RBGEL 011220 Eiser rijdt met auto tegen door gemeente vanwege snoeiwzh geplaatst onvoldoende zichtbaar dranghek; gemeente aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 011220 Eiser rijdt met auto tegen door gemeente vanwege snoeiwzh geplaatst onvoldoende zichtbaar dranghek; gemeente aansprakelijk
2 De feiten
2.1.
[eiser] is, toen hij op 24 juni 2019 in zijn busje reed op [straatnaam 1] te [woonplaats ] , waar hij woont, tegen een door de gemeente op [straatnaam 1] geplaatst hek aangereden, waardoor hij schade heeft aan zijn auto.
2.2.
[straatnaam 1] is een straat van 4,50 meter breed. Aan weerszijden zijn fiets suggestie stroken aangebracht. Als onderdeel van productie 2 bij de dagvaarding is onderstaande foto ter illustratie van [straatnaam 1] ingebracht:
(afbeelding) (de afbeeldingen ontbreken op rechtspraak.nl, red. LSA LM)
2.3.
Dit is een satellietfoto van [straatnaam 1] van GoogleMaps:
(satelietfoto)
2.4.
Op 24 juni 2019 vonden er snoeiwerkzaamheden plaats aan de bomen op [straatnaam 1] . Onder meer [medewerker groen, buitendienst gemeente Berg en Dal] (medewerker groen, buitendienst gemeente Berg en Dal) was ter plaatse om de snoeiwerkzaamheden namens de gemeente uit te voeren.
2.5.
[medewerker groen, buitendienst gemeente Berg en Dal] had in verband met de snoeiwerkzaamheden een dranghek van 2,5 meter breed met daarop aan één zijde reflectoren (in de vorm van een rood wit geblokte strip) en een zogeheten C1 verkeersbord (gesloten voor al het verkeer in beide richtingen) geplaatst op [straatnaam 1] , vanuit de satellietfoto bekeken links van de openbare weg “ [openbare weg] ”. Het dranghek stond dwars op de weg, met één poot in de berm en de andere poot stond ongeveer 20/30 cm van het midden van de weg, op de eigen weghelft. De reflectoren en het verkeersbord zaten aan de rechterzijde van het dranghek, zichtbaar voor bestuurders die vanaf [straatnaam 2] [straatnaam 1] op wilden rijden. Verder had [medewerker groen, buitendienst gemeente Berg en Dal] onder andere een L08 verkeersbord (doodlopende weg) geplaatst op de kruispunten [straatnaam 1] / [straatnaam 3] en [straatnaam 1] / [straatnaam 2] .
2.6.
[eiser] reed op 24 juni 2020 vanaf zijn terrein aan [straatnaam 1], gelegen tussen [straatnaam 3] en [straatnaam 2] , over [straatnaam 1] met zijn voertuig, een Opel Vivaro busje in de richting van [straatnaam 2] . [eiser] reed hierbij ongeveer in het midden van de weg met een snelheid van ongeveer 60 km/h en is toen tegen het dranghek aangereden.
2.7.
Ter terechtzitting is door [eiser] de situatie ter plaatste op 24 juni 2020 als volgt geschetst, waarbij het rode kruisje de plek van de aanrijding is. [medewerker groen, buitendienst gemeente Berg en Dal] , ook aanwezig ter zitting, heeft de tekening bekeken en heeft gezegd dat die juist is:
(tekening)
2.8.
De schade aan het busje van [eiser] als gevolg van de aanrijding is door CED Automative vastgesteld op € 2.442,15.
3 De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de gemeente wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.889,90 (bestaande uit de voertuigschade van € 2.442,15, de expertisekosten van € 84,75 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 363,00), te vermeerderen met de wettelijke rente over de voertuigschade vanaf de schadedatum. Daarnaast vordert [eiser] de veroordeling van de gemeente in de proceskosten, inclusief de nakosten, te begroten op een half salarispunt van het toegewezen salaris voor de gemachtigde met een maximum van € 100,00, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, de gemeente daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
[eiser] legt kort gezegd aan zijn vordering ten grondslag dat hij tegen een door de gemeente geplaatst dranghek is gereden omdat hij dit niet kon zien en er ook niet voor was gewaarschuwd, waardoor hij schade heeft geleden. De gemeente is gehouden om die schade op grond van artikel 6:162 BW, ingevuld door de Kelderluik criteria, aan [eiser] te vergoeden omdat zij onvoldoende maatregelen heeft getroffen om te waarschuwen voor het dranghek en aldus niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Omdat de gemeente ondanks diverse aanmaningen dit bedrag niet heeft betaald, vordert [eiser] tevens de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
De gemeente voert verweer waarop hierna, voor zover relevant voor de behandeling van deze zaak, zal worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de gemeente gehouden is om de schade die [eiser] als gevolg van de aanrijding op 24 juni 2019 heeft geleden, te vergoeden.
