Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Gravenhage, kanton, wegbeheerder voor 50% aansprakelijk voor schade met dosseerinstallatie (pollerinstalatie)

Rb 's-Gravenhage, kanton, wegbeheerder voor 50% aansprakelijk voor schade met dosseerinstallatie (pollerinstalatie)
De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
1.1 Op de Rotterdamseweg in de gemeente Midden-Delfland is sedert 1 juni 2006 een zogenaamde doseerinstallatie (ook wel pollerinstallatie of poller genaamd) geplaatst om het sluipverkeer - dat de dagelijkse files op de A13 probeert te ontlopen - te ontmoedigen. Het daarover gesloten "Convenant sluipverkeer Midden-Delfland" van juli 2004 was het resultaat van een voorafgaand uitgebreid onderzoeks-, overleg- en besluitvormingstraject door de regiogemeenten.
1.2 Op 31 juli 2006 te omstreeks 17.35 uur reed [eiseres] - die afkomstig is uit Hongarije en op vakantie was in Nederland - in haar auto (een Peugeot 307) als bestuurder samen met haar vriendin in zuidelijke richting over de Rotterdamseweg. Zij is daar toen in botsing gekomen met de pollerinstallatie.
1.3 Door de aanrijding is schade ontstaan aan de pollerinstallatie en aan de auto van [eiseres]. Partijen hebben elkaar over en weer aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade.

1.4 Van de aanrijroute van [eiseres] is een film op DVD gemaakt (productie 02 bij de dagvaarding); van de aanrijding van [eiseres] zijn 2 films op DVD gemaakt (productie 03 bij de dagvaarding). Ter gelegenheid van de gehouden comparitie van partijen zijn deze films afgespeeld en bekeken.
1.5 Uit de videofilms valt onder meer het volgende af te leiden.
De weggebruiker worden op de Rotterdamseweg in de rijrichting waarin [eiseres] reed tot driemaal toe door middel van een gevaarbord (J37 en J34) geattendeerd op een naderend gevaar c.q. naderende verkeerslichten. Daarbij wordt mede het pictogram van een auto op een pollerpaal gebruikt. Bij het derde waarschuwingsbord (met onderbord een auto op een pollerpaal met de tekst "beweegbaar obstakel)" is ook een onderbord geplaatst met de tekst "bij groen één voertuig". Ter hoogte van de pollerinstallatie staan vervolgens aan weerszijden van de rijbaan verkeerslichten en wordt door middel van een tekstbord gemeld "oprijden tot stopstreep" en een kleiner bord daaronder vermeldt (weer) "bij groen één voertuig".
1.6 Verder is in de videofilms te zien dat er vóór [eiseres] een auto reed, die bij de stopstreep stopte, waardoor [eiseres] geen (rechtstreeks) zicht had op de pollerpaal en zij dus niet kon zien dat ter plekke een pollerpaal in de grond verzonk en dat die auto daar vervolgens overheen reed. Toen deze auto was opgetrokken en ongeveer over de poller heenreed, sprong het verkeerslicht op oranje en begon de pollerpaal uit de grond te komen. Kort daarna sprong het verkeerslicht, toen de pollerpaal geheel omhoog was gekomen op rood.
1.7 In de videofilms is voorts te zien dat [eiseres] eerst haar snelheid even minderde (kennelijk omdat de andere auto stilstond voor de verkeerslichten) en dat zij daarna, toen de andere auto optrok, zelf ook weer enigszins vaart vermeerderde. Welk licht het verkeerslicht toen uitstraalde is niet te zien. Wel staat vast dat het verkeerslicht 1,8 seconden rood licht had uitgestraald toen [eiseres] met haar auto boven op de pollerpaal was beland.
1.8 In juni 2009 heeft de gemeente een extra (derde) onderbord geplaatst bij het derde waarschuwingsbord (J37) met de onderborden met het pictogram van een auto op een pollerpaal met de tekst "beweegbaar obstakel" en het onderbord met de tekst "bij groen één voertuig". De tekst op dat bijgeplaatste (derde) onderbord luidt: "ATTENTION!!! RISING OBSTACLE When green light shows: only one vehicle".

