Rb Limburg 010317 Letsel paard; met been door bruggetje gezakt. Eigen schuld ruiter 70% omdat ruiter ter plaatse niet mocht rijden.
- Meer over dit onderwerp:
Rb Limburg 010317 Letsel paard; met been door bruggetje gezakt. Eigen schuld ruiter 70% omdat ruiter ter plaatse niet mocht rijden.
2 De feiten
2.1.
Het waterschap is beheerder van een buffer in het natuurgebied Terworm, dat zich bevindt in het buitengebied van Heerlen tussen de autowegen A76 en N281. Het gebied is eigendom van Natuurmonumenten.
2.2.
Het natuurgebied heeft twee ingangen. Een ingang is gelegen aan de straat genaamd Prikkenis te Heerlen, waarbij een verkeersbord C1 (gesloten in beide richtingen voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- en trekdieren of vee) staat. Onder dit bord is een bord BO052 geplaatst (uitgezonderd fietsers). Onder dit bord is c.q. was een niet officieel verkeersbord bevestigd met daarop de woorden "ruiters". Bij de andere ingang, gelegen aan de noordzijde is sprake van een fietspad, aangegeven met het verkeersbord G11 (verplicht fietspad).
2.3.
Op 17 april 2015 is het wedstrijdpaard van [eisende partij] , genaamd [paard] - in de stukken ook genoemd [paard] -, tijdens een buitenrit met [eisende partij] in voormeld natuurgebied met één been door een bruggetje, dat is geplaatst over de Geleenbeek, gezakt.
2.4.
[eisende partij] heeft het paard op 20 mei 2015 laten onderzoeken door het Veterinair Centrum te Someren. Daarbij bleek dat het paard letsel had opgelopen aan de tussenpees van het rechter achterbeen.
2.5.
Op 26 mei 2015 heeft [eisende partij] het paard eveneens laten onderzoeken door de Pferdekliniek Kerken te Wachtendonk (D.). Daarbij is eveneens een beschadiging aan het rechter achterbeen van het paard geconstateerd.
2.6.
Voormeld paard van [eisende partij] is inmiddels 100% genezen verklaard.
3 Het geschil
3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat - veroordeling van het waterschap tot betaling van € 11.091,99, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, met veroordeling van het waterschap in de proceskosten. [eisende partij] heeft ter comparitie de in de dagvaarding gevorderde PM-post ingetrokken en haar vordering beperkt tot een bedrag van maximaal € 25.000,00. Voorts heeft [eisende partij] gevorderd het waterschap te veroordelen tot betaling van het waardeverlies bij blijvende ongeschiktheid van het paard.
3.2.
Het waterschap voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Het waterschap voert aan dat [eisende partij] pas twee maanden nadat het ongeval zou hebben plaatsgevonden dit heeft gemeld bij het waterschap. Daarmee heeft zij haar klachtplicht geschonden. Daardoor is het waterschap niet in staat gesteld zelf onderzoek te doen en wordt zij benadeeld in haar belangenbehartiging.
4.2.
De kantonrechter volgt het waterschap niet in deze stelling. Melding maken van een voorval binnen twee maanden nadat het heeft plaatsgevonden is in het algemeen nog tijdig. Onder omstandigheden kan dat anders zijn maar daarvan is in dit geval niet gebleken. Daarbij speelt een rol dat het waterschap de schade aan de brug zelf heeft geconstateerd en ook heeft laten onderzoeken, terwijl het letsel van het paard vast ligt in diverse rapporten van artsen die naar dat letsel hebben gekeken. De kantonrechter kan zich dan ook zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niets voorstellen bij een benadeling van het waterschap in haar belangenbehartiging door het verstrijken van genoemde periode van twee maanden.
4.3.
Vervolgens heeft het waterschap meerdere vraagtekens geplaatst bij het gestelde voorval. De kantonrechter begrijpt dat het waterschap zowel twijfelt aan het ongeval op zich (het door de brug zakken van het paard) als aan het gevolg daarvan (het letsel in zijn volle omvang). De kantonrechter zal hierna eerst ingaan op de vraag of het paard door de brug is gezakt en daardoor letsel heeft opgelopen.
4.4.
