Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Dordrecht 250112 val met paard, relatie met toestand wegdek niet aangetoond, geen bijzonder zorgplicht tov paardrijders

Rb Dordrecht 250112 val met paard, relatie met toestand wegdek niet aangetoond, geen bijzonder zorgplicht tov paardrijders 

2.  De feiten 
2.1.  Op 29 januari 2006 reden [eiseres] en haar moeder op hun paarden over de weg ‘de Kijfhoek’ te Zwijndrecht. Ze waren op weg naar een gebied met ruiterpaden. 

2.2.  Op een gegeven moment gleden de benen van het paard van [eiseres] naar de zijkant van de weg. Hierdoor kwamen zowel het paard als [eiseres] ten val. Het paard kwam terecht op de linkervoet van [eiseres], waardoor zij haar enkel heeft gebroken. 

2.3.  De Kijfhoek is een 3,5 meter brede asfaltweg gelegen in een landelijk gebied. De weg wordt gebruikt door auto’s, fietsers en voetgangers. Daarnaast wordt de weg bereden met paarden. In de omgeving van de ongevallocatie staat een manege, een pensionstal en meerdere particuliere stallen. 

2.4.  Het Waterschap is beheerder van de Kijfhoek. Het Waterschap is voor schade verzekerd bij Achmea. 

2.5.  In opdracht van ARAG Rechtsbijstand (rechtsbijstandverzekeraar van [eiseres]) is het wegdek van de Kijfhoek onderzocht door KOAC-NPC, Instituut voor materiaal- en wegbouwkundig onderzoek B.V. (hierna: KOAC). 

3.  Het geschil 
3.1.  [eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, - samengevat - 

a.  voor recht te verklaren dat het Waterschap aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval d.d. 29 januari 2006 en gehouden is tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende geleden en nog te lijden schade van [eiseres]; 

b.  het Waterschap te veroordelen om aan [eiseres] te vergoeden de nader bij staat op te maken en volgens de wet te vereffenen schade, vermeerderd met de wettelijke rente; 

c.  het Waterschap te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 10.492,95 ter zake buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente; 

d.  het Waterschap te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente en vermeerderd met de nakosten. 

3.2.  [eiseres] heeft aan haar hoofdvordering het volgende ten grondslag gelegd. 
Het Waterschap is als wegbeheerder aansprakelijk voor de door [eiseres] geleden schade. Primair, op de voet van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), omdat de Kijfhoek gebrekkig was en subsidiair, omdat het Waterschap niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht in de zin van artikel 6:162 BW. [eiseres] is immers met haar paard gevallen en heeft letsel ondervonden, omdat het wegdek op de ongevallocatie niet stroef genoeg was en te veel verkanting vertoonde. Daarbij komt dat hiervoor ter plaatse niet (afdoende) werd gewaarschuwd. Het Waterschap was op de hoogte van de gevaarlijke situatie. Het Waterschap heeft ter zake de door [eiseres] geleden schade van Achmea een bedrag te vorderen. Gelet hierop kan [eiseres] het schadebedrag tevens van Achmea vorderen. 

3.3.   De verweren van Achmea en het Waterschap strekken tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] met veroordeling in de kosten van de procedure. 

3.4.  Achmea en het Waterschap voeren daartoe het volgende aan. 
Achmea en het Waterschap zijn niet aansprakelijk, omdat de Kijfhoek voldeed aan de minimale normen. Mochten Achmea en het Waterschap onverhoopt toch aansprakelijk zijn, dan is er in ieder geval sprake van 50% ‘eigen schuld’ bij [eiseres]. 

4.  De beoordeling 
4.1.  Ingevolge artikel 6:174 BW is het overheidslichaam, dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert, aansprakelijk wanneer de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. In dat geval dient wel gevaar te zijn ontstaan voor personen of zaken. Bovendien moet dit gevaar zich hebben verwezenlijkt. 