2  Vordering
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-  te verklaren voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade;
-    de gemeente te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres]'s gemachtigde dan wel aan [eiseres] zelf te betalen:
a) een vergoeding inzake schade van [eiseres] ten bedrage van € 2.548,72, althans een vergoeding welke de kantonrechter redelijk acht;
b) de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2009 (zes weken na het indienen van de schadeclaim);
c) de buitengewone incassokosten ad 15% (conform het rapport Voorwerk II);
d) een vergoeding voor [eiseres]'s griffierechten en deurwaarderskosten;
e) met veroordeling van de gemeente in de kosten van de onderhavige procedure.

[eiseres] legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van voormelde feiten, het volgende ten grondslag.
2.1 Toen [eiseres] over de Rotterdamseweg reed zag zij op een gegeven moment het - door middel van een waarschuwingsbord - aangekondigde verkeerslicht. Waarom het verkeerslicht daar stond kon zij niet precies zien, omdat een auto die juist ervóór stopte haar het zicht ontnam.
2.2 Terwijl [eiseres] nog kwam aanrijden sprong het verkeerslicht op groen. Omdat [eiseres] als niet-Nederlandse er op geen enkele manier voor gewaarschuwd was dat het hier geen normaal verkeerslicht betrof ging zij er vanuit dat het wél een verkeerslicht was zoals zij die kende; ze ging er óók van uit dat het licht voor haar enige tijd groen zou blijven.
2.3 Derhalve reed [eiseres] achter haar voorganger aan en kreeg de schrik van haar leven toen haar auto met een klap tot stilstand kwam en omhoog werd getild. Pas toen [eiseres] en haar vriendin waren uitgestapt begrepen ze dat ze op een voor hen volkomen onbekend - en door hen volkomen onbegrepen - verkeersobstakel waren gestuit.
2.4 Uit het videomateriaal blijkt volgens [eiseres] - anders dan de gemeente meent - dat "op het moment dat [eiseres] de poller wilde passeren", het licht op groen, dan wel op oranje stond. Van belang is hier niet het moment waarop de poller onder [eiseres]'s auto omhoog kwam (toen stond het licht inderdaad sinds 1,8 seconden op rood), maar het moment waarop [eiseres] het besluit nam om iets te "willen", namelijk achter haar voorganger aanrijden omdat haar dat volkomen logisch leek.
2.5 Volgens een publicatie van de "IVER" (de Initiatiefgroep Verkeersregeltechnici Rijkswaterstaat en Provincies) ligt het beslispunt voor een automobilist om nog te stoppen voor de stopstreep voor een oranje licht op 40 meter voor een auto die met een snelheid van 54 km/u rijdt.
2.6 Uit de videobeelden blijkt volgens [eiseres] voorts dat zij rond de 30 km/u reed toen zij de poller naderde, dit omdat zij iets inhield daar een eind vóór haar een auto even voor een rood licht stopte. In dat geval moet haar beslispunt gelegd worden op 25 tot 30 meter voor de stopstreep. [eiseres] was echter al veel dichterbij - tussen de 10 en 15 meter voor de stopstreep - toen het licht naar oranje sprong. Volgens de erkende deskundigen van de IVER was op dat punt en op dat moment een noodstop voor haar geen optie meer.
2.7 Daarbij komt dat volgens een arrest van het Gerechtshof te Arnhem (LJN AV0366) aan een weggebruiker een "schrikseconde" moet worden toegestaan, wanneer hij of zij wordt geconfronteerd met een geheel onverwachte situatie; een dergelijke situatie deed zich in casu ook voor; [eiseres] "kon geen kant meer op".
2.8 [eiseres] erkent dat de pollerinstallatie naar behoren functioneerde. [eiseres] reed echter op de pollerinstallatie omdat zij als niet-Nederlandse niet voor de werking van dit obstakel gewaarschuwd was en er van uitging dat ze met een normaal verkeerslicht van doen had.
2.9 De kantonrechter te Utrecht heeft over een vergelijkbare situatie het volgende gesteld (onderstreping door de gemachtigde van [eiseres]): "De kantonrechter acht in de zaken Eireiner en Post&Loomans het door rood licht rijden niet beslissend. Dit volgt namelijk automatisch uit de voorafgaande fout, die hierin bestaat dat Eireiner en Post beiden achter een voorafgaande auto door groen reden".
