Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Middelburg 300311 aansprakelijkheid voor val door ruit in poging weggepakte mobiele telefoon te herroveren

Rb Middelburg 300311 aansprakelijkheid voor val door ruit in poging weggepakte mobiele telefoon te herroveren
Op 1 juli 2009 waren zowel [eiser] als [gedaagde] – beiden toen leerling aan het ROC Zeeland – aanwezig in een lokaal in de lokatie Ravensteijnweg van genoemd ROC te Middelburg. Op enig moment heeft [gedaagde] een mobiele telefoon van [eiser] gepakt en is daarmee het lokaal uitgerend. [eiser] is hem door de gang van het schoolgebouw achterna gerend. Ter hoogte van een lerarenkamer, 5 à 6 meter vanaf een dubbele klapdeur, kreeg [eiser] [gedaagde] te pakken.

2.2. Beide deuren van die dubbele klapdeur zijn in de bovenste helft van het deurvlak voorzien van glas, met daarachter (gezien vanaf de plek waar partijen elkaar even vast hadden) een metalen rooster. De – vanaf de plek waar partijen waren, gezien: – rechterdeur stond ongeveer 50 cm open in de richting van partijen.

2.3. [gedaagde] heeft zich van [eiser] losgewerkt, is naar de dubbele klapdeur gerend en is schuin (met zijn gezicht naar de openstaande rechterdeur) door de kier geschoven, het gedeelte van de gang achter die deur in. Daarbij raakte hij de linkerdeur met zijn rug. De rechterdeur sloot zich achter [gedaagde].

2.4. [eiser] rende achter [gedaagde] aan. Gekomen bij de deuren, hield hij zijn linkerhand voor zich op schouderhoogte. Met die hand kwam hij in botsing met de glazen ruit in de linkerdeur. Het glas brak. [eiser] liep daardoor letsel op aan zijn linkerhand.

Het geschil

[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (1) voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en gehouden is de daaruit voortvloeiende schade, zowel materieel als immaterieel, te vergoeden, (b) partijen voor het overige verwijst naar een schadestaatprocedure en (c) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding.

3.2. [eiser] stelt dat [gedaagde] gevaarzettend en aldus jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Hij verwijst naar de onder 2 genoemde feiten en stelt dat [gedaagde], door hem zijn mobiele telefoon af te pakken, een situatie creëerde waarin hij [gedaagde] moest achtervolgen; aldus riep [gedaagde] voor [eiser] het risico van letsel in het leven. De achtervolging en de snelheid daarvan, alsmede de botsing met de deur en het letsel, zijn aan [gedaagde] toe te rekenen. Er was geen sprake van spel; partijen kende elkaar nauwelijks.

Hoewel [eiser] zich er aanvankelijk op beriep dat [gedaagde] de (rechter-) deur met kracht voor hem had dichtgetrokken, heeft hij ter comparitie gesteld dat slechts relevant is dat die deur door toedoen van [gedaagde] is dicht gegaan. Daardoor kon [eiser] niet meer door die deur, moest hij plots afremmen en botste hij tegen de deur, met het letsel als gevolg.

[eiser] heeft ernstig handletsel opgelopen, dat niet restloos zal herstellen. Hij heeft zijn linkerhand lange tijd niet kunnen gebruiken; thans resteert een sensibiliteitsstoornis, krachtverlies en een bewegingsbeperking van de pink en de ringvinger.

3.3. [gedaagde] verweert zich. Er was geen sprake van gevaarzettend gedrag, en dus niet van onrechtmatig handelen. [gedaagde] is – spelend, zoals partijen wel vaker deden – met de telefoon van [eiser] weggerend. [eiser] heeft er toen zelf voor gekozen achter hem aan te gaan; de achtervolging en de snelheid ervan zijn niet volledig aan [gedaagde] toe te rekenen. Het letsel dat [eiser] heeft opgelopen is geen voorzienbaar gevolg van het wegpakken van de telefoon. Toen [gedaagde] door de kier van de rechterklapdeur schoof, bleef hij met de ring aan zijn rechterhand achter een rand aan de zijkant van de deur. Daardoor ging die deur dicht. In die zin is er geen sprake van toedoen door [gedaagde]. Het feit dat die deur dicht ging heeft voorts weinig bijgedragen aan het door [eiser] opgelopen letsel; dat is ontstaan doordat hij met zijn hand door een ruit in de linkerdeur (die hij wilde openen) is gegaan. Er is geen causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en het letsel van [eiser].

Als toch causaal verband wordt aangenomen, is er sprake van eigen schuld aan de kant van [eiser]. De breekbaarheid van glas en het gevaar van gebroken glas zijn van algemene bekendheid; dat heeft [eiser] er niet van weerhouden met snelheid tegen glas te drukken, waardoor dat brak en hij letsel opliep. Dat letsel is dan (mede) het gevolg van aan [eiser] zelf toe te rekenen omstandigheden, en dient geheel voor zijn eigen rekening te blijven. Het aandeel van [gedaagde] dient in ieder geval tot maximaal 25% beperkt te blijven.

