Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 171213 handletsel door rolstoel; vordering gebaseerd op beweerdelijk gebrekkige hoepelhoes rolstoel afgewezen

Hof Amsterdam 171213 handletsel door rolstoel; vordering gebaseerd op beweerdelijk gebrekkige hoepelhoes rolstoel afgewezen

3 Beoordeling
3.1.
[appellante] is voor haar mobiliteit afhankelijk van het gebruik van een rolstoel. Via de gemeente Alkmaar had zij ten tijde van na te noemen incidenten een rolstoel van [geïntimeerde] in bruikleen.

3.2.
In de eerste aanleg van dit geding heeft [appellante] van [geïntimeerde] de betaling gevorderd van in totaal een bedrag van € 4.944,10, met rente. [appellante] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat zich op 16 augustus 2009 en 19 april 2010 incidenten met de van [geïntimeerde] geleende rolstoel hebben voorgedaan als gevolg waarvan zij schade heeft geleden, waarvoor zij [geïntimeerde] primair op grond van art. 6:173 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk houdt. Na verweer van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter de vordering bij het bestreden vonnis afgewezen en [appellante] in de kosten verwezen.

3.3.1.
De grieven 1 tot en met 3 hebben betrekking op het oordeel van de kantonrechter, kort gezegd, dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor het incident van 16 augustus 2009. Deze grieven kunnen gezamenlijk worden besproken.

3.3.2.
[appellante] stelt in hoger beroep, haar stellingen in eerste aanleg daarmee wijzigend, dat op 18 augustus 2009 door een medewerker van [geïntimeerde] nieuwe zogeheten hoepel-hoezen zijn gemonteerd op haar rolstoel. Op 9 september 2009 is tijdens het gebruik van de rolstoel de hoepelhoes van het linkerwiel plotseling losgekomen. Als gevolg daarvan is de linkerhand van [appellante], die zij om die hoepelhoes hield en waarmee zij kracht zette om zich in de rolstoel voort te bewegen, uitgeschoten en tussen de spaken van het linkerwiel van de rolstoel terechtgekomen. [appellante] heeft toen haar (waarnemend) huisarts, L. Melini, bezocht die een toenemende zwelling van de hand en van de ring- en middelvinger heeft geconstateerd en een drukverband heeft aangebracht. Tijdens een bezoek van een medewerker van [geïntimeerde] op 10 september 2009 is gebleken dat de lasnaad van de linkerhoepelhoes was gebroken en dat de recent aangebrachte hoepelhoezen (anders dan de vorige) niet waren vastgeplakt aan de wielen. Omdat de hoepelhoezen (althans kennelijk de linkerhoepelhoes; hof) binnen vier weken na montage al ernstige gebreken vertoonden moet ervan worden uitgegaan dat zij ten tijde van de montage al gebrekkig waren of ten gevolge van de montage gebrekkig zijn geworden. [geïntimeerde] heeft aldus onrechtmatig jegens haar gehandeld. Aldus [appellante].

3.3.3.
Ook als het hof – hoewel [geïntimeerde] een en ander betwist – er met [appellante] van uitgaat dat zij op 9 september 2009 met haar linkerhand tussen de spaken van het linkerwiel van haar rolstoel is terechtgekomen omdat de hoepelhoes van dat wiel ineens loskwam, kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] voor de als gevolg daarvan door [appellante] geleden schade aansprakelijk is. Uit het feit dat de vorige hoepelhoezen aan de wielen van de rolstoel van [appellante] waren vastgeplakt volgt immers niet zonder meer dat [geïntimeerde] was gehouden de hoepelhoezen aan de wielen vast te plakken en onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld door dat niet te doen. [appellante] heeft onvoldoende bijkomende feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Evenmin noopt het (veronderstellenderwijs door het hof aangenomen) gegeven dat de lasnaad van de linkerhoepelhoes binnen vier weken na montage brak zonder nadere toelichting, die ontbreekt, tot de conclusie dat die hoepelhoes (of de rolstoel) niet voldeed aan de eisen die men daaraan mag stellen en dat [geïntimeerde] op grond van art. 6:173 BW jegens [appellante] aansprakelijk is. De grieven falen dus, reden waarom de overige stellingen van partijen ten aanzien van deze kwestie onbesproken kunnen blijven, met dien verstande dat het hof eraan hecht op te merken dat niet is gebleken of zelfs maar aannemelijk geworden dat [appellante] – zoals [geïntimeerde] heeft gesteld – niet zuinig met de door haar van [geïntimeerde] geleende rolstoel omging. Het enkele feit dat er vaker dan gemiddeld onderdelen van haar rolstoel moesten worden vervangen is onvoldoende om die conclusie te kunnen trekken.