2.10 [eiseres]'s "voorafgaande fout" was dezelfde. Uit dit vonnis blijkt dat de Utrechtse kantonrechter van mening is dat een verkeersovertreding, dan wel een verkeersfout, niet het voor de schuldvraag beslissende gegeven is.
2.11 Het is juist dat op het moment dat de poller omhoog gaat of omhoog staat, het verkeerslicht - bij en normale werking van de apparatuur - nooit op groen of oranje staat. Maar zoals hiervoor aangegeven is het moment van omhoog gaan niet het moment waar het om gaat; dat ligt eerder.
2.12 Bovendien blijkt uit de videofilms dat op hetzelfde moment dat het licht op rood gaat, de pollerpaal al omhoog begint te komen; de weggebruiker wordt hier (afgezien van de korte oranje-periode van het licht) geen enkele respijt meer gegeven.
2.13 Het feit dat de installatie goed functioneerde (althans, zo functioneerde als de bedoeling was) betekent volgens [eiseres] nog niet dat de weg geen gebrek vertoonde in de zin van het bepaalde in artikel 6:174 BW.
2.14 Het is juist dat er op de Rotterdamseweg door middel van diverse verkeersborden expliciet voor de aanwezigheid van de doseerinstallatie werd gewaarschuwd en dat er werd geattendeerd op de werking er van. Maar gezien het grote aantal ongelukken op de poller moet volgens [eiseres] de vraag gesteld worden of er ook afdoende gewaarschuwd is en of die waarschuwingen effectief waren. [eiseres] was de achtste weggebruiker die binnen een tijdvak van twee maanden op de poller reed. Eind 2007, toen de poller 1,5 jaar in werking was, stond het totaal aantal aanrijdingen al op dertig. In het jaar 2006 zijn er 19 ongelukken gebeurd bij de poller.
2.15 Volgens het bekende Bussluis-arrest van de Hoge Raad (rechtsoverweging 3.3) moet van beveiligingsmaatregelen verwacht mogen worden dat zij deugdelijk zijn, wat volgens de Hoge Raad wil zeggen dat zij de veiligheid voldoende moeten waarborgen. Wanneer er veel ongelukken gebeuren op een poller voldoet deze niet aan dit criterium, zo min als deze dan niet voldoet aan het gestelde in 6:174 BW. Dit geldt, gezien de vele ongelukken, volgens [eiseres] ook voor de poller op de Rotterdamseweg in Midden-Delfland.
2.16 De "hoegrootheid van de kans dat er ongevallen ontstaan" en de "mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen" spelen blijkens door [eiseres] met name genoemde jurisprudentie een rol bij de vraag of een obstakel voldoende beveiligd is en in hoeverre er sprake is van aansprakelijkheid/schuld.
2.17 Van het feit dat die "hoegrootheid" in Midden-Delfland beduidend groot was getuigt het relatief grote aantal ongelukken dat in 2006 op de betreffende poller gebeurde (hierboven aangetoond). En van enige mate van bezwaarlijkheid wat betreft het nemen van aanvullende veiligheidsmaatregelen was in het geheel geen sprake.
2.18 Daarenboven geldt volgens [eiseres] dat zij als niet-Nederlandse niet expliciet werd gewaarschuwd voor de aanwezigheid van de doseerinstallatie en de werking ervan. Want de borden die zij kon begrijpen waarschuwden alleen maar voor een (niet duidelijk gespecificeerd) "gevaar". Wat dat gevaar precies inhield werd op de borden langs de aanrijroute alleen verklaard door middel van Nederlandse teksten, teksten die [eiseres] niet kon begrijpen.
