Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 011215 val bromfietser door geleidelijke bult in wegdek van 5 cm hoog; gemeente niet aansprakelijk

Hof 's-Hertogenbosch 011215 val bromfietser door geleidelijke bult in wegdek van 5 cm hoog; gemeente niet aansprakelijk

3 De beoordeling

3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

3.1.2.
Op 27 april 2008 reed [appellante] op haar bromfiets over de ventweg, die gezien vanaf het [adres] in [plaats] is gelegen aan de rechterzijde van de rijbaan van [adres] in [plaats] (hierna: “de ventweg”). [appellante] is terwijl zij reed ter hoogte van de huisnummers 43-47 ten val gekomen (hierna: “het ongeval”).

3.1.3.
Bij brief van 2 april 2009 heeft [appellante] de Gemeente als wegbeheerder aansprakelijk gesteld voor de schade die zij ten gevolge van het ongeval heeft geleden.
De Gemeente heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] een verklaring voor recht dat de Gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en gehouden is de dientengevolge door [appellante] geleden en nog te lijden schade te vergoeden, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.

3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij ten val is gekomen doordat het wegdek van de ventweg door wortelopdruk ongelijkmatig was, waardoor zij uit balans is geraakt. De Gemeente is volgens haar als wegbeheerder aansprakelijk (artikel 6:174 BW), dan wel op grond van artikel 6:162 BW, in welk verband [appellante] heeft verwezen naar de in de rechtspraak ontwikkelde “Kelderluik-criteria”.

3.2.3.
De Gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.3.1.
De rechtbank heeft bij rolbeschikking van 21 mei 2013, welke beschikking niet bij de gedingstukken is gevoegd, een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie vond op 12 november 2013 plaats. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de gedingstukken. Blijkens dit proces-verbaal is de comparitierechter na afloop ter plaatse gegaan ten einde de plaats van het ongeval in ogenschouw te nemen.

3.3.2.
In het bestreden vonnis van 22 januari 2014 heeft de rechtbank de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
De rechtbank oordeelde daartoe het volgende. Aan bewijslevering door [appellante] ter zake van de toedracht van het ongeval, de gestelde gevaarlijke verkeerssituatie en de gestelde schade komt de rechtbank niet toe, omdat de Gemeente volgens de rechtbank hoe dan ook niet aansprakelijk is. De rechtbank heeft de plaats van het ongeval in ogenschouw genomen en heeft geoordeeld dat de staat van het wegdek ter plaatse van het ongeval niet gevaarzettend is, zodat niet kan worden gezegd dat het wegdek niet in goede staat verkeert en niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het wegdek na 27 april 2008 niet is aangepast of gerepareerd of anderszins is gewijzigd. Uit eigen waarneming onderschrijft de rechtbank de bevinding van de [vertegenwoordiger gemeente] van de Gemeente, dat sprake is van een geleidelijke verhoging, een bult, die zich op zo’n 50 centimeter bevindt van de trottoirband die de ventweg van de rijbaan scheidt, waarbij het hoogste punt van de bult 5 centimeter is. De rechtbank oordeelt vervolgens dat voor verkeersdeelnemers met een normale oplettendheid, dit beperkte hoogteverschil in het wegdek voldoende zichtbaar is, waarbij komt dat, ook indien de bult niet wordt waargenomen door een verkeersdeelnemer, het ervoor moet worden gehouden dat bij normaal verkeersgedrag geen sprake is van een gevaarzettende situatie.

3.4.
[appellante] heeft tijdig hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. Zij heeft één grief aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vordering, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten. Hierna zal bij de bespreking van de grief blijken in hoeverre de vordering van [appellante] toewijsbaar is.

3.5.1.
De grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente niet aansprakelijk is. Volgens [appellante] dient in het kader van toetsing aan artikel 6:174 BW eerst te worden vastgesteld of sprake is van een gebrek. De in het wegdek van de ventweg aanwezige bult is zo’n gebrek, aldus [appellante] . Volgens haar behoort een openbare weg “bultvrij” te zijn, waarbij de weg op alle onderdelen normaal gebruikt zou moeten kunnen worden, zonder enig risico op letsel. Daarbij komt dat de ventweg “behoorlijk smal” is, er vaak auto’s geparkeerd staan aan de rechterkant (hof: [appellante] bedoelt kennelijk gezien vanuit haar rijrichting) waardoor een (brom)fietser wordt gedwongen aan de linkerkant, de kant waar de wortelopdruk zich bevindt, te rijden. [appellante] stelt dat er ten tijde van het ongeval aan de rechterkant van de ventweg een auto geparkeerd stond. De ventweg voldoet dus niet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan deze weg mag stellen, aldus [appellante] .
Volgens haar is de Gemeente ook op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk, omdat het om een drukke weg gaat die “best smal” is, nog smaller in geval van geparkeerde auto’s en ten aanzien waarvan de wegbeheerder dient te beseffen dat een bult, zoals in dit geval, onnodig gevaar kan opleveren. Van belang is voorts dat op deze weg al ongelukken zijn gebeurd. Niemand hoeft een dergelijke bult te verwachten en daarom is de kans op ongelukken alleszins aanwezig, terwijl het door de Gemeente op een niet bezwaarlijke manier kan worden verholpen, aldus [appellante] . Zij heeft (ongedateerde) foto’s overgelegd van de situatie ter plaatse.

