Rb 's-Hertogenbosch 051011 aannemer niet ex 6:173 BW en/of 6:162 BW aansprakelijk voor schade bij meisje dat van zeecontainer springt
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Hertogenbosch 051011 aannemer niet ex 6:173 BW en/of 6:162 BW aansprakelijk voor schade bij meisje dat van zeecontainer springt
zie echter: hof-s-hertogenbosch-100913-aannemer-aansprakelijk-voor-schade-bij-meisje-dat-van-zeecontainer-springt-container-gebrekkige-zaak
4.2. In artikel 6:173 BW is bepaald dat de bezitter van een roerende zaak, waarvan bekend is dat zij, zo deze niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, in beginsel aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt.
4.3. Bij de eisen als bedoeld in het eerste lid van artikel 6:173 BW gaat het om de eisen die men uit het oogpunt van veiligheid aan een zaak mag stellen. Uit de formulering van artikel 6:173 BW blijkt dat voor aansprakelijkheid is vereist dat het moet gaan om een zaak waarvan bekend is dat deze een bijzonder gevaar oplevert bij de aanwezigheid van een bepaald gebrek (Parl. Gesch. Boek 6, p. 743). Bij de beantwoording van de vraag of de zaak niet de veiligheid bood die onder gegeven omstandigheden mocht worden verwacht, spelen zowel veiligheidsnormen als aan de bezitter van de zaak te stellen zorgvuldigheidsnormen een rol.
4.4. Het gaat in dit geval om een container die, in een woonwijk, is gebruikt voor de opslag van bouwmaterialen. Gesteld noch gebleken is dat containers die voor een dergelijk doel worden gebruikt, moeten voldoen aan specifieke veiligheidsvoorschriften. Evenmin kan worden gezegd dat de container waarmee het ongeval van [Eiseres sub 2] is gebeurd, in enig opzicht ongeschikt was voor zijn functie (het opslaan van goederen). Partijen zijn het er verder over eens dat het ongeval niet is veroorzaakt doordat de container defect was of een ander intrinsiek gebrek vertoonde. De gestelde aansprakelijkheid is hier gebaseerd op de omstandigheid dat de - ongeveer drie meter hoge - container zodanig was geconstrueerd dat deze, vooral voor kinderen, gemakkelijk te beklimmen was en dat [Gedaagde] (mede daarom) maatregelen had moeten nemen om het beklimmen van de container door kinderen te verhinderen. Aldus is de vraag of de container gebrekkig is, feitelijk dezelfde als die of [Gedaagde] een zorgplicht heeft geschonden in de zin van artikel 6:162 BW.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit dat de aanwezigheid van de (relatief eenvoudig te beklimmen) container naast het speelveld een gevaar voor in de buurt spelende kinderen in het leven roept en dit gevaar zich heeft verwezenlijkt in de vorm van het aan [Eiseres sub 2] overkomen ongeval, nog niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een normschending door [Gedaagde]. De vraag of het in het leven roepen of laten voortbestaan van een gevaar onrechtmatig is, dient immers te worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In het bijzonder dienen daarbij te worden betrokken de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat dit tot ongevallen leidt, de ernst van de gevolgen van zodanige ongevallen en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (de zogenaamde Kelderluik-criteria, welke door de Hoge Raad zijn geformuleerd in het arrest van 5 november 1965, NJ 1966, 136).
4.6. Tussen partijen staat vast dat naar aanleiding van het ongeval van [Eiseres sub 2] zowel de arbeidsinspectie als de politie zijn ingeschakeld, maar dat dit niet heeft geleid tot het aan [Gedaagde] stellen van nadere eisen aan (de constructie van) de container, de locatie van de container of omtrent te nemen veiligheidsmaatregelen. Uit de omstandigheid dat de politie [Gedaagde] wel heeft opgedragen de goederen te verwijderen die, in plastic verpakt, bovenop de container lagen (aan welke opdracht [Gedaagde] ook gevolg heeft gegeven), kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat de kans op het beklimmen van de container door kinderen - en daarmee op het ontstaan van een ongeval - door de aanwezigheid van die goederen in een zodanig relevante mate werd verhoogd dat [Gedaagde] dit gevaar had kunnen en moeten voorzien en haar werkwijze daarop had moeten aanpassen. Dit geldt temeer nu [Gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat zich nooit eerder een ongeval met een container heeft voorgedaan. Voorts is het risico dat een kind ongelukkig terechtkomt na een sprong vanaf een container niet groter dan wanneer het een ander object van enkele meters hoog beklimt en daar vervolgens van af springt. Gelet hierop heeft [Eiser sub 1] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat [Gedaagde] een redelijkerwijs niet verantwoord risico heeft genomen door de betreffende container in de buurt van het speelveld neer te zetten zonder deze te voorzien van ‘klim-ontmoedigende’ maatregelen. Daar komt nog bij dat geenszins vast staat dat dergelijke maatregelen een ongeval als dat van [Eiseres sub 2] hadden kunnen voorkomen. De ervaring leert immers dat ook hekken kunnen worden beklommen en dat kinderen zich in het vuur van hun spel lang niet altijd laten tegenhouden door niet-fysieke maatregelen als rood-wit afzetlint of waarschuwingsborden.
4.7. Het bovenstaande in onderlinge samenhang bezien brengt de rechtbank tot de conclusie dat er geen grond is om te oordelen dat de container bij het speelveld niet voldeed aan de veiligheidseisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Er is dus geen sprake van een gebrekkige roerende zaak als bedoeld in artikel 6:173 BW. Ook ziet de rechtbank in de omstandigheden van het geval geen grond om te oordelen dat [Gedaagde], door deze container te plaatsen in de nabijheid van het speelveld, een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen die leidt tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW. De rechtbank is daarentegen van oordeel dat het ongeval dat [Eiseres sub 2] is overkomen en de nare gevolgen die dit ongeval helaas voor haar heeft gehad (en nog altijd heeft), te wijten zijn aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden. LJN BT6597