Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 130224 val met scootmobiel; ook Hof kan niet vaststellen dat fietspad gebrekkig was

GHAMS 130224 val met scootmobiel; ook Hof kan niet vaststellen dat fietspad gebrekkig was

1De zaak in het kort

[appellante] is met haar scootmobiel ten val gekomen op een fietspad en heeft daardoor letsel opgelopen. Zij stelt dat het fietspad ten tijde van haar val gebrekkig was en heeft de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk gesteld voor haar schade. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, omdat naar het oordeel van de rechtbank niet is komen vast te staan dat het fietspad gebrekkig was en evenmin dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. Deze beslissingen worden door [appellante] in hoger beroep tevergeefs bestreden.

2Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 14 maart 2022 in hoger beroep gekomen van een beschikking in deelgeschil op 9 maart 2017, onder zaak-/rolnummer C/15/24700 HA RK 16/144 gewezen tussen [appellante] als verzoekster en de gemeente als verweerster, (geen publicatie bekend, red. LSA LM) alsmede van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en de gemeente als gedaagde. (geen publicatie bekend, red. LSA LM)

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven met één productie
- memorie van antwoord.

Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 27 november 2023 door hun advocaten laten toelichten.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking en het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met terugbetaling aan haar van al hetgeen zij op grond van de beschikking en het vonnis aan de gemeente heeft voldaan, vermeerderd met rente en met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.

De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de beschikking en het vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

3Feiten

De rechtbank heeft in rov. 2.1. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten - en waar nodig aangevuld met andere feiten - uitgaat.

3.1.

[appellante] is op de avond van 27 augustus 2013 met haar scootmobiel ten val gekomen op het fietspad gelegen naast de Jan Verfailleweg te Den Helder (hierna: het fietspad). [appellante] heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen. Zij is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en is daar geopereerd.

3.2.

De gemeente is de wegbeheerder van het fietspad.

3.3.

[appellante] heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. Zij stelt dat het fietspad gebrekkig was.

3.4.

[appellante] heeft ter aanduiding van de locatie van haar ongeval de gemeente een overzichtskaart gestuurd met daarop de volgende tekst:

3.5.

De gemeente heeft aansprakelijkheid afgewezen, waarna [appellante] een deelgeschilprocedure is gestart bij de rechtbank Noord-Holland, met het verzoek de aansprakelijkheid van de gemeente vast te stellen. Bij beschikking van 9 maart 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat - samengevat - het fietspad zonder nadere bewijslevering niet als gebrekkig kan worden gekwalificeerd.

4Eerste aanleg

4.1.

[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op 27 augustus 2013 en de gemeente te veroordelen tot betaling van deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding in eerste aanleg, waaronder de in het deelgeschil begrote kosten, met nakosten en rente.

4.2.

De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat het fietspad ten tijde van het ongeval gebrekkig was in de zin van artikel 6:174 lid 1 BW. De rechtbank is van oordeel dat de gemeente evenmin aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW. Volgens de rechtbank is niet komen vast te staan dat de gemeente een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen, zodat zij ook geen verplichting had om veiligheidsmaatregelen te treffen of waarschuwingen te geven.

5Beoordeling

5.1.

Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] de grieven gericht tegen de bestreden beschikking in het deelgeschil ingetrokken. Tegen de beslissing van de rechtbank in het bestreden vonnis en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt zij in hoger beroep op. De grieven strekken ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat het fietspad gebrekkig was en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

Maatstaf gebrekkig fietspad

5.2.

Bij de beoordeling neemt het hof tot uitgangspunt dat op grond van artikel 6:174 BW de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van een gebrek aan de openbare weg. Van een gebrek is sprake indien de weg, in dit geval het fietspad, naar objectieve maatstaven gemeten niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor een gevaar oplevert voor personen of zaken. Of dit het geval is hangt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad af van het antwoord op de vraag of die weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans is op verwezenlijking van het gevaar en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs van de gemeente te verlangen zijn (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236).

5.3.