2.19 Al gevolg daarvan werd [eiseres] niet expliciet gewaarschuwd voor en geattendeerd op:
- het feit dat het "verkeerslicht" dat zij in de verte zag geen gewoon verkeerslicht was, met de gebruikelijke groen-periode van minimaal een redelijk aantal seconden;
- het feit dat er per groen-periode maar één auto voorbij het "verkeerslicht" kon;
- het feit dat bij het "verkeerslicht" een bijzonder agressief en vernietigend obstakel in de weg lag, waarop zij haar auto zo maar total loss zou kunnen rijden. (Het pictogram van een auto-op-een-pollerpaal is in het snelle voorbijrijden niet "verklarend" genoeg voor iemand die het voor het eerst ziet; nogal wat automobilisten zien het bijvoorbeeld aan voor een bord dat waarschuwt voor een wegsleep-regeling).
2.20 Deze feitelijkheden kunnen niet worden afgedaan met de stelling dat zij samen een omstandigheid vormen die "voor [eiseres]'s rekening en risico dient te komen". Een dergelijke stelling zou volgens [eiseres] in strijd zijn met het voornaamste wetsartikel dat hier geldt: 6:174 BW. Immers: dit artikel spreekt over een "gevaar voor personen of zaken". Voor een obstakel in het wegdek betekent dit een "gevaar voor weggebruikers of hun voertuigen". Het artikel spreekt niet over een gevaar voor Nederlandse personen/weggebruikers, maar over een gevaar voor personen/weggebruikers in het algemeen. Dus in dit geval: een gevaar voor alle weggebruikers die op legitieme wijze gebruik maken van de betrokken weg.
2.21 Dat het Nederlandse wegennet - ook dat in Midden-Delfland - niet alleen wordt gebruikt (en mág worden gebruikt) door Nederlanders, maar ook door buitenlanders, is een onbestreden gegeven. Van deze buitenlanders kan en mag verwacht worden dat zij zich, wanneer zij zich op Nederlandse wegen begeven, op de hoogte stellen van de in Nederland geldende normale verkeersregels. Van hen kan en mag, in het verlengde hiervan, ook verwacht worden dat zij zich op de hoogte stellen van de betekenis van officiële Nederlandse verkeersborden.
2.22 Maar hiermee houdt, in redelijkheid, de verplichting van buitenlanders die over Nederlandse wegen rijden op. Van hen kan en mag bijvoorbeeld in redelijkheid niet verwacht worden dat zij zich ook nog de Nederlandse taal eigen maken. Van buitenlanders kan en mag derhalve niet verwacht worden dat zij de betekenis doorgronden van niet in enig reglement als zodanig genoemde en omschreven mededelingen in het Nederlands, die door een wegbeheerder in de berm worden geplaatst. Een buitenlander kan zo'n bord bijvoorbeeld aanzien voor een reclame-uiting.
2.23 Van hem of haar kan en mag óók niet verwacht worden dat hij of zij onmiddellijk de betekenis van niet-officiële Nederlandse borden doorgrondt, zoals het hierboven genoemde pictogram.
2.24 Wat Midden-Delfland betreft betekent dit, dat buitenlanders - in feite onvoldoende gewaarschuwd - met een ongewone verkeerssituatie geconfronteerd worden en derhalve geheel, dan wel vrijwel geheel, schuldeloos een aanrijding met de poller krijgen. Ook die buitenlanders zijn - nogmaals - gebruikers tegenover wie de gemeente Midden-Delfland een wettelijke verplichting heeft waar het gaat om haar verantwoordelijkheid als wegbeheerder
2.25 De gemeente Midden-Delfland heeft dit tenslotte zelf ook ingezien en daarom in juni 2009 bij de poller een extra bord geplaatst met de tekst "ATTENTION !!! RISING OBSTACLE When green shows: only one vehicle".
2.26 Dit wijst er volgens [eiseres] op dat ook de gemeente zich ervan bewust was dat de betreffende pollerinstallatie in feite een gebrek vertoonde. En volgens eiseres was dit een gebrek in de zin van het zogeheten ZOAB-Arrest (HR 3 mei 2002, NJ 2002,464/ VR 2003, 6). In de betreffende zaak stelde het rechtsprekende Gerechtshof dat "onder een gebrekkige toestand in de zin van artikel 6:174 BW kan worden verstaan een gevaarlijke toestand die men, hoewel bekend met die toestand, onveranderd laat". De Hoge Raad heeft vervolgens op dit punt geen aanleiding gezien om te casseren. Dus die uitspraak stáát. En vast staat dat de gemeente Midden-Delfland een bij haar (reeds in een zeer vroeg stadium) bekend zijnde gevaarlijke situatie lange tijd onveranderd heeft gelaten, althans heeft nagelaten iets aan dit gevaar te doen door het eerder plaatsen van een Engelstalig bord bij de poller.
