RBMNE 040821 brandwonden doordat auto tijdens proefrit vlam vat; eigenaar aansprakelijk ogv art 6:173 BW
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 040821 brandwonden doordat auto tijdens proefrit vlam vat; eigenaar aansprakelijk ogv art 6:173 BW
2. De feiten
2.1. Op 8 augustus 2017 hebben [ eiser ] en [ gedaagde ] samen een proefrit gemaakt in de auto van [ gedaagde ] , een Tiger Six Sports 2.3 Cosworth (hierna: de auto). [ eiser ] was geïnteresseerd in een mogelijke aankoop van de auto.
2.2. De auto was ten tijde van de proefrit 17 jaar oud (bouwjaar 2001). [ gedaagde ] had de auto in 2012 gekocht en heeft de auto, die al getuned was door de vorige eigenaar, nog verder laten tunen. Vanaf de aankoop tot de proefrit had [ gedaagde ] ongeveer 4000 kilometer gereden met de auto.
2.3. Tijdens de rit is, terwijl [ eiser ] achter het stuur zat, de motor van de auto op enig moment voor de eerste keer 'afgeslagen'. [ eiser ] heeft de motor herstart en partijen hebben de rit vervolgd. Vervolgens is de motor na het nemen van een rotonde op de Houtribdreef te Lelystad weer afgeslagen. [ eiser ] heeft de motor opnieuw gestart en direct daarop is door partijen een steekvlam waargenomen en ontstond brand waarbij de vlammen insloegen in de cabine van de auto. Onmiddellijk voorafgaand aan het herstarten hebben beide partijen een benzinegeur waargenomen.
2.4. Zowel [ eiser ] als [ gedaagde ] hebben op eigen kracht de auto kunnen verlaten. [ eiser ] heeft brandwonden opgelopen aan de beide onderbenen, het linker bovenbeen, de linker onderarm en aan de linkerhand. [ gedaagde ] is ongedeerd gebleven.
2.5. De auto is op verzoek van [ gedaagde ] afgevoerd en vernietigd. Onderzoek aan de auto naar de oorzaak van de brand is niet verricht.
2.6. [ eiser ] is na het ongeval een maand opgenomen geweest in het brandwondencentrum van het Martini Ziekenhuis te Groningen voor de behandeling van de door hem opgelopen brandwonden. Onder meer heeft bij beide onderbenen een huidtransplantatie plaatsgevonden. [ gedaagde ] heeft [ eiser ] verschillende malen in het ziekenhuis bezocht en regelmatig emailcontact met hem gehouden.
2.7. [ eiser ] heeft [ gedaagde ] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij ten gevolge van de autobrand heeft geleden en nog zal lijden.
2.8. De WAM-verzekeraar van [ gedaagde ] heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade van [ eiser ] als bestuurder van de auto niet onder de WAM-dekking valt. Een schadeverzekering voor inzittenden (SVI) is niet afgesloten door [ gedaagde ] .
2.9. [ gedaagde ] , althans zijn rechtsbijstandsverzekeraar, heeft vervolgens CED CU Techniek (CED) opgedragen onderzoek te doen naar de oorzaak van de brand. Op 25 mei 2018 heeft CED rapport uitgebracht.
2.10. [ eiser ] heeft daarop een contra-expertise laten verrichten door Expertise en Adviesbureau A. Waayman (Waayman). Op 23 september 2019 heeft Waayman rapport uitgebracht.
3. Het geschil
3.1. [ eiser ] vordert, na vermindering van eis, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat [ gedaagde ] op grond van artikel 6:173 BW aansprakelijk is voor de door [ eiser ] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het door hem op 8 augustus 2017 overkomen autobrand ongeval;
b. [ gedaagde ] te veroordelen tot betaling aan [ eiser ] van alle door hem geleden en nog te lijden materiële schade als gevolg van het door hem op 8 augustus 2017 overkomen autobrand-ongeval, inclusief de wettelijke rente, nader op te maken bij staat;
c. [ gedaagde ] te veroordelen tot betaling aan [ eiser ] van de buitengerechtelijke kosten van € 5.000,00;
d. [ gedaagde ] te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2. [ gedaagde ] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [ eiser ] heeft zijn vordering gebaseerd op artikel 6:173 BW, de aansprakelijkheid van de bezitter van een gebrekkige roerende zaak. De aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW is een kwalitatieve risicoaansprakelijkheid. Dat houdt in dat voor het bestaan van deze vorm van aansprakelijkheid geen verwijt hoeft te kunnen worden gemaakt aan [ gedaagde ] . Daarmee is de wetgever bewust afgeweken van het uitgangspunt dat er geen aansprakelijkheid is zonder verwijtbaarheid. Kenmerkend voor deze vorm van aansprakelijkheid is dat deze bestaat ongeacht of de bezitter bekend was met het gebrek.