3.4.1.
Grief 4 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor het incident van 19 april 2010. [appellante] voert meer concreet aan – naar het hof haar begrijpt – dat [geïntimeerde] na het incident van 9 september 2009 op eigen initiatief de rolstoel van [appellante] heeft voorzien van wielen met radiale spaken in plaats van de tot dan toe gebruikelijke wielen met gekruiste spaken. Het was [geïntimeerde] bekend dat [appellante] de rolstoel vervoert in haar auto en dat dan de wielen van de rolstoel moeten worden gehaald. Het wiel is weliswaar relatief eenvoudig los te maken, namelijk door het indrukken van de as, maar bij een radiaal gespaakt wiel is de ruimte tussen de spaken bij de as te klein om de vingers er nog goed tussen te kunnen steken. Op 19 april 2010 zijn haar vingers, aldus nog steeds [appellante], tijdens het loshalen van de wielen dermate bekneld geraakt tussen de spaken dat zij een flinke kneuzing aan haar ringvinger heeft opgelopen. [appellante] acht [geïntimeerde] voor de als gevolg daarvan door haar geleden schade aansprakelijk, omdat [geïntimeerde] haar niet heeft gewezen op de gevaren van het losmaken van wielen met radiale spaken en omdat door de vervanging van de gekruist gespaakte wielen door radiaal gespaakte wielen een gebrekkig product is ontstaan.

3.4.2.
Het hof zal er - ondanks de betwisting door [geïntimeerde] - veronderstellenderwijs van uitgaan dat de vingers van [appellante] op 19 april 2010 tijdens het losmaken van de wielen van de rolstoel dermate bekneld zijn geraakt tussen de spaken dat zij een flinke kneuzing aan haar ringvinger heeft opgelopen. Voor zover [appellante] haar vordering ten aanzien van dit incident baseert op art. 6:173 BW, merkt het hof op dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom een rolstoel met radiaal gespaakte wielen niet vol-doet aan de eisen die men daaraan mag stellen, ook als bekend is dat de rolstoel regelmatig per auto wordt vervoerd en dan de wielen moeten worden verwijderd. Bovendien is onvoldoende concreet gesteld dat en waarom, zoals in het kader van art. 6:173 BW van belang is, bekend was dat verwijdering van radiaal gespaakte wielen zou kunnen leiden tot letsel. Omdat [appellante], voorts, niet voldoende concreet heeft gesteld waarom dit (gestelde) gevaar aan [geïntimeerde] bekend was of bekend had moeten zijn, is ook onjuist haar stelling dat [geïntimeerde] haar had moeten wijzen op het gevaar van het losmaken van radiaal gespaakte wielen en onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door dat niet te doen. Niets van wat [appellante] verder in dit verband heeft aangevoerd leidt tot een andere conclusie. Ook deze grief faalt dus. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de stellingen van [appellante] met betrekking tot het incident op 19 april 2010 feitelijk juist zijn.

3.5.
Voor zover in de stellingen van [appellante] een bewijsaanbod moet worden gelezen, wordt dat als niet ter zake dienend van de hand gewezen. ECLI:NL:GHAMS:2013:4656