4.2.  Ter onderbouwing van haar stellingen dat de Kijfhoek niet aan de eisen voldeed, wijst [eiseres] naar het onderzoeksrapport van KOAC. KOAC concludeert dat een combinatie van een kritische hoge dwarshelling en een kritische lage stroefheid op de ongevallocatie kon leiden tot slipgevaar. Bovendien stelt KOAC vast dat er sprake was van achterstallig onderhoud, zodat extra aandacht voor de verkeersveiligheid noodzakelijk was. Voorts merkt [eiseres] op dat, naast meerdere paarden, ook diverse fietsers op de weg zijn uitgegleden. Daarnaast voert [eiseres] aan dat het Waterschap, wat betreft de stroefheid van het wegdek, rekening had moeten houden met het gegeven dat de weg in een recreatiegebied ligt met een manege en paardenstallen en dat de weg dus regelmatig wordt bereden door paarden met hoefijzers. Bovendien is de Kijfhoek de enige te nemen weg naar de ruiterpaden. Daarbij komt dat het Waterschap het gevaar voor ongevallen eenvoudig had kunnen voorkomen door het plaatsen van een waarschuwingsbord. 

4.3.  De vraag moet worden beantwoord of de Kijfhoek voldeed aan eisen die men aan die weg in de gegeven omstandigheden mocht stellen. De beoordeling van deze vraag is afhankelijk van een afweging van de ‘Kelderluikcriteria’, die in het zogenaamde ‘Kelderluikarrest’ (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136) zijn genoemd, en van een aantal andere concrete factoren. 

4.4.  In het Kelderluikarrest is overwogen dat in een situatie die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en die voorzichtigheid niet zullen worden betracht en dat daarom veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen. Bij de vraag of dergelijke maatregelen dienen te worden genomen, moet worden gelet op de volgende aspecten: de mate van waarschijnlijkheid dat een weggebruiker niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht neemt, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. 

4.5.  Uit de wet en de rechtspraak vallen voorts de volgende relevante factoren af te leiden: de aard en drukte van de weg, de soort weggebruiker en de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de weg, de mate waarin wordt gewaarschuwd voor het gebrek, de gerechtvaardigde verwachtingen van zowel de weggebruiker als de wegbeheerder, de weersomstandigheden en de financiële aspecten. 

4.6.   Uitgangspunt is dat een weg geschikt en bedoeld moet zijn voor het soort gebruik dat van de weg wordt gemaakt. Echter, de onderhoudsplicht van de wegbeheerder reikt niet zover dat hij het wegennet moet aanpassen aan verkeersdeelnemers die gebruik maken van een weg die niet (speciaal) voor hen bedoeld is. De Kijfhoek is een openbare, geasfalteerde weg. Openbare, geasfalteerde wegen worden aangelegd ten behoeve van gemotoriseerd verkeer, fietsers en voetgangers. Vele asfaltwegen worden ook gebruikt door (recreatieve) paardrijders. Echter, gesteld nog gebleken is dat de Kijfhoek specifiek voor paarden is aangelegd. Gelet hierop is het Waterschap niet gehouden om het wegdek van de Kijfhoek in het bijzonder geschikt te maken voor paarden. 

4.7.   De omstandigheid dat de Kijfhoek in een recreatiegebied ligt waar veel met paarden wordt gereden, brengt in het vorenstaande geen verandering. Ook niet wanneer deze weg voor paardrijders de enige te nemen route is. Van het Waterschap kan niet worden verwacht dat hij alle, van dergelijke voor paardrijders toegankelijke asfaltwegen, (mede) laat aanleggen en onderhouden (met bijzondere inspecties) als ware dit ruiterpaden. In dat licht is het Waterschap dit dan ook niet verplicht ten aanzien van de Kijfhoek. 

4.8.  Nu de Kijfhoek niet speciaal is bedoeld voor paarden, behoeft het Waterschap tevens in het kader van het plaatsen van de verkeersborden en verkeerstekens geen rekening te houden met het betreden van de weg door paarden. Gelet hierop is het Waterschap dus niet gehouden om bij de Kijfhoek voor gladheid voor paarden te waarschuwen. Daarbij verdient het de opmerking dat een wegbeheerder verkeersborden terughoudend moet gebruiken. Wanneer er met verkeersborden overvloedig wordt omgesprongen, bestaat immers het gevaar dat de weggebruiker wordt geconfronteerd met een overdaad aan borden, waardoor de aanwijzingen hierop minder snel zullen worden nageleefd. Dit kan zeker een rol gaan spelen indien bij openbare wegen die toegankelijk zijn voor paarden, maar die niet specifiek daarvoor zijn bedoeld, waarschuwingsborden voor paardrijders de regel worden. 