Vast staat dat het paard letsel heeft opgelopen. Dat volgt uit de diverse medische rapporten en uit getuigenverklaringen van personen die het paard na het voorval hebben gezien. Ook staat vast dat er een gat is ontstaan in het brugdek. Het waterschap heeft hierover zelf verklaard. Hoewel dit omstandigheden zijn die de door [eisende partij] gestelde toedracht onderschrijven, leiden ze nog niet tot de dwingende conclusie dat het paard het letsel heeft opgelopen als gevolg van het zakken door de brug. Het letsel kan immers elders zijn ontstaan en het gat in de brug kan ook een andere oorzaak hebben.
[eisende partij] heeft verklaard hoe zij met het paard aan de hand over de brug liep, het paard met een been door het brugdek zakte en toen het zich bevrijd had een verwonding had aan het betreffende been. De kantonrechter heeft het voorval ter gelegenheid van de comparitie met [eisende partij] besproken en daaruit heeft hij de indruk gekregen dat [eisende partij] naar waarheid heeft verklaard. Deze verklaring van [eisende partij] wordt bovendien ondersteund door een verklaring van getuige [X] die op de betreffende dag samen met [eisende partij] onderweg was. Zij zag hoe het paard van [eisende partij] met een been door het brugdek was gezakt en zich uit dat gat bevrijdde.
4.5.
Tegenover voornoemde bewijsmiddelen acht de kantonrechter de stelling van het waterschap “dat het wellicht anders is gegaan” onvoldoende, temeer nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt. Anders gezegd, het waterschap heeft de kantonrechter geen argumenten gegeven waarop enige serieuze twijfel aan de verklaring van [eisende partij] zou kunnen worden gegrond. De kantonrechter zal dan ook verder uitgaan van de door [eisende partij] geschetste toedracht. Daarbij merkt de kantonrechter nadrukkelijk op dat daarmee nog niet is komen vast te staan dat alle schade, waarvan [eisende partij] stelt dat deze door het ongeval is veroorzaakt, ook daadwerkelijk door dat ongeval is veroorzaakt. Daarop zal de kantonrechter in een latere overweging terugkomen.
4.6.
Volgens [eisende partij] is de grondslag voor de aansprakelijkheid van het waterschap voor haar schade gelegen in artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek. Voor zover hier relevant bepaalt dit artikel dat “de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk is voor de schade als dat gevaar zich voordoet”.
Door het waterschap is uitvoerig gemotiveerd uiteengezet dat in dit geval niet gesteld kan worden dat de brug niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Het waterschap wijst er op dat de brug onderdeel uitmaakt van een voetpad. Aan beide zijden van het voetpad staat bord G7. De betekenis van dit bord is Voetpad. Alleen voetgangers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen mogen hiervan gebruik maken. Het was [eisende partij] dus niet toegestaan met haar paard aan de teugel over dit pad te lopen. Omdat er geen andere manier is om bij de brug te komen hoefde het waterschap er ook geen rekening mee te houden dat een paard over de brug zou lopen. Deskundig onderzoek aan de brug heeft verder uitgewezen dat deze voldoende sterk is om voetgangers te dragen dus er valt het waterschap niets te verwijten. Met betrekking tot dit verweer overweegt de kantonrechter het volgende.
4.7.
Op grond van de overgelegde foto’s en tekeningen is het de kantonrechter duidelijk geworden dat de brug inderdaad gelegen is in een voetpad, dat de brug alleen bereikbaar is via dat voetpad en dat aan beide zijden van dat voetpad een bord staat waaruit blijkt dat alleen voetgangers (en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen) over het pad mogen gaan. Een ruiter met zijn paard aan de teugel wordt niet beschouwd als een voetganger en mag dus niet van het voetpad gebruik maken. Maar eveneens is gebleken dat de betreffende brug is gelegen in natuurgebied Terworm, dat zich in de omgeving meerdere maneges bevinden, dat er in de directe nabijheid ruiterpaden zijn en andere landelijke wegen die toegankelijk zijn voor ruiters. Daaruit volgt volgens de kantonrechter dat men in de omgeving van de brug een redelijk druk “verkeer” met paarden mag verwachten. In zo een situatie acht de kantonrechter de kans dat een ruiter het bord “voetpad” een keer negeert en met een paard aan de teugel over de brug loopt niet hoogst onwaarschijnlijk. De vraag is vervolgens of het waterschap daar dan ook rekening mee had moeten houden en maatregelen had moeten treffen.