3.5.2.
De Gemeente betwist dat er ten tijde van het ongeval aan de rechterkant van de ventweg een auto geparkeerd stond. Zij stelt voorts dat de ventweg wel met parkeergelegenheden is ingericht maar dat dat de weg niet zodanig smal maakt dat men gedwongen wordt zoveel mogelijk links te gaan rijden.
Enkel de situatie ten tijde van het ongeval is relevant. [appellante] heeft niet aangetoond dat ten tijde van het ongeval sprake was van een gebrek en de thans overgelegde foto’s, waarvan het onduidelijk is van welke datum die zijn, tonen dat evenmin aan. De Gemeente heeft zelf het wegdek van de ventweg in 2009 onderzocht en geconstateerd dat de weg in goede staat verkeerde en dat er geen sprake was van een gevaarzettende situatie. Niet is komen vast te staan dat de ventweg niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen; geen aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW. Dat betekent ook dat de Gemeente geen veiligheidsmaatregelen hoefde te nemen. Het is niet meer dan logisch dat een verkeersdeelnemer rekening houdt met bepaalde oneffenheden in de weg. De Gemeente is evenmin op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk. De Gemeente betwist dat op de ventweg meer ongelukken zijn gebeurd.

3.5.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 6:174 BW is de Gemeente als wegbeheerder aansprakelijk voor schade die het gevolg is van een gebrek aan de openbare weg of de weguitrusting. Van een gebrek is sprake indien de weguitrusting naar objectieve maatstaven gemeten niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor een gevaar oplevert voor personen of zaken. Of dit het geval is hangt volgens vaste jurisprudentie af van het antwoord op de vraag of die weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans is op verwezenlijking van het gevaar en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te verlangen zijn. In dat kader komt onder meer betekenis toe aan de beleidsvrijheid die de gemeente heeft en de haar ter beschikking staande financiële middelen (ECLI:NL:HR:2010:BN6236 en ECLI:NL:HR:2014:831).
De stelplicht en bewijslast met betrekking tot feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een op artikel 6:174 BW gebaseerde vordering rusten op beginsel op de eiser.

3.5.4.
Tegen de achtergrond van deze maatstaf en hetgeen geldt in het kader van de stelplicht en de bewijslast, geldt in de onderhavige zaak het volgende.
[appellante] heeft weliswaar een grief gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.5 van de rechtbank, waarin de rechtbank onder meer heeft overwogen dat zij uit eigen waarneming kan onderschrijven de bevinding van de [vertegenwoordiger gemeente] van de Gemeente dat sprake is van een geleidelijke verhoging, een bult, die zich op zo’n 50 centimeter bevindt van de trottoirband die de ventweg van de rijbaan scheidt, waarbij het hoogste punt van de bult 5 centimeter is (hierna: de bult), maar uit de toelichting op deze grief blijkt dat [appellante] bezwaar zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de bult niet gevaarzettend is. [appellante] betwist niet dat het door haar gestelde gebrek in de ventweg een bult is als hiervoor omschreven. [appellante] heeft evenmin betwist dat het wegdek (van de ventweg) na 27 april 2008 (datum ongeval) tot het tijdstip waarop de rechtbank ter plaatse ging, niet is gewijzigd. De Gemeente heeft dit evenmin betwist. Het hof dient dus bij de beoordeling van het door [appellante] gestelde gebrek uit te gaan van de bult als hiervoor omschreven.

