Rb Zwolle 260809 vrachtwagen kantelt op rotonde; gebrek rotonde niet aangetoond (tijdelijke regeling verhaalsrechten)
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zwolle 260809 vrachtwagen kantelt op rotonde; gebrek rotonde niet aangetoond (tijdelijke regeling verhaalsrechten)
5.2. De grondslag van het gevorderde betreft de vraag of de Gemeente onrechtmatig handelen kan worden tegengeworpen in de zin van artikel 6:162 BW in navolging van het Ferwerderadeel-arrest van de Hoge Raad 9 januari 1942 (NJ 1942.295). Zoals Achmea dat tijdens het pleidooi heeft verwoord betreft de kern van de zaak het verwijt dat de Gemeente als wegbeheerder c.q. onderhoudsplichtige (in de zin van artikel 16 WVW) - met betrekking tot de rotonde aan de Zweedsestraat - een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen en heeft laten voortbestaan. De rotonde had een gebrek bestaande uit een te hoog overrijdbaar gedeelte van het middeneiland, dat niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daardoor is de vrachtwagencombinatie op 14 mei 2003 gekanteld.
5.3. Zoals de Gemeente terecht heeft aangevoerd kan Achmea zich ingevolge de Tijdelijke regeling verhaalsrechten van artikel 6:197 leden 2 en 3 als gesubrogeerd verzekeraar niet beroepen op de risicoaansprakelijkheid van de wegbeheerder ingevolge artikel 6:174 BW. Dit is door Achmea niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de stellingen van Achmea evenwel niet anders worden opgevat dan dat zij aanvoert dat de Gemeente als wegbeheerder c.q. onderhoudsplichtige verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de gebrekkige toestand aan de rotonde, wat neerkomt op een verkapt beroep op artikel 6:174 BW en dus rechtens niet toegestaan is. Ook het beroep van Achmea op het Ferwerderadeel-arrest kan haar niet baten omdat die jurisprudentie nu juist gecodificeerd is in artikel 6:174 BW. Het debat dat partijen hebben gevoerd over de vraag wie ten aanzien van de rotonde als wegbeheerder moet worden aangemerkt, kan dus in het midden blijven. Het beroep van Achmea op artikel 16 Wegenwet, welk artikel inhoudt dat een gemeente er voor moet zorgen dat de binnen haar gebied liggende wegen, met uitzondering van de wegen die door het Rijk of een provincie worden onderhouden, in een goede staat verkeren, kan haar evenmin baten. Dat artikel ziet op de taak van de gemeente als wegbeheerder en heeft geen zelfstandige betekenis.
5.4. Daarmee ligt de vraag voor wat de Gemeente concreet als onrechtmatig handelen of nalaten in de zin van artikel 6:162 BW valt te verwijten. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een gebrek aan de rotonde, zoals door Achmea is gesteld. Dat volgt niet uit het rapport van Bosscha. Daarin staat slechts dat Bosscha zich afvraagt of de rotonde wel voldeed aan de door het CROW gestelde richtlijnen, alsmede dat die vraag mogelijk beantwoord kan worden door met een rijcurvesimulatieprogramma naar de rotonde te kijken, waarna beoordeeld kan worden of deze geschikt is voor vrachtwagens. Ook uit de CROWpublicaties over rotondes volgt niet dat de rotonde behept was met een gebrek. Allereerst kan aan die publicaties niet een concrete (rechts)norm worden ontleend. Zoals het CROW zelf ook aangeeft hebben haar publicaties slechts de status van aanbeveling. Daar komt bij dat de rotonde waar het hier om gaat als een tweestrooksrotonde moet worden aangemerkt, ten aanzien waarvan het CROW schrijft dat de overrijdbare strook op het middeneiland achterwege kan worden gelaten vanwege de breedte van de rijbaan. Slechts ten aanzien van de inrichting van het middeneiland wordt verwezen naar hoofdstuk 6, waarmee kennelijk bedoeld is de aankleding van het middeneiland. Aan de hand van de overgelegde foto’s stelt de rechtbank bovendien vast dat bij de betegelde strook naast het middeneiland een zogenaamd rotondeblok achterwege is gelaten, terwijl in confesso is dat een andere helling is toegepast, zodat het - mede gelet op de breedte van de rijbaan - de vraag is of de strook daadwerkelijk bedoeld was als overrijdbare strook en niet als aankleding, bijvoorbeeld voor het faciliteren van onderhoud van de beplanting op het middeneiland.
5.5. Achmea heeft geen ander gebrek aan de rotonde aangevoerd dan het hoogteverschil en de hellinghoek van de door haar als “overrijdbaar” aangeduide strook. Evenmin heeft zij feiten gesteld die kunnen worden gekwalificeerd als eigen toerekenbaar handelen van de Gemeente. Ten aanzien van de door Achmea gestelde waarschuwingsplicht van de Gemeente heeft Achmea niet gesteld dat de Gemeente op de hoogte was of had moeten zijn van het vermeende gebrek aan de rotonde. Het door Achmea overgelegde artikel uit de Apeldoornse Courant ziet op de problemen uit het verleden met betonnen randen die de rijstroken van elkaar gescheiden hielden en die daarna ook verwijderd zijn. De rechtbank is voorts van oordeel dat Achmea het causale verband tussen het omkantelen van de vrachtauto en het vermeende gebrek onvoldoende heeft onderbouwd omdat uit door haar overgelegde stukken, waaronder het rapport van Bosscha en het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, blijkt dat mogelijk andere oorzaken aan het kantelen van de vrachtwagencombinatie ten grondslag liggen.
5.6. Op grond van al bovenstaande is de conclusie dat het door Achmea gevorderde dient te worden afgewezen. Daarmee kunnen de verweren van de Gemeente met betrekking tot de subrogatie en de omvang van de schade en het beroep op eigen schuld onbesproken blijven. LJN BK3775