Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 200509 NS niet aansprakelijk voor psychische schade hoofdconducteur

Rb Utrecht 200509 NS niet aansprakelijk voor psychische schade hoofdconducteur
5.1. Civielrechtelijk is de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de veiligheid van het werk neergelegd in artikel 7:658 lid 1 BW. De werkgever moet voorkomen dat de werknemer schade lijdt bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Als vast staat dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, dan is de werkgever aansprakelijk, tenzij hij kan bewijzen dat hij volledig heeft voldaan aan alle veiligheidsverplichtingen of dat er geen direct verband bestaat tussen de schade en het niet nakomen van de verplichtingen. Met artikel 7:658 BW wordt niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen elk gevaar.

5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] tijdens de uitoefening van zijn dienstverband meerdere malen geconfronteerd is met agressie en dat hij vele malen betrokken is geweest bij zelfdodingen. Tevens staat vast dat [eiser] hierdoor psychische klachten heeft ontwikkeld, waarvoor hij is uitgevallen. Nu NSR erkent dat er (enige) relatie is tussen de gebeurtenissen die [eiser] heeft meegemaakt op de trein en zijn huidige gezondheidsklachten, staat vast dat [eiser] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn functie als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW. Dit heeft tot gevolg dat NSR in beginsel aansprakelijk is voor deze schade, tenzij zij aantoont dat zij haar zorgplicht is nagekomen dan wel dat er geen verband bestaat tussen het niet nakomen van de zorgplicht en de schade.

5.3. In het kader van de zorgplicht maken partijen onderscheid tussen enerzijds preventieve maatregelen en anderzijds de opvang en nazorg. Bij de beoordeling van de vraag of NSR aan haar zorgplicht heeft voldaan wordt met name de periode waarin [eiser] werkzaam was als hoofdconducteur betrokken, nu de meeste traumatische gebeurtenissen zich in deze periode hebben voorgedaan.

Schending zorgplicht?

Preventie
5.4. [eiser] stelt dat NSR op grond van de artikelen 3, 4 en 5 van de Arbeidsomstandighedenwet zodanige maatregelen dient te treffen dat gevaren en risico’s voor de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiertoe dient de werkgever een risico-inventarisatie en evaluatie op te stellen, waarbij alle risico’s in kaart worden gebracht. [eiser] stelt dat NSR nagelaten heeft een risico-inventarisatie en evaluatie (hierna RI&E) op te stellen, althans dat zij nagelaten heeft de risico’s tot een minimum te beperken.

5.5. Als productie 30 bij conclusie van antwoord heeft NSR de RI&E van de arbeidsomstandigheden van machinisten en hoofdconducteurs van NSR overgelegd. Dit rapport is gemaakt in maart 1996 door SE Arbo. Op basis van dit rapport is vervolgens een Plan van Aanpak gemaakt, dat is overgelegd als productie [nummer] bij antwoord. Voorts is er - aldus NSR - in 2000 wederom een RI&E opgesteld en tegelijk een plan van aanpak gemaakt. (productie [nummer] CvA). Als advies wordt gegeven: “voortzetten beleid”. Omdat geconcludeerd wordt dat agressie en zelfdodingen plaats blijven vinden, moet ‘de opvang zo goed blijven als die op dat moment is’.

5.6. De stelling van [eiser] dat de door NSR overgelegde RI&E’s niet als zodanig zijn aan te merken, omdat deze door een Arbodienst zijn opgesteld, wordt verworpen. Het enkele feit dat NSR het opstellen van de RI&E heeft uitbesteed aan een organisatie die hiervoor bij uitstek deskundig is, heeft niet tot gevolg dat aangenomen dient te worden dat NSR in strijd met het bepaalde in artikel 3, 4 en 5 van de Arbeidsomstandighedenwet heeft gehandeld. Bovendien heeft NSR in 2000 wederom een RI&E laten opstellen.

5.7. [eiser] stelt voorts dat van NSR verwacht mocht worden dat zij na 2000 een actuele RI&E zou opmaken, mede met het oog op voortschrijdend inzicht. [eiser] heeft als productie [nummer] bij repliek het “Handboek agressie en geweld” van het programma Veilige Publieke Taak van mei 2007 overgelegd. Dit handboek bewijst dat er nog immer veel aandacht is voor het onderwerp. Tegen deze achtergrond acht [eiser] het onbegrijpelijk dat NSR de RI&E van 2000 niet op bepaalde punten geactualiseerd heeft (zie 5.4. CvR).

5.8. NSR heeft gemotiveerd gesteld dat zij na 2000 niet is opgehouden met het verfijnen van het reeds jarenlange gevoerde anti-agressiebeleid. Zo is NSR bezig met het herinrichten van het proces bijzondere taken, teams die zich bezig houden met ingangcontroles, controles op de trein, serviceverlening, evenementen en calamiteiten. Het opstellen van een actuele RI&E was om deze reden niet nodig.