4.8.
Het toetsingskader voor deze vraag is te vinden in het bekende “Kelderluik” arrest alsmede het arrest “Dijkdoorbraak Wilnis”. In het eerste arrest overweegt de Hoge Raad, voor zover hier relevant:
“Alleen in het licht van de omstandigheden van het geval kan worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen treft”.
In het andere arrest overweegt de Hoge Raad, voor zover hier relevant: “Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen gaat het om de vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn”
Gelet op de omstandigheden die in deze zaak spelen leidt voornoemd toetsingskader naar het oordeel van de kantonrechter tot navolgende conclusies.
4.9.
Het waterschap heeft een gevaarlijke situatie in het leven geroepen als iemand onvoldoende acht slaat op de plaatselijke verkeersregels en niet als voetganger maar als geleider van een paard - dus met meer massa dan de brug dragen kan - over die brug loopt.
Hoe waarschijnlijk is het dat zoiets op een bepaald moment gebeurd? De kantonrechter heeft bij de beantwoording van die vraag enerzijds gelet op het feit dat het voetpad en de brug gelegen zijn in een gebied met meerdere maneges en voor ruiters toegankelijke wegen en paden waardoor er in de omgeving een redelijk intensief ruiterverkeer plaatsvond. Anderzijds is het een feit van algemene bekendheid dat verkeersregels met enige regelmaat niet stipt worden nageleefd. Bovendien valt de gedraging van [eisende partij] ook niet volledig buiten het voorstellingsvermogen. Het gaat niet om het passeren van de brug met, bijvoorbeeld, een zwaar landbouwvoertuig maar als voetganger met een paard aan de teugel. Dat de brug daarvoor niet geschikt zou zijn is niet direct evident, althans daarover is niets gesteld noch gebleken. De foto’s in het dossier wekken in ieder geval bij de kantonrechter niet het beeld van een brug die het gewicht van een paard vermoedelijk niet zal kunnen dragen. Daarmee acht de kantonrechter de mogelijkheid dat een voetganger met een paard aan de teugel over de brug zou lopen niet zo uitzonderlijk dat het waterschap daar geen rekening mee hoefde te houden.
4.10.
Dat de gevolgen ernstig kunnen zijn als een paard door de brug zakt ligt voor de hand. Enig letsel zal door de gebroken planken en het gewicht van het paard welhaast onvermijdelijk zijn.
4.11.
Het waterschap heeft er nog op gewezen dat van haar bezwaarlijk verwacht kan worden dat zij bij alle bruggen die onder haar verantwoordelijkheid vallen maatregelen treft om een dergelijk ongeval te voorkomen. Daar gaat het echter niet om. Van het waterschap wordt niet verwacht dat zij alle ongevallen voorkomt. Wel dat zij een redelijke balans aanhoudt tussen enerzijds de kans dat zich een risico verwezenlijkt en anderzijds de investering die men moet treffen om die kans zo klein mogelijk te maken. Feit is dat het waterschap bij deze brug niets had ondernomen om het risico te verkleinen. Er waren geen hekken geplaatst waarlangs alleen voetgangers konden passeren, zelfs een waarschuwingsbord met betrekking tot de beperkte draagkracht van de brug stond er niet bij. Met name dat laatste was toch een weinig bezwaarlijk te treffen voorzorgsmaatregel geweest waarvan de kantonrechter, gelet op de omstandigheden die hiervoor zijn geschetst, niet goed begrijpt waarom die niet is getroffen. Daarmee was in ieder geval duidelijk gemaakt dat de brug slechts een beperkt draagvermogen had terwijl de kosten van die maatregel zeer beperkt waren gebleven.
4.12.
De conclusie is dan ook dat het waterschap verzuimd heeft veiligheidsmaatregelen te treffen bij de brug waardoor de kans op het ongeval verkleind zou zijn. Dat valt het waterschap te verwijten en daarmee is het waterschap in beginsel aansprakelijk voor de schade die [eisende partij] heeft geleden als gevolg van het ongeval. In beginsel omdat daarmee nog niet alles is gezegd over de draagplicht van de schade.
4.13.