4.2. Voor aansprakelijkheid op deze grondslag is in dit geval vereist dat 1) bekend is dat de auto 2) als deze niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen 3) een bijzonder gevaar voor 4) personen of zaken oplevert, en dit gevaar zich verwezenlijkt.
4.3. Het bijzondere gevaar dat zich hier heeft verwezenlijkt is de brand. Tussen partijen is in discussie of dit gevaar is ontstaan door een gebrek, zoals [ eiser ] stelt of door ondeskundig gebruik zoals door [ gedaagde ] aangevoerd. Bij de beantwoording van de vraag wanneer de auto als gebrekkig dient te worden aangemerkt komt het aan op de specifieke omstandigheden van het geval. Pas als de auto niet beantwoordt aan de eigenschappen, ten aanzien van veiligheid en/of gebruik, die men daarvan redelijkerwijze mag verwachten, is sprake van een gebrekkige zaak. Beide partijen hebben hun standpunten onderbouwd met de hierboven genoemde rapportages van CED ([ gedaagde ] ) en van Waayman ([ eiser ] ).
4.4. CED schrijft:
"Op basis van de toedracht beschrijving en het brandbeeld is het wel zeker dat het een "benzinebrand" is geweest. Een oorzaak als bijvoorbeeld kortsluiting, olielekkage of een van buiten komende oorzaak kan worden uitgesloten. (...)
Kan een externe oorzaak (zoals rijgedrag van de bestuurder) bij deze specifieke auto, de oorzaak van de brand zijn?
Antwoord:
Dat is mogelijk, in ieder geval niet voor 100% uit te sluiten. Door de specifieke constructie (inlaatkelken zonder luchtfilter en naar hoog vermogen getuned) is de invloed van de bestuurder veel groter dan bij een "normale" auto. Bij verkeerde bediening, met name door afslaan en herstart van een warme motor, kan er backfire ontstaan. Daar kan, als meerdere ongunstige omstandigheden samenkomen, brand door ontstaan."
4.5. Waayman concludeert:
"Gezien de door opdrachtgever aangegeven omschrijving in de snelheid van de brand en de waarneembare benzinelucht voorafgaand aan de brand, dient te worden gesteld dat de oorzaak van de brand een vloeistofbrand, lees benzinebrand is. Van een zogenoemde kortsluitingbrand of brand van buitenaf is geen sprake.
Een back-fire veroorzaakt geen (vloeistof)brand indien het voertuig verder kwalitatief in orde is.
Opdrachtgever spreekt niet van een waarneembare knal, voorafgaand aan de brand. Zelfs indien dit wel het geval is geweest, dan mag bij een motorvoertuig hierna geen vloeistofbrand, lees benzinebrand ontstaan. Hevige en veelvuldige back-fire en/of after-fire kunnen wel in staat zijn om brandbare kunststof delen rond de back-fire (inlaatgedeelte) of rond de after-fire (uitlaatgedeelte) tot ontbranding te laten komen. Maar gezien de lezing van wederpartij en opdrachtgever is er in elk geval sprake geweest van een benzinebrand. Dit wordt ook bevestigd door CED, mede doordat vlak voor het ontstaand van de brand een benzinelucht werd waargenomen. Bij een vloeistofbrand, lees benzinebrand, is per definitie een gebrek aan de orde.
Gezien bovenstaande is geen andere conclusie mogelijk dan dat in het brandstofsysteem - voor wat betreft de leidingen- zich een eigen gebrek heeft geopenbaard. Hieruit is een hevige met vlammen gepaard gaande brand ontstaan tijdens de onfortuinlijke proefrit."
4.6. De door partijen opgemaakte rapporten over de oorzaak van de brand hebben een beperkte waarde omdat aan geen van beide rapporten onderzoek aan de uitgebrande auto ten grondslag heeft gelegen. Dat kon ook niet, omdat de auto al snel na de brand is afgevoerd en vernietigd. Wel kan vastgesteld worden dat beide rapporten eensluidend zijn in hun conclusie dat sprake is geweest van een benzinebrand en dat deze brand niet is veroorzaakt door een van buiten komende oorzaak.
4.7. In het CED-rapport wordt geconcludeerd dat rijgedrag van de bestuurder een mogelijke oorzaak kan zijn geweest van het ontstaan van een backfire, althans dit wordt niet voor 100% uitgesloten. Bovendien zouden voor het ontstaan van brand door een backfire meerdere ongunstige omstandigheden moeten samenkomen, aldus het CED. Uit deze bewoordingen volgt al wel dat ook het CED er niet van overtuigd is dat het rijgedrag van de bestuurder de oorzaak van de brand is geweest. Uit het CED-rapport blijkt ook helemaal niet welke fouten van de bestuurder zouden hebben geleid (of hebben kunnen leiden) tot een backfire of welke ongunstige omstandigheden (hadden) moeten samenkomen om een backfire brand te doen ontstaan. Daartegenover staat het rapport Waayman waarin wordt geconcludeerd dat geen andere oorzaak voor de brand mogelijk is dan een eigen gebrek. Een backfire veroorzaakt volgens Waayman géén vloeistofbrand als de auto verder kwalitatief in orde is.
