Rb Dordrecht 110609 artikel 7:658 BW; beroep op gezag van eerdere uitspraak in 6-681 procedure
- Meer over dit onderwerp:
Rb Dordrecht 110609 artikel 7:658 BW; beroep op gezag van gewijsde van eerdere uitspraak in 6-681 procedure
2. [eiser] is op 1 januari 1986 in dienst getreden bij de
rechtsvoorganger van Haskoning als senior piping designer, laatstelijk
in de functie van project engineer tegen een bruto maandsalaris van
€ 3.979,77, inclusief overuren en exclusief vakantietoeslag, 13e maand en emolumenten.
3. Van februari 1998 tot eind april 1998 is [eiser] arbeidsongeschikt
geweest, waarna hij zijn werk op reïntegratiebasis heeft hervat. Vanaf
24 september 1999 werd [eiser] naast zijn functie als VCA-coördinator
aangesteld. In het jaar 2000 heeft [eiser] veel overuren gemaakt. Op 18
december 2000 is [eiser] arbeidsongeschikt geworden, waarna op 21
februari 2001 een voorlopig reïntegratieplan naar het UWV GAK is
gestuurd. Op 12 juli 2001 is in overleg met [eiser] het volledig
reïntegratieplan opgemaakt. In de bijlage hierbij is door de
bedrijfsarts aangegeven dat sprake is van een werkgerelateerde
burn-out. De verzekeringsarts van UWV GAK heeft in de rapportage van 26
september 2001 aangegeven dat [eiser] als gevolg van overbelasting in
de werk- en privé-situatie en de inadequate coping door het manco in de
noodzakelijk persoonskenmerken in een burn-out is terechtgekomen.
Hierop is [eiser] met ingang van 17 december 2001 een WAO uitkering
toegekend berekend naar het arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot
100%.
4. Het dienstverband met [eiser] is met toestemming van het CWI tegen 1 juni 2003 opgezegd.
5. Bij dagvaarding van 17 juli 2003 heeft [eiser] Haskoning in rechte
betrokken en gevorderd Haskoning te veroordelen tot vergoeding van
bruto € 193.416,81, primair op basis van kennelijk onredelijk ontslag
ex art. 7:681 BW, subsidiair op basis van de zorgplicht van (de
rechtsvoorganger van) Haskoning ex art. 7:658 BW en meer subsidiair op
basis van goed werkgeverschap ex art. 7:611 BW, buitengerechtelijke
kosten ad € 2.450,-- alsmede rente en kosten.
6. Bij vonnis van 1 april 2004 heeft de kantonrechter te Dordrecht het
ontslag kennelijk onredelijk geoordeeld en Haskoning veroordeeld tot
betaling van bruto € 15.000,--. In dit vonnis is onder meer overwogen:
“(…)
Uit de rapportage van het UWV/GAK blijkt dat de arbeidsongeschiktheid
ten dele werkgerelateerd is. Daarmee heeft [eiser] het causale verband
tussen de aard van zijn werk en zijn arbeidsongeschiktheid, zij het
gedeeltelijk, aannemelijk gemaakt. De kantonrechter is gezien het
vorenstaande van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid dus (slechts) ten
dele is toe te rekenen aan JGC (de rechtsvoorganger van Haskoning,
kantonrechter). Dat JGC ten aanzien van de re-integratie tijden de
laatste periode van arbeidsongeschiktheid te kort zou zijn geschoten is
overigens niet gebleken. JGC heeft voldoende duidelijk gemaakt dat zij
in het belang van [eiser] hem geen begeleiding tijdens het eerste
ziektejaar heeft geboden anders dan begeleiding door de Arbodienst.
Mede gelet op de overige omstandigheden van dit geval, te weten de
lange duur van het dienstverband van [eiser] (ruim 17 jaar), zijn
leeftijd (60 jaar) en beperkte kansen op de arbeidsmarkt enerzijds en
de mogelijk eerdere pensioendatum alsmede de financiële situatie van
JGC anderzijds, acht de kantonrechter een vergoeding van € 15.000,--
bruto redelijk en billijk. Aan JGC kan worden toegegeven dat de
inkomensderving van [eiser] niet het gevolg is van zijn ontslag, maar
van zijn arbeidsongeschiktheid, doch in dit geval staat vast dat die
arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk te wijten is aan JGC.
(…)
Voor vergoeding van immateriële schade ziet de kantonrechter geen grond.
(…)
Nu de vordering van [eiser] op de primaire grondslag wordt toegewezen,
behoeven de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag geen verdere
bespreking.
(…)”
7. [eiser] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
8. In een brief van 9 maart 2005 van mr. Staal, de toenmalige advocaat
van [eiser] in het hoger beroep, aan de toenmalige gemachtigde van (de
rechtsvoorganger van) Haskoning is onder meer opgenomen:
“(…)
In bovengenoemde zaak heeft u akte niet dien aangezegd bij brief van 16
februari 2005. Inmiddels staat de zaak op de rol voor fourneren stukken
beraad royement.
(…). Enige tijd geleden heb ik cliënt uitgebreid gesproken en hij legt
zich neer bij het vonnis van de kantonrechter. Wat mij betreft kan
royement van de procedure gevraagd worden.
(…)”
9. Bij brief van 22 december 2005 heeft [eiser] Haskoning
aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade ten gevolge van
de burn-out. Bij brief van 15 juni 2007 heeft Haskoning de
aansprakelijkheid afgewezen.
