Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Gravenhage 251012 eenzijdig ongeval brommerrijdster; feit van algemene bekendheid dat op wegen die door de duinen lopen zand op wegdek kan liggen; gemeente niet aansprakelijk

Rb 's-Gravenhage 251012 eenzijdig ongeval brommerrijdster; 
- verzoek deelgeschil afgewezen; nadere bewijslevering nodig tzv toedracht ongeval;
- feit van algemene bekendheid dat op wegen die door de duinen lopen zand op wegdek kan liggen; gemeente niet aansprakelijk; 
- kosten gevorderd 24,2 uur x € 150,-- + 5% + 19%; begroot 13 uur

4.De beoordeling 
Inhoudelijke beoordeling 

4.1.De rechtbank stelt voorop dat op [verzoekster] de stelplicht en, zo nodig, de bewijslast rust ten aanzien van de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten. 

4.2.[verzoekster] stelt dat zij ten val is gekomen door het vele zand en/of grind dat ten tijde van het ongeval op het wegdek lag. Ter onderbouwing hiervan heeft zij erop gewezen dat het ambulancepersoneel en de agenten destijds hebben verklaard dat er veel zand en/of grind op de weg lag en heeft zij een drietal schriftelijke verklaringen en een vijftal kleurenfoto's overgelegd. De gemeente heeft de toedracht van het ongeval bestreden en betoogt dat de toedracht van het ongeval in het geheel niet vaststaat en ook niet kan worden vastgesteld omdat er geen getuigen van het ongeval zijn. Volgens de gemeente is het heel goed mogelijk dat het ongeval een andere oorzaak heeft. 

4.3.De rechtbank is van oordeel dat de door [verzoekster] gestelde feitelijke toedracht van het ongeval, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de gemeente, (nog) niet is komen vast te staan. De rechtbank overweegt hiertoe in de eerste plaats dat [verzoekster] weliswaar stelt dat het destijds betrokken ambulancepersoneel en de agenten die kort na het ongeval ter plaatse zijn gekomen veel losliggend zand en/of grind op het wegdek hebben zien liggen, maar deze stelling is betwist door de gemeente en door [verzoekster] niet onderbouwd door middel van verklaringen of een proces-verbaal van bevindingen. 

4.4.Bovendien zijn er geen getuigen van het ongeval, die over de toedracht van het ongeval kunnen verklaren. De door [verzoekster] overgelegde schriftelijke verklaringen leveren onvoldoende bewijs voor de stelling dat [verzoekster] daadwerkelijk door op de weg liggend zand en/of grind is geslipt, nu die verklaringen afkomstig zijn van personen die pas na het ongeval ter plaatse zijn gekomen. Bovendien is van belang dat deze verklaringen voor wat betreft de aanwezigheid van zand en grind niet consistent zijn, zodat deze onvoldoende onderbouwing vormen voor de stelling dat er veel zand en/of grind op het wegdek lag. De meest nauwkeurige verklaring van [B], waar [verzoekster] ook expliciet naar verwijst, spreekt slechts over de eerste paar centimeter vanaf de rand van het asfalt. Ook de in het geding gebrachte foto's zijn onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat er ten tijde van het ongeval een grote hoeveelheid zand en/of grind op de (geasfalteerde) weg lag. Immers, [verzoekster] heeft zelf verklaard dat de foto's pas enkele maanden na het ongeval zijn gemaakt en bovendien is op de foto's zichtbaar dat er hier en daar wat grind en zand op de tegels van de parkeerplaatsen ligt (dus naast de weg). Op de geasfalteerde weg zelf is geen zand of grind zichtbaar. 

4.5.Gezien het voorgaande kan de door [verzoekster] gestelde toedracht van haar val niet als vaststaand worden aangenomen en is nadere bewijslevering nodig. De rechtbank is van oordeel dat wanneer de investering in tijd, geld en moeite wordt afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren, het verzoek op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen. 

4.6.Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, ook indien zij veronderstellenderwijs uitgaat van de juistheid van de door [verzoekster] gestelde toedracht van het ongeval, de gemeente hiervoor onder de gegeven omstandigheden niet met succes op grond van artikel 6:174 BW en/of artikel 6:162 BW aansprakelijk kan worden gehouden. Daarbij is van belang dat [verzoekster] ten val is gekomen op een weg die door de duinen loopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat op wegen die door de duinen lopen zand op het wegdek terecht kan komen. [verzoekster] had daarop bedacht moeten zijn en haar rijgedrag hierop moeten aanpassen. Op de gemeente rustte wat dit aangaat derhalve geen waarschuwingsplicht. 

Kosten 

4.7.Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, dient te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Mede gelet op hetgeen [verzoekster] in haar verzoekschrift heeft aangevoerd, kan het door haar ingediende verzoekschrift niet bij voorbaat als volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd. De rechtbank zal daarom overgaan tot een begroting van de kosten aan de zijde van [verzoekster]. 

4.8.Mr. Roelandschap stelt in totaal een bedrag van € 4.535,69 aan advocaatkosten te hebben gemaakt. Daarbij is zij uitgegaan van 24,2 uur, een uurtarief van € 150,--, 5% kantoorkosten en 19% BTW. 

4.9.De gemeente maakt bezwaar tegen het gestelde aantal aan de zaak bestede uren. De gemeente stelt dat de totale tijd in redelijkheid een totaal van 13 uur niet behoeft te overschrijden, waarbij rekening is gehouden met 6 uur voor het opstellen van het verzoekschrift, 4 uur voor de zitting (inclusief voorbereiding) en 3 uur voor overige werkzaamheden. 

4.10.De rechtbank is met de gemeente van oordeel dat de door mr. Roelandschap in rekening gebrachte tijd, gezien de omvang en de mate van complexiteit van het onderhavige deelgeschil, bovenmatig is. De rechtbank acht het redelijk om, conform het standpunt van de gemeente, het aantal aan de zaak bestede uren te matigen tot 13 uur in totaal. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten begroten op een bedrag van € 2.436,53  (13 uur x € 150,--, vermeerderd met kantooropslag van 5% en BTW van 19%), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht ad € 73,--, zijnde derhalve een bedrag van € 2.509,53 in totaal. 

4.11.Nu het verzoek van [verzoekster] wordt afgewezen, zal de verzochte veroordeling van de gemeente tot voldoening van de kosten van dit deelgeschil aan [verzoekster] worden afgewezen. Dit betekent dat het onder 4.10. begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van de gemeente alsnog in rechte komt vast te staan. 

4.12.Voor de door de gemeente verzochte veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten (een bedrag aan salaris voor de advocaat van de gemeente daaronder begrepen) is geen plaats. De rechtbank overweegt hiertoe dat artikel 289 Rv, dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de proceskosten, ingevolge artikel 1019aa lid 3 Rv niet van toepassing en dat gesteld noch gebleken is dat het indienen van het onderhavige verzoek door [verzoekster] jegens de gemeente onrechtmatig is.. LJN BY2552