3.5.5.
Indien de bult, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, geen gevaar oplevert, kan van aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:174 BW geen sprake zijn. Omgekeerd is het echter niet zo dat indien de bult gevaar oplevert voor (brom)fietsers, zoals [appellante] stelt en de Gemeente betwist, die enkele omstandigheid aansprakelijkheid ingevolge dit artikel oplevert. Ook als de bult als gevaarlijk voor (brom)fietsers zou moeten worden gekwalificeerd, betekent dat enkele feit immers nog niet dat de ventweg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Van belang is dat het hier gaat om een beklinkerde ventweg, die parallel loopt aan twee geasfalteerde rijbanen (“de hoofdweg”). Aangenomen kan worden dat (brom)fietsers geen gebruik mogen maken van de hoofdweg. Dit leidt het hof af uit de door [appellante] in hoger beroep overgelegde foto’s, ten aanzien waarvan de Gemeente niet betwist dat dat foto’s zijn van de situatie ter plaatse. Zoals [appellante] heeft gesteld (inl. dv. 12) en door de Gemeente niet is betwist, is de ventweg naast de hoofdweg gelegen en wordt de ventweg hoofdzakelijk gebruikt door bestemmingsverkeer en (brom)fietsers. De ventweg is van de hoofdweg gescheiden door een strook waarop struiken en bomen staan geplant. De ventweg is volgens [appellante] betrekkelijk smal. Langs de ene kant van de ventweg ligt genoemde groenstrook, langs de andere kant zijn parkeergelegenheden.

3.5.6.
Gelet op de hiervoor omschreven feitelijke situatie en het tussen partijen vaststaande gegeven dat de ventweg hoofdzakelijk door bestemmingsverkeer en (brom)fietsers wordt gebruikt, is de ventweg niet geschikt om met hoge snelheid over te rijden en behoeft dat ook niet te worden verwacht. Verder mogen weggebruikers bekend worden verondersteld met het feit dat direct naast de weg geplante bomen soms enige wortelopdruk in het wegdek veroorzaken. Maar ook indien dat laatste niet het geval zou zijn, kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat een betrekkelijk bescheiden verhoging als de onderhavige op een ventweg als de onderhavige een grote kans op verwezenlijking van ongevallen met zich brengt. Ten slotte kan van de Gemeente niet worden verwacht dat zij iedere wortelopdruk terstond ongedaan maakt.
[appellante] heeft aangevoerd dat “een openbare weg bultvrij moet zijn” en dat zo’n weg “op alle onderdelen normaal gebruikt moet kunnen worden, zonder enig risico op letsel”. Het hof volgt [appellante] daarin niet. In het algemeen dient een weggebruiker met enige oneffenheid in een weg rekening te houden en de bult waar het hier om gaat is niet van zodanig ongebruikelijke of onverwachte omvang dat een weggebruiker daar in het geheel niet op bedacht hoeft te zijn, laat staan dat de Gemeente daarvoor had moeten waarschuwen.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de bult niet als een gebrek in de door artikel 6:174 BW bedoelde zin kan worden beschouwd. Anders gezegd, de aanwezigheid van de bult in het wegdek van de ventweg leidt niet tot de conclusie dat de ventweg naar objectieve maatstaven gemeten niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de ventweg mag stellen.

3.5.7.
Het voorgaande brengt mee dat bewijslevering ter zake van de toedracht van het ongeval en de oorzaak van de gestelde schade niet aan de orde is. Immers ook indien wordt aangenomen dat [appellante] door te rijden over de bult ten val is gekomen en daardoor de gestelde schade heeft geleden, leidt dat niet tot aansprakelijkheid van de Gemeente, nu een tot aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:174 BW leidend gebrek niet aan de orde is.

3.5.8.
[appellante] heeft ook artikel 6:162 BW aan haar vordering ten grondslag gelegd. In verband daarmee overweegt het hof het volgende.
Op [appellante] rust de bewijslast van haar stelling dat de Gemeente door in de ventweg de bult te laten ontstaan en bestaan, een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen en onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen c.q. onvoldoende voor dat gevaar heeft gewaarschuwd.

3.5.9.
Bij beantwoording van de vraag of aan iemand die een situatie in het leven roept of laat voortbestaan die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld dat hij met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt - en of derhalve het achterwege laten van die maatregelen in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed - moet worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (vgl. HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 Kelderluik; en voorts onder meer ECLI:NL:HR:2004:AO4224 Jetblast en ECLI:NL:HR:2013:47).

3.5.10.
In dit geval staat allerminst vast dat de bult in het wegdek van de ventweg een situatie oplevert die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is. Maar ook aangenomen dat dat het geval is, kan naar het oordeel van het hof niet worden geoordeeld dat de Gemeente bepaalde veiligheidsmaatregelen had moeten nemen. Het hof verwijst kortheidshalve naar de hiervoor in r.o. 3.5.4 opgenomen omschrijving van de bult (geleidelijk oplopend tot 5 cm, 50 cm vanaf de stoeprand) en naar r.o. 3.5.5 en 3.5.6 waarin het hof overweegt dat niet kan worden geoordeeld dat de Gemeente weggebruikers voor deze bult had moeten waarschuwen.

3.6.
De slotsom is dat de grief niet slaagt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van de Gemeente gevallen kosten worden veroordeeld, met inbegrip van de gevorderde rente daarover. ECLI:NL:GHSHE:2015:4976