2.27 [eiseres] tekent hierbij nog aan, dat er na de toevoeging van het Engelstalige bord bij de poller nu aan één paal vijf mededelingen hangen, twee afbeeldingen en drie teksten. De oorspronkelijke vier waren er al meer dan een automobilist in één keer kan verwerken. Dit gegeven is terug te vinden in een aantal vonnissen die als jurisprudentie mogen gelden (onder meer Hof Arnhem, 4 januari 2005, gemeente Rijssen-Holten versus Warris, punt 4.8) en bestuurlijke voorschriften (onder meer Uitvoeringsvoorschriften BABW).
2.28 [eiseres] heeft de door haar geleden schade en de bijkomende kosten als volgt gespecificeerd:
Reparatie auto  € 1.687,42
wegslepen auto - 150,--
kosten taxi - 15,90
Extra treinreis naar Luxemburg  - 78,--
Extra hotelkosten - 95,--
Extra treinkosten Arlon-Rotterdam (ophalen auto)- 72,40
Telefoon, porto, verloren tijd - 50,--
Immateriële schade - 500,--
Totaal € 2.548,72.
2.29 Kennelijk subsidiair voert [eiseres] nog het volgende aan.
Artikel 6:101 vordert dat bij een schuldverdeling in het geval van een (gedeeltelijk) verwijtbare schade sprake moet zijn van "evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen". De vraag is volgens [eiseres] derhalve: van welke aan partijen toe te rekenen omstandigheden is hier sprake? De visie van [eiseres] in deze is de volgende.
2.30 Een aan de gemeente toe te rekenen omstandigheid is dat zij een onvoldoende beveiligde situatie heeft gecreëerd (de poller). Van het feit dat de beveiliging, ondanks het plaatsen van een aantal borden, de facto onveilig was en onveilig blééf, getuigt het grote aantal ongelukken dat op de poller gebeurde en nóg gebeurt.
2.31 Deze onveiligheid gold met name voor niet-Nederlanders, die onvoldoende gewaarschuwd werden voor de werking van de poller en de mogelijke gevolgen van een aanrijding. De gemeente wist van deze onveiligheid maar heeft deze bewust laten voortbestaan.
2.32 Welke omstandigheden zijn - aan de andere kant - aan [eiseres] toe te rekenen? Heeft zij een overtreding begaan? Nee; [eiseres] heeft geen verbodsborden genegeerd. Heeft [eiseres] anderzijds verwijtbaar onvoorzichtig gereden of gehandeld? Nee; dat heeft zij niet. Zij heeft normaal gereden, en zij heeft normaal gereageerd op de borden die zij kon begrijpen. De "fout" die zij maakte was geheel en al het gevolg van het feit dat zij niet gewaarschuwd was voor het feit dat zij niet met een normaal verkeerslicht van doen had en dat er maar één auto door mocht.
2.33 Om de hiervoor genoemde redenen stelt [eiseres], dat de ernst van de door de gemeente gemaakte fout aanzienlijk groter is dan de door haar gemaakte fout en dat de billijkheid derhalve vereist dat aan de gemeente een groter deel van de schuld moet worden toegerekend dan aan [eiseres]. De schuld ligt niet bij [eiseres] maar bij de gemeente, geheel ofwel voor het grootste deel.

3  Verweer
3.1. De gemeente heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiseres]. Zij heeft gevorderd dat [eiseres], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld in de kosten van het proces, met bepaling dat over de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van 14 dagen na de dag van het in deze zaak te wijzen vonnis.
3.2. Op het gevoerde verweer zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4  Beoordeling
4.1 [eiseres] bezit de Hongaarse nationaliteit, zodat allereerst bezien dient te worden of de kantonrechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen en welk recht alsdan van toepassing is.