De vordering
10. [eiser] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht te verklaren dat Haskoning op grond van 7:658 lid 2 BW aansprakelijk is
voor de door [eiser] opgelopen burn-out;
B. Haskoning te veroordelen tot:
1. Betaling van een voorschot op de door [eiser] geleden en nog te lijden
materiële schade (waaronder verlies van arbeidsvermogen) ad € 150.000,--,
althans een bedrag zoals de kantonrechter in goede justitie vermeent te
behoren;
2. Betaling van een vergoeding wegens door [eiser] geleden en nog te lijden
immateriële schade ad € 15.000,--;
3. betaling van de door BBZ gemaakte buitengerechtelijke kosten ad
€ 7.191,07;
met rente en kosten. Hij legt hieraan, kort samengevat en voorzover thans van belang, het volgende ten grondslag.
11. Haskoning heeft sedert 1997 haar zorgplicht als werkgever jegens
[eiser] geschonden, ten gevolge waarvan [eiser] definitief is
uitgevallen met een burn-out. Zijn uitval is een direct gevolg van de
aard van de werkzaamheden en de houding van Haskoning. Haskoning is
tekort geschoten in zijn verplichting om te zorgen voor
arbeidsomstandigheden en verhoudingen die maakten dat [eiser] zijn werk
zonder ernstige schade voor lichamelijke en geestelijke gezondheid kon
verrichten. Nu de kantonrechter bij vonnis van 1 april 2004 heeft
geoordeeld op basis van 6:681 BW en niet op basis van art. 7:658 (en
7:611) BW kan de onderhavige vordering op basis van 7:658 BW, gelet op
verschil in de omvang van de schadevergoeding, worden ingesteld.
Het verweer
12. Haskoning heeft geconcludeerd de vorderingen af te wijzen, met
veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Zij heeft
daartoe, kort samengevat en voorzover thans van belang, het volgende
aangevoerd.
13. Het vonnis van 1 april 2004 heeft kracht en gezag van gewijsde. De
zaak kan dan ook niet opnieuw aan de rechter worden voorgelegd. De
inleidende dagvaarding bevat geen nieuwe punten ten opzichte van de
eerdere procedure. Door de berusting in het eerdere vonnis en het
vervolgens opnieuw aan een rechtbank voorleggen van de zaak handelt
[eiser] in strijd met de goede procesorde.
Beoordeling van het geschil
14. Na intrekking van het hoger beroep heeft het genoemde vonnis van
de kantonrechter te Dordrecht van 1 april 2004 kracht van gewijsde
gekregen. Het gaat er in de onderhavige zaak om of het in de
onderhavige procedure dezelfde feitelijke grondslag betreft als
waarover is geoordeeld in het geschil tussen partijen waaromtrent door
de kantonrechter in het genoemde vonnis is beslist. In dit verband
heeft Haskoning zich beroepen op het gezag van gewijsde van dat vonnis.
15. De bedoeling van de regel van het gezag van gewijsde in art. 236
Rv is dat na een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak
over een geschil tussen partijen, een einde dient te komen aan hun
rechtsstrijd en zij niet eindeloos voortprocederen.
16. De stellingen van [eiser] in de dagvaardingen van de vorige
procedure en in de onderhavige zaak zijn grotendeels identiek. Ook de
verwijten die [eiser] Haskoning maakt zijn in beide zaken gelijk. Kort
samengevat komt het erop neer dat [eiser] stelt dat zijn burn-out te
wijten is aan Haskoning en hier vorderingen op baseert. In de procedure
in 2004 heeft [eiser] zijn vordering primair gebaseerd op kennelijk
onredelijk ontslag en subsidiair op het niet nakomen van de zorgplicht.
Bij het genoemde vonnis heeft de kantonrechter op basis van de primaire
grondslag de vordering gehonoreerd en een schadevergoeding toegewezen.
Hierbij heeft de kantonrechter geoordeeld dat de ziekte van [eiser]
slechts ten dele toe te rekenen is aan (de rechtsvoorganger van)
Haskoning. Mede op basis daarvan, rekening houdend met de
omstandigheden van het geval, heeft de kantonrechter een
schadevergoeding toegekend, met afwijzing van immateriële
schadevergoeding. De kantonrechter is vanwege toewijzing op basis van
de primaire grondslag niet meer toegekomen aan de subsidiaire en meer
subsidiaire grondslagen.
17. Nu het feitencomplex niet is gewijzigd en het in de onderhavige
procedure in wezen hetzelfde geschilpunt betreft als in 2004, namelijk
of de burn-out van [eiser] is toe te rekenen aan Haskoning, brengt het
gezag van gewijsde met zich dat niet in een volgende procedure op basis
van de niet besproken subsidiaire of meer subsidiaire grondslagen,
danwel een nieuw juridisch kader opnieuw een vordering kan worden
ingesteld betreffende ditzelfde geschilpunt. Dit geschilpunt is immers
door het vonnis van 2004 beslecht. Dat de kantonrechter in dat vonnis
tot het oordeel is gekomen op basis van de primaire grondslag en niet
meer is toegekomen aan de subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen,
houdt niet in dat die grondslagen nog open staan en alsnog een
rechterlijk oordeel behoeven. Het gaat er in het kader van gezag van
gewijsde om dat een rechterlijk oordeel is gegeven over het geschilpunt
en niet op basis van welke grondslag dit is geschied. Nu een oordeel is
gegeven over het geschilpunt, leidt het voorgaande ertoe dat [eiser]
niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
18. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van dit geding. LJN BI8111