4.9.  Vervolgens kan worden opgemerkt dat mede gelet op gerechtvaardigde verwachtingen, het Waterschap niet is gehouden de Kijfhoek aan te passen voor gebruik daarvan door paarden. Nu openbare, geasfalteerde wegen niet speciaal zijn bestemd voor paarden, mogen paardrijders immers niet verwachten dat de stroefheid van de Kijfhoek specifiek is afgestemd op paarden. In dezelfde zin mag het Waterschap ervan uitgaan dat zelfs een niet altijd oplettende en voorzichtige paardrijder bewust is van het gegeven dat de Kijfhoek niet speciaal voor hem is ingericht. 

4.10.  Gezien het bovenstaande, volgt uit de stellingen van [eiseres] niet dat het Waterschap inzake de Kijfhoek maatregelen had moeten nemen betreffende het gebruik daarvan door paarden. Rest de vraag of het Waterschap dit wel had moeten doen ten aanzien van het verkeer waarvoor de Kijfhoek is aangelegd en dus of de Kijfhoek beantwoordde aan de daarvoor gestelde eisen. 

4.11.  Hoewel [eiseres] in het kader van haar stellingen verwijst naar het onderzoeksrapport van KOAC, volgt hieruit niet dat de stroefheid van het wegdek, op het tijdstip van het ongeval, niet aan de minimumvereisten voldeed voor het reguliere verkeer. KOAC concludeert inzake de minimumeisen voor stroefheid louter dat het wegdek bij circa 20 graden Celsius voldeed aan de stroefheideisen voor voetgangersvloeren. Daarnaast komt KOAC tot de slotsom dat het wegdek lokaal wel en lokaal niet voldeed aan de minimumeisen voor de stroefheid van wegmarkeringsmaterialen bij een nat wegdek. KOAC merkt daarbij op dat zij deze minimumeisen ook hanteert als minimumeisen voor rijbaanverhardingen. Echter, gesteld noch gebleken is dat deze benadering algemeen erkend is. Gelet hierop heeft [eiseres] dan ook onvoldoende onderbouwd dat de stroefheid van de Kijfhoek niet aan de eisen beantwoordde. 

4.12.  Voorts baseert KOAC ‘de kritische hoge dwarshelling’ op de omstandigheid dat de verkanting, op de weghelft van het ongeval, ongeveer 5% bedraagt. Het Waterschap voert hiertegen aan dat de verkanting normaal is en dat elke weg bol is. Gelet op de betwisting van het Waterschap had het op de weg van [eiseres] gelegen haar stelling in dit verband nader te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, komt niet vast te staan dat de dwarshelling van de Kijfhoek niet aan de eisen voldeed. 

4.13.  De conclusie van KOAC dat de Kijfhoek te kampen had met achterstallig onderhoud, doet aan het voorgaande verder niets af. Achterstallig onderhoud betekent immers nog niet dat een weg niet meer aan de gestelde eisen voldoet. 

4.14.  Vervolgens dient te worden opgemerkt dat de aangevoerde omstandigheid dat diverse fietsers op de Kijfhoek zijn uitgegleden, niets hoeft te zeggen over het bestaan van een gebrek in de weg en dus ook niet zorgt voor een afdoende onderbouwing van de stellingen van [eiseres]. Het kan namelijk zo zijn dat de desbetreffende fietsers niet de voorzichtigheid hebben betracht die van hen in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat de Kijfhoek in een buitengebied ligt en dat van het wegdek van een dergelijke weg minder mag worden verwacht dan bijvoorbeeld een druk bereden doorgaande weg. 

4.15.  Gezien het bovenstaande, komt niet vast te staan dat het Waterschap inzake de Kijfhoek maatregelen had moeten nemen met oog voor het reguliere verkeer en daarmee ook niet dat de Kijfhoek niet aan de gestelde eisen voldeed. Het Waterschap kan daarom niet aansprakelijk gehouden worden voor de schade van [eiseres] op grond van artikel 6:174 BW. 

4.16.  Tevens ligt de vordering op grond van artikel 6:162 BW voor afwijzing gereed. 
Gelet op vorenstaande rechtsoverwegingen, komt immers evenmin vast te staan dat het Waterschap tekort is geschoten in zijn zorgplicht. De eventuele omstandigheid dat het Waterschap op de hoogte was gesteld van de ‘gebrekkige situatie’, brengt daar geen verandering in. Immers, niet is komen vast te staan dat de Kijfhoek gebrekkig was. 

4.17.  In dat licht van het vorenstaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.  LJN BV2250