Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 070307 val van opblaasbare hindernisbaan; geen o.d. gedaagde

Rb Utrecht 07-03-07 val van opblaasbare hindernisbaan; geen onrechtmatig handelen gedaagde door niet nemen extra veiligheidsmaatregelen
2.2  [Eiseres] was werkzaam bij Clarks Shoes B.V. (hierna: Clarks Shoes). Clarks Shoes heeft [gedaagde] in december 1995 of januari 1996 opdracht gegeven het “European Event” te organiseren. Dit European Event bestond uit verschillende activiteiten die waren gericht op teambuilding. Een van de activiteiten bestond uit een opblaasbare hindernisbaan met een zogenaamde “klauterhelling” van 2½ meter hoog. Deze baan werd steeds door twee teams afgelegd, waarbij deze teams een grote bal over de hindernisbaan moesten verplaatsen zonder dat deze bal de baan mocht raken.

2.3  Toen haar team aan de beurt was, heeft [eiseres] samen met anderen de klauterhelling beklommen. Toen [eiseres] en enige andere personen bovenop de klauterhelling zaten, is de klauterhelling ineens ingezakt, waarbij [eiseres] op de vloer van de tennishal terecht is gekomen. [Eiseres] heeft hierbij haar pols bezeerd. (...)

5.1  Volgens vaste rechtspraak kan van iemand die een situatie in het leven roept of laat voortbestaan die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, onder omstandigheden worden gevergd dat hij met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt. In dat kader moet worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
De vraag die voorligt is of van [gedaagde] op grond van deze criteria verwacht had mogen worden meer veiligheidsmaatregelen te treffen om een ongeval – zoals zich dat heeft voorgedaan – te voorkomen en of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door niet meer veiligheidsmaatregelen te treffen.

5.2  Naar [gedaagde] onbetwist heeft gesteld, hanteert zij een kwaliteitssysteem dat voldoet aan de NEN-ISO 9002 en de VCA-norm voor veiligheid en heeft zij voorafgaand aan het evenement veiligheidsmaatregelen genomen. Zo heeft [gedaagde] van tevoren een risicoanalyse gemaakt en doorgesproken met Clarks Shoes. Verder heeft bij de huur van de hindernisbaan een controle plaatsgevonden, waarbij geen mankementen aan de hindernisbaan zijn geconstateerd. Nadat de opblaasbare hindernisbaan was opgesteld hebben de instructeurs van [gedaagde] deze bovendien met 15 mensen beklommen en besprongen om de stabiliteit te testen. Ook heeft [gedaagde] het spelelement ingevoerd van de bal die de hindernisbaan niet mocht raken, met als doel om de gang van de deelnemers over de opblaasbare hindernisbaan te vertragen.

5.3  [Eiseres] stelt zich op het standpunt dat van [gedaagde] meer veiligheidsmaatregelen verwacht hadden mogen worden. Volgens [eiseres] had de opblaasbare hindernisbaan aan de grond moeten worden vastgezet zodat de situatie als gevolg van het inzakken en kantelen controleerbaar was geweest. Verder hadden rond de hindernisbaan matten moeten liggen die een eventuele val konden opvangen en hadden er duidelijke instructies moeten worden gegeven. Daarnaast is het volgens [eiseres] de vraag of het vermogen van de blower (die de lucht in de opblaasbare hindernisbaan pompte) toereikend was.

5.4  De rechtbank overweegt dat [gedaagde] – juist om te testen of de klauterhelling het gewicht van die mensen aankon – van tevoren 15 mensen de klauterhelling heeft laten beklimmen, zonder dat dit tot problemen leidde. Naar [gedaagde] onbetwist heeft gesteld, heeft het probleem dat de klauterhelling inzakte zich niet eerder had voorgedaan en heeft het zich overigens ook nadien niet meer voorgedaan. Om deze redenen hoefde [gedaagde] er naar het oordeel van de rechtbank niet op bedacht te zijn dat de klauterhelling zou inzakken.

5.5  Met betrekking tot de noodzaak de opblaasbare hindernisbaan aan de grond vast te zetten heeft [gedaagde] gewezen op de – door [eiseres] niet betwiste – verklaring van de heer [H.L.M.S.], directeur van de Stichting Dienstverlening Welzijnswerk, de verhuurder van de hindernisbaan, die heeft verklaard:

“Aan de luchtkussens zijn lussen bevestigd, waarmee zij aan de grond kunnen worden verankerd. Dit moet, als het kussen buiten wordt opgesteld om ze te beschermen tegen windvlagen en windhozen.”

Vaststaat dat [gedaagde] de hindernisbaan niet buiten maar in een sporthal heeft opgesteld.
Met betrekking tot het neerleggen van matten heeft [gedaagde] gesteld dat dit niet is voorgeschreven en dat dit het letsel, zoals [eiseres] dat stelt te hebben opgelopen, ook niet zou hebben voorkomen. [Eiseres] heeft ook deze stellingen van [gedaagde] niet betwist.

5.6  Vanwege de onder 5.4 en 5.5 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat van [gedaagde] niet verwacht hoefde te worden dat zij meer veiligheidsmaatregelen – in het bijzonder de door [eiseres] genoemde veiligheidsmaatregelen – nam dan zij al had gedaan. De rechtbank zal daarom de vorderingen van [eiseres] afwijzen voor zover deze zijn gebaseerd op [eiseres]’s primaire grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door geen extra veiligheidsmaatregelen te nemen.

5.7  [Eiseres] heeft haar vordering subsidiair gebaseerd op de stelling dat de hindernisbaan gebrekkig was als bedoeld in artikel 6:173 BW. Volgens [eiseres] is uit het feit dat de klauterhelling is ingezakt, af te leiden dat deze gebrekkig was. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
[Gedaagde] heeft aangevoerd dat de hindernisbaan bestond uit twee afzonderlijke luchtkussens die met een klittenband aan elkaar werden bevestigd. De klauterhelling maakte onderdeel uit van het eerste luchtkussen. Het tweede gedeelte van de hindernisbaan was een luchtkussen met daarop in de breedte drie opstaande wandjes waar overheen moest worden geklommen. Toen [gedaagde] de hindernisbaan had opgezet en deze controleerde, bleek [gedaagde] dat het tweede gedeelte van de hindernisbaan enigszins zacht was. Dit was een gevolg van het feit dat in dit luchtkussen een scheurtje zat. In het eerste gedeelte van de hindernisbaan werden geen scheurtjes aangetroffen. [gedaagde] heeft bovendien – onbetwist – gesteld dat de verhuurder van de hindernisbaan de hindernisbaan en de blower ook na het ongeval heeft gecontroleerd en daaraan geen onvolkomenheden heeft vastgesteld.
Tegen deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] van de stelling dat de hindernisbaan gebrekkig zou zijn, heeft [eiseres] geen nadere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou volgen dat de hindernisbaan gebrekkig is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit daarom niet komen vast te staan. Om die reden zal de rechtbank de vorderingen van [eiseres], ook voor zover die zijn gebaseerd op de stelling dat sprake was van een gebrekkig product, afwijzen.
LJN BA0230