5.9. Het ontbreken van een geactualiseerde RI&E heeft niet tot gevolg dat aangenomen dient te worden dat NSR op dit punt te kort is geschoten. NSR heeft genoegzaam aangetoond dat zij onafgebroken aandacht heeft voor de veiligheid van haar medewerkers en de laatste jaren een groot aantal ‘nieuwe’ instrumenten heeft ingezet, zoals ingangscontrole, controle op de trein, mobiele communicatiemiddelen, extra conducteurs, spoorwegpolitie, opvang door wachtdienst, collega’s en professionele hulpverleners etc. De brief van 17 september 2003 van NSR aan de OR (productie [nummer] bij CvA) bevestigt dat NSR haar beleid opnieuw onder de loep heeft genomen en het beleid heeft aangescherpt. Daar komt bij dat [eiser] zijn stelling onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Onduidelijk is immers op welke punten NSR de RI&E uit 2000 had dienen te actualiseren.

Opvang en nazorg

5.10. Voor zover NSR voldoende aan preventie heeft gedaan, stelt [eiser] dat NSR tekort is geschoten in de opvang en nazorg. Volgens [eiser] bestond er tot 1982 geen enkele vorm van opvang. Echter ook nadien is hem geen deugdelijke nazorg geboden. Ongeacht de vraag of er al dan geen opvang was na 1982, tot 1997 was in ieder geval de nazorg ondeugdelijk, aldus [eiser]. Ter onderbouwing hiervan verwijst [eiser] naar het verslag van psychiater Bohlmeijer.

5.12. Met NSR is de kantonrechter van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of aan [eiser] adequate opvang en nazorg is verleend, met name de periode 1998-2005 relevant is. In deze periode was [eiser] werkzaam als hoofdconducteur en heeft hij vele schokkende gebeurtenissen meegemaakt. In de tijd dat [eiser] werkzaam was bij de afdeling wegonderhoud heeft [eiser] ook ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, maar uit zijn eigen relaas blijkt dat [eiser] hiervan destijds geen psychische klachten heeft ondervonden.

5.13. Sinds 1996 wordt - aldus NSR - opvang geboden op basis van het draaiboek “opvang en nazorg” (productie [nummer] bij CvA) en op basis van het daarop vastgestelde protocol (productie [nummer] bij CvA). In 2003 is dit beleid verder aangescherpt, zo blijkt uit een brief van17 september 2003 van de directie aan de OR. Vanaf dat moment wordt er onderscheid gemaakt tussen ernstige schokkende gebeurtenissen en overige gebeurtenissen. Er is sprake van ernstig schokkende gebeurtenissen in de volgende situaties: (poging tot) zelfdoding, ongeval met dodelijke afloop of ernstig letsel, levensbedreigende agressie, beroving/overval, gebruik van wapens. In deze situaties is alarmering verplicht en moet de wachtdienst de plaats van het onheil gaan bezoeken, indien het personeelslid dit verzoekt. In het opvang- en nazorgtraject is 1e lijns professionele hulp door de bedrijfsarts (ba) of bedrijfsmaatschappelijk werker (bmw) verplicht. De zelfhulptest is eveneens verplicht (één maand na gebeurtenis).

5.14. NSR stelt dat zij [eiser] na elke melding heeft opgevangen conform de voorschriften. Zij verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar de 7 overgelegde meldingsformulieren.

5.15. [eiser] betwist dat NSR steeds heeft gereageerd op de meldingen door [eiser] gedaan van schokkende gebeurtenissen. Het is - aldus [eiser] - meerdere malen voorgekomen dat [eiser] niets meer heeft vernomen van NSR na een melding van [eiser].

5.16. Nu NSR slechts 7 meldingsformulieren heeft overgelegd, terwijl vast staat dat [eiser] betrokken is geweest bij 14 zelfdodingen en een aantal andere incidenten, kan niet worden vastgesteld dat [eiser] daadwerkelijk na elke melding van een ernstig schokkende gebeurtenis in overeenstemming met het draaiboek is opgevangen. Daar staat tegenover dat [eiser] in 2002 en in 2005 is doorverwezen naar de HSK Groep, waar hij gedurende langere tijd is behandeld. Nu uit de - niet weersproken - ontslagbrief van HSK van 14 juni 2006 volgt dat [eiser] op dat moment een ‘beneden gemiddeld klachtenniveau’ had, dient te worden aangenomen dat de door via NSR aan [eiser] aangeboden nazorg adequaat is geweest. Het enkele feit dat [eiser] zich kort daarna - op 5 september 2005 - opnieuw heeft ziek gemeld leidt niet tot een ander oordeel, nu deze ziekmelding - aldus de Arbo Unie - voortvloeide uit een verstoorde arbeidsverhouding ( zie productie [nummer] bij CvA).