Voor aansprakelijkheid is dus vereist dat de zaak niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, en dit gevaar zich verwezenlijkt. Er rust op de bezitter van een zaak evenwel geen garantienorm. Aansprakelijkheid voor zaken wordt niet steeds aangenomen als het gevaar dat is verbonden aan de toestand waarin die zaak verkeerde zich verwezenlijkt. Met andere woorden: het optreden van schade is onvoldoende om de gebrekkigheid van de zaak in de zin van artikel 6:174 BW vast te stellen. Niet iedere kans op schade verplicht tot het treffen van voorzorgsmaatregelen. Zo leidt de omstandigheid dat een weg een oneffenheid bevat, (daarom) niet zonder meer tot de slotsom dat de weg gebrekkig is. Voor aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:174 lid 1 BW is in beginsel vereist dat de benadeelde stelt en, bij voldoende gemotiveerde betwisting, bewijst dat (i) de opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen (anders gezegd: dat zij gebrekkig is), (ii) zij daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, en (iii) dit gevaar zich heeft verwezenlijkt.

5.4.

Het hof zal eerst ingaan op de vraag of het fietspad ten tijde van het ongeval voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Het hof gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat [appellante] is gevallen op het deel van het fietspad dat zij in de overzichtskaart met rode strepen heeft gemarkeerd (zie hiervoor onder 3.4). Van een fietspad als het onderhavige mag worden verwacht dat ook de berijder van een vierwielig scootmobiel dit veilig kan gebruiken. De gebruiker van een (geasfalteerd) fietspad in een omgeving waar bomen groeien, zal echter geen volledig egaal wegdek mogen verwachten. Zij zal in een dergelijke situatie rekening moeten houden met de mogelijkheid van oneffenheden van het wegdek en haar verkeersgedrag daaraan moeten aanpassen. De enkele aanwezigheid van oneffenheden in het wegdek, brengt dus nog niet mee dat het betreffende fietspad niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen.

De rechtbank heeft in rov. 4.10. van het bestreden vonnis het volgende overwogen: “In het algemeen geldt dat weggebruikers er rekening mee moeten houden dat wegen niet steeds in perfecte staat verkeren, waarbij de aard van de weg een rol speelt. Het fietspad is een landelijk gelegen fietspad dat door het bos richting de duinen en het strand loopt. Aan weerszijden loopt het fietspad - zo blijkt uit de foto’s - redelijk vloeiend over in een berm van zand en gras, met daarnaast bomen en struiken. Het fietspad zal daardoor onderhevig zijn aan de invloeden van bos- en duinvegetatie. Het is een algemeen bekend feit dat de wortels van vegetatie ook horizontaal snel kunnen doorgroeien en zo het wegdek kunnen aantasten. Al het voorgaande betekent dat aan het fietspad niet de eis gesteld kan worden dat het helemaal egaal, gaaf en schoon is. Van een gebruiker van het fietspad - en dat geldt zeker ook voorde berijder van een vierwielig scootmobiel - mag verwacht worden dat die uit zichzelf rekening houdt met het feit dat er gaten en oneffenheden in het wegdek kunnen zitten en dat zich losse stukjes asfalt op het wegdek kunnen bevinden die val- en slipgevaar kunnen meebrengen.” Het hof sluit zich bij deze overweging aan en maakt die tot de zijne.

Het hof voegt hier nog aan toe dat uit de door [appellante] overgelegde foto’s en de hiervoor onder 3.4 opgenomen overzichtskaart blijkt dat het fietspad aan weerszijden door bomen wordt omgeven. [appellante] wordt daarom niet gevolgd in haar betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het fietspad door het bos loopt.

Aan de stelling van [appellante] dat het fietspad in feite een weg is waar ook auto’s kunnen komen en waarop ook daadwerkelijk auto’s rijden, gaat het hof eveneens voorbij. [appellante] heeft namelijk onvoldoende toegelicht waarom dit relevant is voor de beantwoording van de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld. Bovendien is tussen partijen weliswaar niet in geschil dat het fietspad de voormalige autorijbaan is en dat auto’s op het fietspad kunnen rijden, maar de gemeente heeft gemotiveerd betwist dat auto’s op het fietspad mogen rijden. Gesteld noch gebleken is dat het fietspad ook geschikt dient te zijn als autoweg terwijl (als onvoldoende gemotiveerd weersproken) vaststaat dat het die bestemming niet heeft. Omdat [appellante] geen bewijs van haar stellingen heeft aangeboden, komt het hof aan bewijslevering niet toe.

