Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 181018 kind valt al dan niet over steigeronderdelen schildersbedrijf; toedracht niet komen vast te staan; niet-ontvankelijk

RBAMS 181018 kind valt al dan niet over steigeronderdelen schildersbedrijf; toedracht niet komen vast te staan; niet-onvankelijk 
- Geen kostenbegroting; deelgeschil onnodig en onterecht, ondanks machtiging kantonrechter

De feiten 

2.1.
Painting Holland heeft in juli 2016 schilderwerkzaamheden aan gebouwen uitgevoerd in en rondom de straat waar [het kind] woont. Daarbij zijn steigers gebruikt. Onderdelen van deze steigers bevonden zich op de openbare weg op 4 juli 2016.

2.2.
Op 4 juli 2016 is [het kind] tijdens het voetballen gestruikeld in de [straat] (hierna: het ongeval). [het kind] is met verwondingen naar het ziekenhuis gebracht. Ten gevolge van het ongeval heeft [het kind] onder meer een gebroken arm.

2.3.
Bij brief van 15 juli 2016 is Painting Holland door de advocaat van [het kind] en zijn ouders aansprakelijk gesteld voor alle schade die [het kind] leed, lijdt of gaat lijden ten gevolge van het ongeval.

2.4.
De verzekeraar van Painting Holland, Nationale Nederlanden, heeft de aansprakelijkheid afgewezen per brief van 9 mei 2017 bij gebrek aan informatie, maar met de uitnodiging tot het verstrekken van nadere informatie over toedracht en schade.

2.5.
Na correspondentie van beide partijen, heeft de advocaat van [het kind] bij brief van december 2017 aan Nationale Nederlanden laten weten dat nog geen duidelijkheid over de schadeomvang is te geven en gemeld daar eind januari 2018 op terug te komen. Nationale Nederlanden heeft nadien niets ontvangen en heeft de aansprakelijkheid definitief afgewezen bij e-mail van 23 april 2018.

2.6.
De kantonrechter heeft aan de ouders van [het kind] een machtiging afgegeven om deze procedure namens [het kind] te voeren.

Het verzoek

3.1.
Het verzoek van (de ouders van) [het kind] luidt:
I. te bepalen dat Painting Holland aansprakelijk is voor de ten gevolge van het [het kind] overkomen ongeval geleden en nog te lijden schade,
II. te bepalen dat [het kind] ten gevolge van het ongeval een studievertraging heeft opgelopen van een jaar,
III. de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [het kind] vast te stellen met bepaling dat Painting Holland de aldus vastgestelde kosten van het deelgeschil aan [het kind] dient te vergoeden.

3.2.
Namens [het kind] is aan dit verzoek het volgende ten grondslag gelegd.

Op 4 juli 2016 is [het kind] tijdens het voetallen gestruikeld over door, dan wel in opdracht van, Painting Holland in de openbare ruimte (waaronder voetpaden) neergelegde steigerdelen. [het kind] heeft daardoor letsel opgelopen. Painting Holland heeft jegens hem onrechtmatig, want gevaarzettend, gehandeld. [het kind] heeft ten gevolge van het ongeval kosten moeten maken en een jaar studievertraging opgelopen. De schadevergoedingsplicht voor Painting Holland vloeit voort uit de artikelen 6:162 en 6:171 BW. Painting Holland is bij Nationale Nederlanden verzekerd.De kosten van het deelgeschil worden begroot op € 3.636,40.

3.3.
Painting Holland en Nationale Nederlanden voeren – kort gezegd – het volgende verweer. Het verzoek is onnodig en prematuur ingesteld. De precieze locatie en de toedracht van de valpartij staan niet vast en evenmin bestaat duidelijkheid over de schade. Verder is van vastgelopen onderhandelingen geen sprake. Het voor de schilderwerkzaamheden van Painting Holland benodigde steigerwerk werd geleverd, opgebouwd en weer afgebroken door Hollandia Steigerverhuur B.V. (hierna: Hollandia). Het is mogelijk dat zich in het weekend dat [het kind] ten val is gekomen steigerdelen in de [straat] bevonden. Betwist wordt dat zich een gevaarlijke situatie heeft of kan hebben voorgedaan. Steigerdelen worden kortdurend netjes opgestapeld op de stoep of op het parkeervak voor de woningen. Het enkel niet-afzetten van de steigerdelen levert geen gevaarzettend handelen op en onduidelijk is of [het kind] als gevolg van gevaarlijk geplaatste steigerdelen ten val is gekomen. Aan de vereisten voor toepassing van artikel 6:171 BW is niet voldaan.

De beoordeling

4.1.
In geschil is of Painting Holland aansprakelijk is voor door [het kind] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op 4 juli 2016.

4.2.
Ter zitting is namens [het kind] (alleen zijn advocaat was verschenen, ook de ouders waren er niet) erkend dat de precieze toedracht van het ongeval inderdaad niet bekend is. De steigeronderdelen lagen er op de dag dat het ongeval gebeurde. Het vermoeden is dat de bal, bij het voetballen, terecht is gekomen op de steigeronderdelen, dat [het kind] achter de bal aanging en daarbij op de steigeronderdelen ten val is gekomen. Een andere verklaring voor de aard van de verwondingen is er niet: als je gewoon op straat valt, krijgt je niet zo een breuk als [het kind] had, aldus de advocaat van [het kind] .

4.3.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de thans beschikbare, beperkte gegevens niet kan worden geoordeeld dat [het kind] ten val is gekomen als gevolg van een door Hollandia in het leven geroepen gevaarlijke situatie, en dat Painting Holland daarvoor aansprakelijk is. Daarbij betrekt de rechtbank dat de door [het kind] overgelegde kopieën van foto’s – waarvan niet vast staat wanneer en waar zij zijn genomen – niet zonder meer gevaarlijke situatie laten zien. Op de foto’s is zichtbaar dat de steigerdelen netjes zijn opgestapeld op de parkeerplaatsen en de stoep, waarbij er voldoende ruimte aanwezig is om deze te passeren. De steigerdelen moeten bovendien tot in ieder geval zonsondergang – die op de dag van het ongeluk pas laat op de avond was – voldoende duidelijk waarneembaar zijn geweest. Gesteld noch gebleken is dat het ongeval laat op de avond heeft plaatsgevonden. Op [het kind] rust de stelplicht en bewijslast van het gestelde onrechtmatig handelen van Hollandia en het causaal verband tussen het letsel van [het kind] en dat handelen. Voor bewijslevering is in het kader van dit deelgeschil geen plaats. Dit betekent dat het verzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de kosten van het deelgeschil te begroten, nu het deelgeschil wordt geacht onnodig en onterecht te zijn ingesteld. Voorafgaand aan de procedure heeft Nationale Nederlanden namens Painting Holland aan [het kind] kenbaar gemaakt waarom zij meende geen aansprakelijkheid te kunnen erkennen. [het kind] had er rekening mee kunnen en moeten houden dat het zou aankomen op bewijslevering, waarvoor deze procedure zich naar haar aard niet leent. Verder is hier, zoals uit de feitenweergave blijkt, geen sprake (geweest) van een vastgelopen onderhandelingsproces. ECLI:NL:RBAMS:2018:9843