Het waterschap heeft namelijk een beroep gedaan op de eigen schuld van [eisende partij] bij het ontstaan van het ongeval. [eisende partij] is met haar paard een voetpad ingegaan waarop zij zich volgens de ter plaatse geldende verkeersregels niet mocht bevinden. Ze heeft dus een verkeersovertreding begaan en dat levert eigen schuld op (Zie onder andere het arrest “Bussluis”). [eisende partij] heeft er nog op gewezen dat zij zonder verkeersregels te overtreden toegang had tot het gebied waarin het voetpad was gelegen en dat zij, als zij de aanwezige paden volgde, alleen via het voetpad haar weg kon vervolgen. Met andere woorden, een andere mogelijkheid was er niet tenzij zij zou omdraaien.
4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat, als deze stelling van [eisende partij] al juist is, dat onverlet laat dat zij zich met het haar paard niet op het voetpad had mogen begeven. Die omstandigheid, indien juist, heft immers de werking van de verkeersregel niet op. Van het overtreden van deze verkeersregel valt [eisende partij] dus een verwijt te maken. Verder is ook duidelijk dat als [eisende partij] deze verkeersregel niet had overtreden, zij niet met haar paard op de brug zou zijn gekomen. Een andere toegang tot de brug dan via het voetpad is er immers niet. Daarmee staat ook vast dat de verkeersovertreding een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van het ongeluk. Er is dus sprake van eigen schuld aan de zijde van [eisende partij] . De volgende vraag is wat dat betekent voor de verdeling van de geleden schade.
4.15.
Bij de beantwoording van die vraag is het voor de kantonrechter van belang dat het hier niet gaat om onoplettendheid of een andere vorm van onachtzaamheid aan de zijde van [eisende partij] maar om het bewust plegen van een verkeersovertreding. Zij heeft het bord gezien, wist ook dat het betekende dat zij daar met haar paard niet mocht komen, maar besloot toch over het voetpad te gaan. Daarmee heeft zij een grote mate van eigen schuld aan het ontstaan van het ongeval. In lagere jurisprudentie is wel aangenomen dat onder die omstandigheid de schade volledig voor rekening van de verkeersovertreder dient te blijven, maar dat doet in de ogen van de kantonrechter geen recht aan de omstandigheden van dit geval nu aan het waterschap wel degelijk ook een verwijt van het ontstaan van het ongeval valt te maken. Alles afwegende waardeert de kantonrechter de mate van eigen schuld aan de zijde van [eisende partij] op 70%. Dat betekent dat het waterschap aansprakelijk is voor 30% van de schade die [eisende partij] als gevolg van het ongeval heeft geleden.
4.16.
Een vraag die nog niet beantwoord is, is welk deel van de schade het gevolg is van het ongeval en welk deel wellicht een andere oorzaak heeft. Het waterschap wijst in dit verband op het door [eisende partij] in het geding gebrachte patiëntenverslag van Veterinair Centrum Someren, opgesteld naar aanleiding van een onderzoek op 20 mei 2015, waarin ten aanzien van de oorzaak van het letsel valt te lezen: “[paard] heeft een tussenpees blessure in het rechterachterbeen…….. Deze blessure kan ontstaan door het gebruik als sportpaard, waarbij ik me heel goed kan voorstellen dat het incident op de brug de aanleiding is voor het klinisch manifest worden van de blessure”. Het waterschap wijst er op dat de blessure die voor de langdurige uitval heeft gezorgd, de tussenpees blessure, op zich niet wordt toegeschreven aan het ongeval op de brug maar mogelijkerwijs aan het gebruik als sportpaard. Door [eisende partij] is ook een “Fachtierärtzlicher Bericht” betreffende het paard, opgesteld door Pferdekliniek Kerken, in het geding gebracht. Uit dit verslag volgt dat het paard op 26 mei 2015, dus ruim een maand na het ongeval, door de kliniek is onderzocht. In het verslag valt te lezen: “Hauptbefund war eine Desmopathie des Fesselträgers hinten rechts. Ursache war ein Unfall am 17.04.2015. In dit verslag wordt de oorzaak van het letsel dus wel volledig toegeschreven aan het ongeval op 17 april 2015.
4.17.
Met betrekking tot de vraag of het ontstane letsel volledig valt toe te schrijven aan het ongeval op de brug oordeelt de kantonrechter als volgt.