Tot slot heeft [appellante] , in het licht van de hiervoor weergegeven toetsingsmaatstaf, onvoldoende toegelicht dat de rechtbank het risico van een gebrekkige weg ten onrechte bij de gebruiker in plaats van de wegbeheerder heeft gelegd. De grieven gericht tegen rov. 4.10 van het bestreden vonnis falen dus.

Geen gebrekkig fietspad

5.5.

De rechtbank heeft in rov. 4.8 van het bestreden vonnis de elementen (a tot en met e) opgesomd die [appellante] heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat het fietspad gebrekkig is. Hiertegen heeft [appellante] geen grief gericht en zij heeft in hoger beroep geen andere of aanvullende omstandigheden naar voren gebracht. Het hof neemt deze opsomming daarom eveneens als uitgangspunt bij de beoordeling of is komen vast te staan dat de weg gebrekkig was en overweegt over deze omstandigheden als volgt.

5.5.1. (

a) [appellante] heeft gesteld, onder verwijzing naar de overgelegde foto’s, dat in het fietspad kuilen, gaten en scheuren zaten. Uit de door [appellante] (als productie 2 bij het verzoekschrift in het deelgeschil) overgelegde foto’s volgt niet dat het fietspad niet aan de eisen voldeed die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mochten worden. De foto’s tonen wel lichte slijtage (met name aan de zijkanten van het fietspad) en ook oneffenheden, maar niet in die omvang dat gebruikers van het fietspad daar niet op bedacht hoeven te zijn. Al met al is het wegdek redelijk vlak en wordt de veiligheid van personen niet in gevaar gebracht. Overigens heeft [appellante] ter zitting erkend dat de foto’s 6 en 8 geen betrekking hebben op het deel van het fietspad waar zij gevallen is. De foto’s leiden het hof dus niet tot de conclusie dat het fietspad gebrekkig is.

5.5.2. (

b) [appellante] heeft betoogd dat ambulancebroeders constateerden dat [appellante] bedekt was met losse asfaltdelen. Ook dit levert geen aanwijzing op dat het fietspad gebrekkig was. Ten eerste is niet duidelijk of de losse stukjes asfalt al op het fietspad lagen of dat deze van het wegdek zijn losgekomen als gevolg van de val van [appellante] . Ten tweede volgt uit de verklaring niet dat de hoeveelheid losse asfaltdeeltjes dusdanig groot was dat dit een gevaar voor de gebruikers van het fietspad opleverde. Tot slot betekent, zoals hiervoor reeds overwogen, het enkele feit dat zich op het wegdek oneffenheden (bijvoorbeeld in de vorm van losse asfaltdeeltjes) bevinden, nog niet dat het fietspad gebrekkig was..

5.5.3. (

c) [appellante] heeft erop gewezen dat het ‘Beheerplan wegen 2013-2017 van de gemeente Den Helder’ (hierna: het Beheerplan) gegevens bevat waaruit blijkt dat ten tijde van het ongeval 21% van het asfalt en 32% van de elementen verharding in matige tot slechte staat verkeerde. Daarin kan zij worden gevolgd, maar het hof onderschrijft de constatering van de rechtbank dat deze gegevens uit het Beheerplan - anders dan de gegevens die zijn vergaard bij de visuele inspectie van het fietspad op 14 oktober 2013, waarover hierna meer - van algemene aard zijn en geen specifieke gegevens bevatten over de toestand van het fietspad. Deze gegevens uit het Beheerplan kunnen zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet leiden tot de conclusie dat het fietspad gebrekkig was.

5.5.4. (

d) [appellante] heeft gesteld dat uit de globale visuele inspectie van het fietspad op 14 oktober 2013 (hierna: de visuele inspectie) volgt dat sprake is van ernstige schade op de onderdelen rafeling, scheurvorming en randschade. Ook hierin kan zij worden gevolgd, met dien verstande dat uit de visuele inspectie ook volgt dat de omvang van de rafeling, scheurvorming en randschade gering is en dat er ten tijde van de visuele inspectie op het fietspad geen oneffenheden zijn geconstateerd.

[appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ondanks de kwalificatie “ernstige schade” naar aanleiding van de toelichting van de gemeente ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van een genuanceerder beeld. Ook heeft zij gesteld dat de rechtbank de gemeente kritiekloos heeft gevolgd in haar beweringen dat de richtlijnen, uitgevaardigd door het kennisplatform Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW-richtlijnen), alleen aangeven binnen welke tijdsperiode onderhoud nodig is en dat dus aan de kwalificatie niet het gevolg mag worden verbonden dat het wegdek gebrekkig of onveilig is. De CROW-richtlijnen zijn juist uitgangspunt voor de beoordeling of een situatie voldoet aan de eisen en of er wel of niet aansprakelijkheid is, aldus [appellante] . Volgens [appellante] is de rechtbank ten onrechte en zonder deugdelijke motivering tot de conclusie gekomen dat uit de resultaten van de visuele inspectie niet volgt dat het fietspad gebrekkig was.

Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog. De gemeente heeft in hoger beroep haar werkwijze nog eens uitgelegd. Het Beheerplan geeft inzicht in hoe de gemeente het beheer en onderhoud van de openbare wegen zo efficiënt mogelijk kan uitvoeren. Elke twee jaar vinden er globale inspecties plaats en worden op basis daarvan de verschillende schadecategorieën gewaardeerd met een cijfer tussen de 0 en 10. Het globale overzicht van de visuele inspecties betreft een algemene totaalindruk van het wegdek. De globale inspecties zeggen niets over de eventuele gebrekkigheid van het fietspad. Deze inspecties, in combinatie met het Beheerplan, bevatten enkel een systeem met betrekking tot het verrichten van onderhoudswerkzaamheden. Het zegt niets over de hoogte en het verloop van de vermeende oneffenheden en het al dan niet daaruit voortvloeiende gevaar. De gemeente heeft er in dit verband nog op gewezen dat uit de visuele inspectie ook blijkt dat de categorie ‘oneffenheden’ de waardering 0 krijgt en dat dat betekent dat er vlak na het ongeval in deze schadecategorie geen schade is geconstateerd aan het wegdek. Dit acht zij relevant omdat [appellante] in hoger beroep heeft gesteld dat zij met haar scootmobiel in een oneffenheid is geraakt waardoor de scootmobiel is gekanteld. Tot slot heeft de gemeente toegelicht dat indien tijdens een visuele inspectie een onveilige situatie wordt ontdekt, deze direct wordt verholpen. De heer [naam] , medewerker van de gemeente, heeft na het ongeval van [appellante] een visuele inspectie uitgevoerd en heeft toen geen onveilige situatie waargenomen. Uit de resultaten van de visuele inspectie kan dus niet worden afgeleid dat het fietspad gebrekkig was, aldus de gemeente.

Tegen deze gemotiveerde betwisting van de stelling dat uit de visuele inspectie volgt dat het fietspad gebrekkig was, heeft [appellante] naar het oordeel van het hof te weinig ingebracht, terwijl dit wel van haar verwacht mocht worden. Zij heeft met name niet toegelicht welke CROW-richtlijnen zijn overschreden en dat dat een gevaar op heeft geleverd. Daar komt bij dat de CROW-richtlijnen geen wettelijke normen zijn en dat ze slechts aanbevelingen en adviezen aan wegbeheerders bevatten. Het hof komt dan ook tot de slotsom dat ook uit de resultaten van de visuele inspectie niet volgt dat het fietspad gebrekkig was ten tijde van het ongeval.

Voor zover [appellante] heeft willen betogen dat de resultaten van de visuele inspecties geen betrekking hebben op het fietspad, rijmt dat niet met haar eerder ingenomen standpunt dat uit deze inspecties zou volgen dat het fietspad gebrekkig is. Daar komt bij dat deze stelling niet in haar voordeel is omdat zij geen andere - in haar visie wel toepasselijke - gegevens heeft overgelegd die haar stelling dat het fietspad gebrekkig was, kunnen onderbouwen. Bovendien heeft haar advocaat dit betoog ter zitting ingetrokken. Het hof gaat daarom hieraan voorbij.

