenhangt door werkgevers straffeloos kunnen worden genegeerd. In voorkomende gevallen zullen belanghebbenden langs civielrechtelijke weg kunnen afdwingen dat deze regels worden nageleefd, waarbij ook voor vakbonden een taak zou kunnen zijn weggelegd. Voor zover het gaat om Arbo-regels kan de ook de toezichthouder naleving bewerkstelligen (art. 27); zelfs kan het werk worden stilgelegd (art. 28 Arbowet). Daarenboven biedt het strafrecht de nodige soelaas (bijvoorbeeld art. 32 e.v. Arbowet). Gebruikmaking van deze regels lijkt mij een betere en vaak ook effectievere weg dan die welke door het middel wordt gepropageerd. LJN BH2619