Het rapport van het Veterinair Centrum Someren is afkomstig van een kliniek die, getuige de naam van de kliniek, naast paarden ook andere dieren behandeld. Deze kliniek ziet duidelijk een oorzaak voor het letsel in het ongeval op de brug maar laat ook ruimte voor een andere oorzaak. Pferdekliniek Kerken is een kliniek die, getuige de naam van de kliniek, zich enkel en alleen richt op de behandeling van paarden. Daarmee neemt de kantonrechter aan dat deze kliniek de meer gespecialiseerde kliniek van de twee is, zodat aan het oordeel van deze kliniek de meeste waarde zal worden toegekend. Daarbij komt dat het waterschap geen enkel commentaar heeft geplaatst bij het verslag van Pferdekliniek Kerken, zodat de kantonrechter ook daarom geen reden heeft om vraagtekens te plaatsen bij de bevindingen van deze kliniek. Deze kliniek beschouwt het ongeval op de brug als de oorzaak van het letsel. De kantonrechter sluit zich bij deze conclusie aan. Daarom valt het letsel volledig terug te voeren op het ongeval op de brug en daarmee ook de schade.
4.18.
Ter zitting is gebleken dat het paard inmiddels volledig is hersteld. Er wordt geen vervolgschade meer verwacht zodat de schade beperkt blijft tot het gevorderde bedrag ad € 11.091,99 vermeerderd met rente en kosten. Van dit bedrag bestaat een deel groot € 6.930,-- uit gemiste inkomsten nu het paard in de periode 17 mei 2015 tot en met 27 juli 2016 niet kon worden ingezet als lespaard. Deze schade is onderbouwd door verklaringen van een aantal personen die aangeven les te hebben gekregen op het paard en deze lessen na het ongeval niet meer kregen. Met betrekking tot deze schade is door het waterschap geen verweer gevoerd. Gelet op het vorenstaande komt deze schadepost voor toewijzing in aanmerking. Evenmin heeft het waterschap verweer gevoerd tegen de posten startkaart en contributie KNHS ad € 108,--, Dorsey Glucosamine in verband met peesherstel ad € 468,93 en aanpassing hoefbeslag ad € 170,--. Ook deze posten kunnen dus toegewezen worden.
4.19.
De overige schadeposten ad € 3.415,06 bestaan uit medische kosten, reiskosten in verband met bezoek aan de klinieken en aanpassingen aan het zadel. Het waterschap heeft de noodzaak van het maken van de medische kosten in algemene bewoordingen betwist. Enige concrete motivering waarom deze kosten niet noodzakelijk zouden zijn geweest wordt echter niet gegeven. Het spreekt voor zich dat [eisende partij] zich inspant om het paard weer volledig te laten herstellen - en het waterschap zal vanuit de optiek van (gedeeltelijke) aansprakelijkheid voor de schade ook niets anders van haar verlangen - en daarvoor zijn deskundigen ingeschakeld. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - ziet de kantonrechter niet waarom het maken van deze medische kosten wellicht niet nodig zou zijn geweest. Hetzelfde geldt voor de daarmee verband houdende reiskosten. Er bestaat dan ook geen aanleiding om [eisende partij] wat betreft dit punt met enig bewijs te belasten. Nu deze schadeposten verder niet zijn bestreden kunnen ze worden toegewezen.
Tenslotte mist de kantonrechter ook ten aanzien van de noodzaak van de kosten voor het aanpassen van het zadel een gemotiveerde betwisting. Ook deze schadepost zal daarom worden toegewezen.
4.20.
De toegewezen schadeposten bedragen gezamenlijk een bedrag van € 11.091,99 in hoofdsom. Op grond van de hiervoor vastgestelde verdeelsleutel van 70 - 30 komt 30% van deze schade voor rekening van het waterschap. Het waterschap wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.327,60 aan [eisende partij] . De door [eisende partij] gevorderde rente over het schadebedrag zal worden toegewezen zoals hierna is bepaald.
4.21.
Omdat het paard van [eisende partij] inmiddels 100% genezen is verklaard, zal de vordering tot veroordeling van het waterschap van het waardeverlies bij blijvende ongeschiktheid worden afgewezen.
4.22.
In het feit dat beide partijen een verwijt kan worden gemaakt, waardoor beide partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren zoals hierna is bepaald. ECLI:NL:RBLIM:2017:1874