5.5.5. (

e) Tot slot heeft [appellante] , ter onderbouwing van haar stelling dat het fietspad gebrekkig was, gewezen op het feit dat in 2015 verbetermaatregelen aan het fietspad zijn uitgevoerd. Zij voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte zonder enige motivering heeft gesteld dat het feit dat in 2015 verbetermaatregelen aan het fietspad zijn uitgevoerd, geen bewijs is dat het fietspad in 2013 gebrekkig was. [appellante] betoogt dat het onderhoud in 2015 juist het gevolg was van de resultaten van de visuele inspecties zoals weergegeven in het Beheerplan. In 2013 was de kwalificatie “ernstige schade” al van toepassing op het fietspad. Dat de gemeente de gebreken vervolgens jaren later heeft aangepakt, doet volgens [appellante] niet af aan het feit dat er in 2013 en zelfs in 2011 toen de gemeente visuele inspecties conform de CROW-richtlijnen zou hebben uitgevoerd, sprake was van een gebrekkige weg.

Ook dit betoog van [appellante] kan niet worden gevolgd. Met [appellante] kan worden aangenomen dat de verbeterwerkzaamheden aan het fietspad in 2015 het gevolg zijn van de resultaten van de visuele inspecties in de jaren daarvoor. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat daaruit kan worden afgeleid dat het fietspad in 2013 (of zelfs daarvoor al) niet aan de eisen voldeed die daaraan gesteld mochten worden. De rechtbank heeft in dit verband terecht opgemerkt dat alle wegdekken door gebruik en tijdsverloop aan slijtage onderhevig zijn en van tijd tot tijd onderhouden zullen moeten worden. De omstandigheid dat de gemeente in 2015 verbetermaatregelen aan het fietspad heeft uitgevoerd, levert dus geen onderbouwing op van de stelling dat het fietspad in 2013 gebrekkig was.

5.6.

Het hof komt tot de conclusie dat geen van de door [appellante] aangedragen argumenten, ook niet in onderlinge samenhang beschouwd, tot het oordeel leidt dat het fietspad ten tijde van het ongeval gebrekkig was. De grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat het fietspad gebrekkig was, falen dus.

Omdat het hof tot het oordeel komt dat het fietspad niet gebrekkig was ten tijde van het ongeval, behoeft de vraag of het vermeende gevaar zich heeft verwezenlijkt geen beantwoording.

Toedracht en locatie van het ongeval

5.7.

Over de grief die ziet op de overwegingen van de rechtbank over de toedracht en de locatie van het ongeval overweegt het hof als volgt. Het is van belang om de exacte plek van het ongeval vast te stellen, omdat ter beoordeling van de vraag of sprake is van aansprakelijkheid van de gemeente wegens het bezit van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW, of van aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:162 BW wegens het creëren en/of het laten bestaan van een gevaarscheppende situatie, de staat van het wegdek ter plekke van de val doorslaggevend is. Ook de toedracht van het ongeval moet komen vast te staan. Het hof is bij de beoordeling uitgegaan van de door [appellante] gestelde toedracht en plaats van het ongeval en tot de conclusie gekomen dat het door [appellante] aangewezen gedeelte van het fietspad ten tijde van het ongeval niet gebrekkig was. [appellante] heeft daarom geen belang bij de bespreking van haar grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de toedracht en de plaats van het ongeval onduidelijk is gebleven.

Geen onrechtmatige daad

5.8.

Voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad moet de vraag worden beantwoord of de gemeente in haar algemene zorgplicht als wegbeheerder toerekenbaar is tekortgeschoten. Uit het voorgaande volgt reeds dat geen aanwijzingen bestonden dat het fietspad zodanig gevaarlijk was dat veiligheidsmaatregelen waren vereist die de gemeente heeft nagelaten te nemen. Ook heeft [appellante] niet voldoende concreet toegelicht dat er eerdere meldingen over onveilige situaties op het fietspad zijn gedaan. Dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door een gevaarlijke situatie in stand te laten of geen waarschuwingen te geven, is dan ook niet aangetoond. De grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld faalt dus eveneens.

Slotoverweging:

5.9.

De grieven treffen geen doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

5.10.

Het hof stelt deze kosten aan de zijde van de gemeente als volgt vast:

- griffierecht € 783

- salaris advocaat € 3.549 (tarief II, 3 punten)

totaal € 4.332 ECLI:NL:GHAMS:2024:1140