4.8. Op basis van de beoordeling en vergelijking van beide rapporten is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat de brand veroorzaakt is door een gebrek aan de auto, meer in het bijzonder een gebrek in het brandstofsysteem. De bestaande onzekerheid over het exacte gebrek moet voor risico van [ gedaagde ] blijven, nu hij opdracht heeft gegeven tot de afvoer en vernietiging van de auto en daarmee onmogelijk heeft gemaakt dat een precieze(re) oorzaak nog kan worden vastgesteld.
4.9. De auto was dus gebrekkig en dit gebrek heeft een bijzonder gevaar (het brandgevaar) in het leven geroepen voor mensen en zaken, terwijl dat gevaar zich heeft verwezenlijkt. De auto is in brand gevlogen en dit heeft geleid tot letsel bij [ eiser ] . Tot slot moet nog de bekendheid worden beoordeeld. Het bekendheidsvereiste ziet op de bekendheid van de mogelijkheid van het gevaar, dat optreedt bij de aanwezigheid van een gebrek. Het ziet niet op bekendheid met het gebrek zelf. Dat een gebrek in het brandstofsysteem tot brand kan leiden mag in zijn algemeenheid al bekend worden verondersteld en zeker bij de groep van personen waartoe [ gedaagde ] behoorde: autoliefhebbers, met name van dit type getunede sportmodellen. Hiermee is aan de vereisten voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW voldaan.
4.10. [ gedaagde ] heeft zich nog beroepen op de in artikel 6:173 BW opgenomen zogenaamde “tenzij-formule'. Deze “tenzij-formule' houdt in dat [ gedaagde ] niet aansprakelijk is op grond van artikel 6:173 BW als hij, terwijl hij bekend was met het gevaar op het moment dat het gevaar zich verwezenlijkte, niet aansprakelijk zou zijn geweest op grond van artikel 6:162 BW (de 'gewone' onrechtmatige daad). Dat verweer wordt niet gevolgd. Als [ gedaagde ] op het moment van verwezenlijking van het gevaar op de hoogte was geweest van het bestaan. van dit gevaar, had hij op zijn minst moeten waarschuwen en wellicht moeten ingrijpen. Vast staat dat [ gedaagde ] niets heeft gedaan om, na het afslaan van de motor en het waarnemen van de benzinelucht, het herstarten te voorkomen. Dit nalaten zou, als [ gedaagde ] wel op de hoogte was geweest van het bestaan van het (brand)gevaar, als verwijtbaar in de zin van artikel 6:162 BW zijn gekwalificeerd en aldus tot aansprakelijkheid op die grondslag hebben geleid.
4.11. Het beroep op overmacht gaat niet op omdat in beide rapporten is uitgesloten dat de brand is veroorzaakt door een van buiten komende oorzaak. De brand is veroorzaakt door een gebrek in het brandstofsysteem.
4.12. De conclusie is dat [ gedaagde ] op grond van artikel 6:173 BW aansprakelijk is voor de door [ eiser ] door de autobrand geleden en nog te lijden schade.
4.13. Omdat het debat ten aanzien van de (omvang van de) schade door partijen nog gevoerd moet worden en op basis van de ingenomen stellingen niet aangenomen kan worden dat de schade in deze procedure al kan worden begroot, zal de zaak worden verwezen naar de schadestaatprocedure. Alle aspecten rondom de schade en de begroting daarvan kunnen daar aan de orde komen.
4.14. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Ter onderbouwing van deze kosten heeft [ eiser ] verwezen naar het door hem in het geding gebrachte overzicht van de door zijn raadsman uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank stelt vast dat dit overzicht alle werkzaamheden van de raadsman omvat, inclusief die waarvoor de proceskostenveroordeling al een vergoeding inhoudt. Het was aan [ eiser ] om daar een duidelijk onderscheid in te maken en voldoende onderbouwd te stellen welke werkzaamheden niet vallen aan te merken als werkzaamheden ter instructie van de zaak ter voorbereiding van deze procedure. Het is niet aan de rechtbank om alle genoemde werkzaamheden te splitsen, laat staan om de daarmee verband houdende vergoeding uit te rekenen om vervolgens te kunnen beoordelen of de gevorderde vergoeding daarmee in lijn is.
Met dank aan mr. S.G.M. van Veldhuizen, Maet Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBMNE-040821