4.2 Beide partijen hebben op dit punt ter gelegenheid van de comparitie van partijen aangegeven dat de kantonrechter (te Delft) in casu bevoegd is van de vordering van [eiseres] kennis te nemen, alsmede dat Nederlands recht van toepassing is.
4.3 De kantonrechter sluit zich daarbij aan en acht zich mitsdien bevoegd van de ingestelde vordering kennis te nemen, terwijl daarbij Nederlands recht van toepassing is.
4.4 Met betrekking tot de vraag of de gemeente als wegbeheerder op grond van artikel 6:174 lid 1 en 2 BW in casu aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [eiseres] geleden schade neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat op de gemeente de plicht rust er voor zorg te dragen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en/of zaken niet in gevaar brengt. In dat kader rustte en rust op haar de verplichting om voldoende veiligheidmaatregelen te treffen om dergelijke schade te voorkomen.
4.5 Gelet op het relatief grote aantal verkeersongevallen dat zich vanaf de plaatsing van de poller op 1 juni 2006 tot aan de onderhavige aanrijding op 31 juli 2006 bij de poller op de Rotterdamseweg heeft voorgedaan ([eiseres] veroorzaakte de achtste aanrijding), alsmede gelet op het totaal aantal aanrijdingen in 2006 (15) is de kantonrechter van oordeel dat de gemeente in casu niet in voldoende mate aan voormelde verplichting heeft voldaan. Gelet op dit relatief grote aantal ongevallen en het eveneens relatief grote aantal ongevallen in het jaar daarna (ook 15), in totaal in anderhalf jaar tijd dus 30 aanrijdingen, kan niet anders worden geoordeeld dan dat sprake was van een onveilige situatie voor de weggebruikers.
4.6 Het verweer van de gemeente dat zij bij gebrek aan wetenschap betwist dat er in 2006 (nog) 15 aanrijdingen hebben plaatsgevonden, gaat niet op. De door [eiseres] geproduceerde lijst (productie 22 bij dagvaarding) is onweersproken door (de gemachtigde van) [eiseres] samengesteld aan de hand van gegevens welke van de gemeente afkomstig zijn, zodat de gemeente wel degelijk wetenschap heeft of in ieder geval had kunnen hebben van deze gegevens en zij een en ander dus zonder meer op juistheid had kunnen controleren. Dat de gemeente dat mogelijk heeft nagelaten dient voor haar rekening en risico te komen.
4.7 De gemeente heeft voorts als verweer aangevoerd dat indien er in 2006 al 15 ongelukken bij de poller zouden hebben plaatsgevonden, dan niet uit het oog moet worden verloren, waarom de poller is geplaatst. Op de Rotterdamseweg was sprake van veel sluipverkeer en er werd ook hard gereden. Omdat deze situatie gevaar, hinder en ook ongevallen met zich bracht, is de gemeente overgegaan tot het plaatsen van de poller. Er moet volgens de gemeente ook gekeken worden naar de ongevallen die in de oude situatie hadden kunnen plaatsvinden. Vast staat volgens de gemeente in ieder geval dat de situatie ter plaatse wel veiliger is geworden, nu er minder hard gereden wordt en er sprake is van minder verkeer.

4.8 Dit verweer faalt, reeds omdat het feit dat er in de oude situatie mogelijk sprake was van een (nog) onveilige(re) situatie onverlet laat dat de latere situatie met pollerinstallatie nog steeds onveilig was.
4.9 Geconcludeerd moet dan ook worden, dat de pollerinstallatie een onveilige, gevaarlijke situatie in het leven roept, welke situatie blijkbaar niet door de getroffen waarschuwingen (alleen) kan worden voorkomen. Dat de gemeente heeft gewaarschuwd conform de zogenaamde CROW-richtlijnen doet daar onvoldoende aan af.
4.10 Immers, in een situatie als de onderhavige - bij een weggebruiker die niet uit Nederland komt en/of de Nederlandse taal niet machtig is - kan het waarschuwen (veel) doeltreffender geschieden, te weten door in ieder geval ook in de Engelse taal te vermelden dat er bij groen licht slechts één voertuig mag passeren. Dat heeft de gemeente kennelijk ook zelf ingezien, nu zij in juni 2009 een dergelijk bord heeft geplaatst. Dat mocht ook van de gemeente verwacht worden, mede nu de kosten daarvan relatief verwaarloosbaar kunnen worden geacht.