Conclusie

5.17. Nu [eiser] na afronding van het traject van HSK een beneden gemiddeld klachtenniveau had, dient te worden aangenomen dat NSR in ieder geval adequate nazorg heeft verleend aan [eiser]. De stelling van psychiater Bohlmeijer dat [eiser] tot dan toe geen adequate behandeling heeft gekregen is in het licht van de behandelingen bij HSK en het geboekte resultaat, zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, onbegrijpelijk. Daar komt bij dat NSR mede op grond van de bevindingen van Bohlmeijer, [eiser] nogmaals een behandeling bij PTSS deskundigen Gersons en Carlier in het AMC heeft aangeboden. Van dit aanbod heeft [eiser] geen gebruik gemaakt, terwijl aangenomen moet worden dat [eiser] zijn schade hiermee had kunnen beperken. Het feit dat [eiser] na de behandeling door HSK opnieuw klachten ontwikkelde is naar het oordeel van de kantonrechter niet het gevolg van het ontbreken van adequate nazorg, maar, zoals de bedrijfsarts heeft vastgesteld, van het feit dat er inmiddels sprake was van een arbeidsconflict.

5.18. Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat NSR haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden.

Reïntegratieverplichtingen

5.19. Uitgangspunt is dat de werknemer reïntegreert in eigen werk. Indien dat niet kan
- zoals in casu - dient de werkgever eerst te onderzoeken of er binnen het bedrijf ander passend werk voorhanden is. In dat geval zullen werkgever en werknemer een nieuwe arbeidsovereenkomst kunnen sluiten. Als dat niet mogelijk is, of indien de werknemer dit niet wil, kan de werkgever de werknemer arbeid buiten het eigen bedrijf aanbieden en van die werknemer verlangen bij de nieuwe werkgever in dienst te treden.

5.20. [eiser] stelt tevens dat NSR tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen, omdat NSR [eiser] telkenmale heeft ingezet in functies die om medische redenen niet als passend konden worden beschouwd. Volgens [eiser] heeft NSR [eiser] in strijd met de adviezen van de bedrijfsarts en andere medische adviezen, waaronder de psychiater van HSK, toch ingezet als procesleider perron en surveillantmedewerker. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eiser] naar een brief van 5 november 2005 van NSR aan [eiser]. Ook de functie omroeper bij ProRail te Arnhem is - aldus [eiser] - niet passend. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eiser] naar een brief van het Spoorwegpensioenfonds uit 1990.

5.21. De stelling dat NSR te kort is geschoten in haar reïntegratieverplichtingen wordt om de navolgende redenen verworpen. Uit het schrijven van 5 november 2005 volgt dat zowel de bedrijfsarts als de psycholoog van mening zijn dat [eiser] niet kan terugkeren in zijn eigen functie van hoofdconducteur. Voorts heeft UWV vastgesteld dat er geen bezwaar bestaat tegen de functie procesleider perron (zie productie [nummer] bij CvA). In dit licht kon en mocht NSR [eiser] dan ook de functie van procesleider perron aanbieden. Voorts is gesteld noch gebleken dat [eiser] niet geschikt zou zijn voor de functie van surveillantmedewerker, nu de beperkingen van [eiser] - aldus UWV - uitsluitend betrekking hebben op zijn eigen functie van hoofdconducteur. Ook de functie omroeper is naar het oordeel van de kantonrechter passend. Uit de brief van het Spoorwegpensioenfonds van 3 augustus 1990 volgt dat [eiser] onder meer geschikt wordt geacht voor diverse functies, waaronder die van telefonist/telexist. Dit is evenals de functie omroeper, een stoelgebonden functie. Nu [eiser] geen andere feiten heeft gesteld dan wel bescheiden heeft overgelegd waaruit volgt dat hij ongeschikt is voor de functie omroeper, wordt aangenomen dat ook deze functie passend was.

5.22. Nu vaststaat dat NSR [eiser] meerdere passende interne functies alsmede een externe functie heeft aangeboden, kan niet worden vastgesteld dat NSR in strijd met het bepaalde in artikel 7:658a BW heeft gehandeld dan wel in strijd met het bepaalde in artikel 7:611 BWof 6:248 BW.

Slotconclusie

5.23. Nu niet is komen vast te staan dat NSR haar zorgplicht heeft geschonden, noch dat zij in strijd met het bepaalde in artikel 7:611 BW dan wel haar re-integratieverplichtingen heeft gehandeld, is NSR niet aansprakelijk voor de door [eiser] gestelde schade, wat hier verder ook van zij.

5.24. [eiser] wordt nu hij in het ongelijk is gesteld, in de kosten van de procedure veroordeeld. LJN BI5004