De beoordeling

Vast staat dat [gedaagde] zonder toestemming van [eiser] met diens mobiele telefoon is weggerend. Hij maakte daarmee inbreuk op het (eigendoms-, althans in elk geval beschikkings-) recht van [eiser] op zijn telefoon; hij diende er – of zijn gedrag nu was bedoeld als spel of niet – rekening mee te houden dat [eiser] hem zou achterna rennen. Gelet op genoemde inbreuk was een door [eiser] in te zetten achtervolging immers gerechtvaardigd.

4.2. Gelet op het vorenstaande staat ook vast, dat [gedaagde] door zijn handelen een gevaar voor [eiser] heeft doen ontstaan. Immers, van algemene bekendheid is dat bij een achtervolging de aandacht van de achtervolger vooral is gericht op de achtervolgde, en minder op de omgeving. Aldus ontstaat er een gevaar van het niet (goed) opmerken van obstakels en op struikelen, vallen of tegen iets aanbotsen. Dat gevaar is groter dan wanneer iemand zonder de gerichtheid op een achtervolgde door die omgeving loopt en rent. [gedaagde] kende dat gevaar, althans behoorde dat te kennen, en heeft toch tot de achtervolging aanleiding gegeven. Aldus is het handelen van [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig.

4.3. Wanneer het in 4.3 bedoeld gevaar zich vervolgens verwezenlijkt, leidt dat in beginsel tot aansprakelijkheid van degene die het gevaar in het leven heeft geroepen, dus degene die tot de achtervolging aanleiding gaf. In het onderhavige geval heeft het gevaar zich verwezenlijkt – [eiser] is tegen een deur aangelopen en heeft daarbij letsel opgelopen – en dus is [gedaagde], als degene die tot da achtervolging aanleiding gaf, in beginsel aansprakelijk.

4.4. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er (voldoende) causaal verband bestaat tussen voornoemd onrechtmatig gedrag van [gedaagde] en het daadwerkelijk door [eiser] opgelopen letsel aan zijn hand. Daarvoor dient te worden vastgesteld of juist deze schade voor [gedaagde], gelet op zijn handelen, te verwachten viel. Met andere woorden: was dit letsel voor hem voorzienbaar? Bij de beoordeling van die vraag is van belang dat [gedaagde] er op zijn beurt van mocht uitgaan, dat [eiser] – gelet op het doel van de achtervolging (het terugkrijgen van zijn mobiele telefoon) – geen al te grote risico’s zou nemen. Daar waar [eiser] een groter risico nam dan in een achtervolging als deze te verwachten (en dus: te voorzien) was, zal de schade bij verwezenlijking van dat (grotere) risico voor zijn eigen rekening moeten blijven.

4.5. Voor zowel [eiser] als [gedaagde] was bij het begin (na een korte duw- en trekpartij ter hoogte van de lerarenkamer) van het tweede deel van de achtervolging duidelijk dat zich vijf à zes meter voor hem een dubbele klapdeur bevond, waarvan de rechterdeur op een kier van ongeveer 50 cm open stond. Daarmee diende ook [eiser] in de snelheid waarmee hij de achtervolging inzette rekening te houden. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij dat ook heeft gedaan: hij heeft snelheid gemaakt om – net als [gedaagde] – door de kier van de rechterdeur te gaan. Met die snelheid daar aankomend sloot die deur zich door (al dan niet bewuste) aanraking door [gedaagde] zich voor [eiser], waardoor hij moest uitwijken. Toen schoot [eiser] met zijn linkerhand door de ruit van de linkerdeur. Uit het feit dat de ruit niet tegen de snelheid waarmee [eiser] deze raakte, bestand was, valt evenwel ook af te leiden dat hij een behoorlijke snelheid had, die ook als de rechterdeur wel nog had opengestaan, tot schade zou hebben geleid. Aldus nam hij op dat moment een risico (dat hij met de deur zou botsen), dat gelet op de omstandigheden, iets te groot was. Alle omstandigheden afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de schade voor het grootste deel (voorzienbaar) het gevolg is geweest van het handelen van [gedaagde], maar dat ook een (kleiner) deel ervan samenhangt met de – niet voor rekening van [gedaagde] te brengen – (te) grote snelheid van [eiser]. De rechtbank stelt het aandeel in de schade dat als gevolg van het handelen van [gedaagde] kan worden beschouwd op 75%; de overige 25% blijft voor rekening van [eiser].

4.6. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] grotendeels zullen worden toegewezen. Nu voldoende aannemelijk is geworden dat daadwerkelijk van schade sprake is en dat deze thans (nog) niet kan worden vastgesteld, zal verwijzing naar een schadestaatprocedure volgen. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden dan begroot op: LJN BQ1425