4.11 De gemeente heeft nog als verweer aangevoerd, dat de kantonrechter in een soortgelijke kwestie (kantonrechter Delft, 20 augustus 2009, LJN BJ6170) bij de beoordeling van de standpunten heeft aangegeven dat het feit dat de bestuurder en haar echtgenoot als Amerikanen niet in staat zouden zijn een in het Nederlands gesteld onderbord te lezen hen niet kon baten, nu dat een omstandigheid was die voor hun risico diende te komen. Volgens de gemeente geldt dit ook voor het onderhavige geval. Dat [eiseres] de tekst niet kon lezen komt volgens de gemeente voor risico van [eiseres].
4.12 Dit verweer gaat niet op, reeds omdat de feiten en omstandigheden in die zaak niet vergelijkbaar zijn met die in de onderhavige zaak. Bovendien geldt dat in de onderhavige zaak het niet kunnen lezen van het onderbord als de essentie van de kwestie kan worden aangemerkt, terwijl dat in de eerder besliste zaak slechts een bijkomende omstandigheid was.
4.13 Al het vorenstaande leidt tot de (tussen)conclusie dat de gemeente als wegbeheerder op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor de door [eiseres] tengevolge van het ongeval geleden schade.
4.14 Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden - zoals uit de stellingen van partijen valt af te leiden - of en zo ja in hoeverre de schade mede het gevolg is van aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheden en of aldus de vergoedingsplicht van de gemeente op de voet van artikel 6:101 BW dient te worden verminderd.
4.15 Bij de beantwoording van voormelde vraag zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Daartoe behoort in de eerste plaats dat de gemeente, zoals hiervoor reeds werd vermeld, gewaarschuwd heeft conform de daarvoor geldende CROW-richtlijnen. Die waarschuwingen hielden in (zie sub 1.5. van de vaststaande feiten) dat de weggebruiker tot driemaal toe wordt gewaarschuwd voor gevaar door middel van de borden J37 respectievelijk J34 en door diverse onderborden met pictogrammen en met waarschuwende teksten.
4.16 Verder is van belang hetgeen sub 1.6 en 1.7. bij de vaststaande feiten is overwogen, te weten - kort gezegd - dat [eiseres] door de voor haar rijdende en daarna gestopte auto geen zicht had op de pollerpaal en dat zij, nadat zij aanvankelijk haar snelheid enigszins had vertraagd, die snelheid juist weer enigszins verhoogde, toen het licht voor de andere auto op groen sprong. [eiseres] verwachtte toen kennelijk dat het verkeerslicht nog enige tijd op groen zou blijven staan en dat zij ook door dat groene licht zou kunnen passeren.

4.17 Bij dat laatste ligt naar het oordeel van de kantonrechter de kern van deze zaak. Normaliter had [eiseres] op het moment dat het verkeerslicht op oranje sprong nog moeten en kunnen stoppen - de afstand was daarvoor blijkens de beelden nog groot genoeg - maar nu [eiseres] kennelijk "normale" verkeerslichten verwachtte wilde zij begrijpelijkerwijs achter de andere auto aan rijden en verwachtte zij kennelijk dat dit verkeerslicht in ieder geval nog enige tijd (minstens een paar seconden) op groen zou staan.
4.18 De waarschuwing die werd gegeven om dat niet te doen - bij groen één voertuig - heeft [eiseres] niet kunnen lezen, omdat deze uitsluitend in de Nederlandse taal werd gegeven. In het midden kan blijven of [eiseres] een in de Engelse taal gestelde waarschuwing wel of niet had kunnen lezen (gelet op de veelheid aan aanwijzingen), nu deze situatie zich nu eenmaal niet heeft voorgedaan.