4.2.
De gemeente is wegbeheerder. Op de wegbeheerder rust de plicht om ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. De wegbeheerder kan onder meer, mede uit hoofde van zijn algemene zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van weggebruikers, aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW. Daarvoor zal de wegbeheerder het verwijt moeten kunnen worden gemaakt dat hij in de nakoming van deze plicht is tekortgeschoten. In dat kader zal getoetst moeten worden aan de zogenoemde “kelderluikcriteria” (zie het Kelderluik-arrest, HR 5 november 1965, NJ 1966, 136). Daarbij gaat het om de mate van waarschijnlijkheid dat anderen niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen, de grootte van de kans dat dit tot ongevallen leidt, de ernst van de gevolgen van zodanige ongevallen en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. Soms zal voor de wegbeheerder het creëren van gevaar voor weggebruikers tot op zekere hoogte onvermijdelijk en (mede) daarom toelaatbaar zijn. Dat neemt niet weg dat weggebruikers voor het betreffende gevaar moeten worden gewaarschuwd, waarbij de te verwachten effectiviteit van de gegeven waarschuwing centraal staat.
4.3.
Op de gemeente als wegbeheerder rust een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van de verkeersdeelnemers rond de door de buitendienst van de gemeente uitgevoerde werkzaamheden. Om die werkzaamheden uit te kunnen voeren, was het kennelijk noodzakelijk om de weg af te sluiten voor verkeer van buiten [straatnaam 1] door middel van onder meer een dranghek. Het dranghek stond dwars op de weg tot aan (bijna) het midden van [straatnaam 1] . Aan de (linker)kant waar [eiser] vandaan kwam zaten geen reflectoren of borden op het hek. De bewoners van [straatnaam 1] waren niet van te voren op de hoogte gesteld van de snoeiwerkzaamheden door de gemeente. Door deze factoren in samenhang bezien is een mogelijk gevaarlijke situatie ontstaan. Dat de gemeente het dranghek op de linkerhelft van de weghelft heeft geplaatst en verkeer rechts hoort te houden neemt dat niet weg. [eiser] heeft hierover namelijk gesteld dat gelet op hoe smal [straatnaam 1] is, men daar in de praktijk in het midden van de weg rijdt, tussen de fiets suggestie stroken. Dit ook omdat er vaak wandelaars en fietsers van de nabijgelegen camping op die stroken wandelen en fietsen. De gemeente heeft dit niet in voldoende mate weersproken. Daarmee is waarschijnlijk dat weggebruikers aldaar niet volledig rechts zullen rijden als zij niet vermoeden dat er zich een obstakel op de andere weghelft bevindt. Door het hek op de weg is er een aanzienlijke kans op een ongeval, met schade tot gevolg. De mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen is niet groot. De gemeente had een hek kunnen gebruiken met reflectoren aan beide zijden, zoals zij ook de dag er na is gaan doen. Door dit niet te doen is de kans op ongevallen vergroot. In het onderhavige geval heeft die kans zich ook verwezenlijkt.
4.4.
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . De gemeente heeft meer risico genomen dan in de gegeven omstandigheden verantwoord was en heeft hiermee aldus de op haar rustende zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van verkeersdeelnemers geschonden.
4.5.
Voor zover de gemeente heeft bedoeld te stellen dat de aanrijding te wijten is aan het rijgedrag van [eiser] , doordat hij 80 km/h zou hebben gereden, overweegt de kantonrechter dat dit niet is vast komen te staan. Op het aanrijdingsformulier heeft [eiser] verklaard dat hij 60 km/h heeft gereden, de maximumsnelheid ter plaatse. Dit heeft hij desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. Volgens [eiser] kun je gelet op de haakse bocht op dat deel van de weg, daar ook niet harder dan 60 km/h rijden. Met deze onderbouwing heeft [eiser] het verweer van de gemeente voldoende weersproken.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] de gemeente op goede gronden aansprakelijk kon houden voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval op 24 juni 2019. Nu de hoogte van de schade niet is betwist, zal het gevorderde bedrag aan voertuigschade van € 2.442,15 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De expertisekosten van € 84,75 zijn evenmin weersproken en worden eveneens toegewezen.
4.7.
[eiser] vordert ter zake buitengerechtelijke incassokosten een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 363,00 is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het (genoemde) Besluit. Hoewel niet direct van toepassing, geldt dat deze tarieven geacht worden redelijk te zijn zodat dit bedrag zal worden toegewezen. ECLI:NL:RBGEL:2020:6342