4.19 Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] op vele manieren er op is gewezen dat zich een gevaarlijke situatie voordeed. Zij had dus, zeker ook als weggebruiker uit het buitenland en in de wetenschap dat zij diverse teksten en het pollerbord niet kon lezen c.q. begreep, de uiterste voorzichtigheid in acht moeten nemen. Dat heeft zij, nu zij het oranje licht (en daarna waarschijnlijk ook het rode) heeft genegeerd en uiteindelijk op de poller is gereden, in onvoldoende mate gedaan. Dat geldt ook als rekening wordt gehouden met de zogenaamde "schrikseconde".
4.20 Anderzijds was de situatie voor [eiseres], zonder waarschuwing in de Engelse taal, dusdanig verwarrend - nu zij immers niet verwachtte dat dit een verkeerslicht betrof dat maar één voertuig per keer doorliet en zij niet bekend was met het feit dat zich in de weg een omhoog komend obstakel bevond waar zij bovenop kon rijden - dat haar onjuiste handelen haar maar gedeeltelijk kan worden verweten.
4.21 Een en ander leidt tot de conclusie dat de schade gedeeltelijk mede het gevolg is van aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheden. De vergoedingsplicht van de gemeente dient daarom te worden verminderd met de aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheden die tot de schade hebben bijgedragen. In casu acht de kantonrechter een vergoedingplicht van 50% redelijk. Dat betekent dat de gemeente gehouden is de schade van [eiseres] voor de helft te vergoeden.
4.22 Met betrekking tot de hoogte van de schade heeft de gemeente in de conclusie van antwoord bij gebrek aan wetenschap betwist dat er, mede in het kader van de schadebeperkingsplicht, een noodzaak bestond voor het maken van de treinreis naar Luxemburg via Brussel, de treinreis van Arlon naar Rotterdam en de extra hotelkosten. De gemeente is van mening dat deze kosten in mindering moeten worden gebracht op het gevorderde bedrag. Voor het overige heeft de gemeente de door [eiseres] opgevoerde schadeposten niet betwist.
4.23 [eiseres] heeft daarop aangegeven dat zij toen zij na het ongeval op de reparatie van haar auto moest wachten, twee dingen kon doen: in Nederland enkele dagen in een hotel verblijven, of in Luxemburg, waar haar vriendin woont, de reparatie afwachten. Zij heeft gekozen voor de goedkoopste oplossing, zijnde teruggaan naar Luxemburg. Ook die goedkopere oplossing was echter niet kosteloos; er waren treinreizen nodig. De kosten van die treinreizen waren een rechtstreeks en niet te ontlopen gevolg van de aanrijding. Ze kunnen zelfs "schadebeperking" worden genoemd, omdat een hotel duurder zou zijn geweest.
4.24 De gemeente heeft daarop niet meer gereageerd, hoewel zij daartoe wel in de gelegenheid is geweest. Het verweer dient daarom, als deugdelijk gemotiveerd weerlegd door [eiseres], te worden verworpen, behoudens ten aanzien van de hotelkosten. Die post is na het door de gemeente gevoerde verweer, niet nader toegelicht door [eiseres]; die post zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.25 Aan schade is derhalve totaal toewijsbaar een bedrag van (€ 2.548,72 minus € 95,-- = € 2.453,72 x 50% =) € 1.226,86. De gemeente zal veroordeeld worden dit bedrag aan [eiseres] te betalen, nu er onvoldoende grondslag is (gesteld) om de gemeente te veroordelen dit bedrag aan de gemachtigde van [eiseres] te betalen.
4.26 De gevorderde rente is, als op de wet gegrond toewijsbaar en wel vanaf 18 september 2009.
4.27 De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn, als onbetwist, toewijsbaar tot een bedrag van (15% van € 1.226,86 =) € 184,03.
4.28 De gevorderde vergoeding van griffierechten en deurwaarderskosten zijn onderdeel van de proceskosten en kunnen niet apart voor toewijzing in aanmerking komen.
4.29 Waar beide partijen gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren als na te melden.
4.30 Op hetgeen verder door partijen is aangevoerd zal de kantonrechter niet nader ingaan, nu een inhoudelijke behandeling daarvan niet tot een andere beslissing zal leiden.

Beslissing:
De kantonrechter:

1. verklaart voor recht dat de gemeente voor 50% aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade; LJN BQ9786