Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 040215 Gemeente heeft de toedracht nimmer betwist, afwijzing deelgeschil over aansprakelijkheid

RBLIM 040215 Gemeente heeft de toedracht nimmer betwist; daarom, ondanks afwijzing deelgeschil over aansprakelijkheid, wel kostenveroordeling

2 De feiten
2.1.
[eisende partij] is op 14 augustus 2012 betrokken geraakt bij een eenzijdig verkeersongeval. [eisende partij] is die dag met haar scooter ten val gekomen op het fietspad langs de Rijksweg Noord te Sittard. Als gevolg van dat ongeval heeft zij schade geleden, in het bijzonder, maar niet uitsluitend aan haar kaak en gebit. Aangezien [eisende partij] heeft gesteld dat haar schade niet hoger is dan € 25.000,00, is de kantonrechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen.

2.2.
Bij brief van 10 september 2012 heeft [eisende partij] de gemeente in haar hoedanigheid van wegbeheerder aansprakelijk gesteld voor haar schade. Vervolgens heeft de gemeente de aansprakelijkheidsstelling doorgeleid naar haar aansprakelijkheidsverzekeraar Onderlinge Verzekeringen Overheid u.a. te Leidschendam (hierna OVO). OVO heeft de aansprakelijkheid bij brief van 29 oktober 2012 afgewezen. Vervolgens hebben (de gemachtigden van) partijen nog diverse brieven naar elkaar gestuurd, hetgeen niet tot enige oplossing van hun geschil heeft geleid. Het debat van partijen heeft zich voornamelijk gericht op de vraag hoe hoog de hobbels waren in het fietspad.

2.3.
In de brief van 30 april 2014 van [eisende partij] aan Centraal Beheer Achmea (de rechtsopvolger van OVO, hierna Achmea) geeft de advocaat van [eisende partij] het volgende aan:

“Door beide partijen is onderzoek gedaan naar de staat van het wegdek. Volgens mij is het enige geschilpunt de exacte hoogte van de geconstateerde oneffenheden op de weg. Namens cliënte is, afgezien van haar eigen verklaring, een getuigenverklaring van een derde ingebracht. Gezien het feit dat u daarop niet inhoudelijk gereageerd hebt ga ik ervan uit dat u de inhoud van genoemde verklaringen niet betwist. Evenmin staat ter discussie dat er geen waarschuwingsborden waren geplaatst door uw verzekerde.

In zoverre komt het aan op de juridische waardering van deze feiten en met name of uw verzekerde voor het ontstaan van het ongeval aansprakelijk is. Naar ik meen leent deze vraag zich bij uitstek voor beantwoording door de deelgeschillenrechter. (…)”

2.4.
Bij brief van 20 mei 2014 reageert Achmea op voornoemde brief. In die brief is de volgende relevante passage opgenomen:

“Volgens u is het enige geschilpunt het hoogteverschil en stelt u dat wij niet zin ingegaan op de verklaring van uw cliënte en getuige dat volgens u inhoud dat wij de genoemde verklaring niet betwisten.” 
Vervolgens wordt in de brief wederom ingegaan op de hoogte van de hobbels in het fietspad en wordt het standpunt ingenomen dat het gebrek in het wegdek geen gevaarlijke situatie opleverde, als gevolg waarvan aansprakelijkheid wordt afgewezen.

2.5.
In de brief van 28 mei 2014 geeft de advocaat van [eisende partij] richting Achmea het volgende aan:

“Dat Centraal Beheer namens haar verzekerde aansprakelijkheid afwijst en dat mijn cliënte het daarmee niet eens is staat inmiddels wel vast. (…)

Wat er verder van zij, het gaat mij nu om het vaststellen van diverse feiten. In mijn laatste brief (van 30 april jl.) heb ik daarover het nodige gesteld. U gaat daar niet op in. Teneinde misverstanden te vermijden meld ik binnen een week na dagtekening van dit schrijven ervan uit te gaan dat u genoemde feiten ook niet betwist. Dat betekent dat ik in het verzoekschrift ten behoeve van het deelgeschil daarvan uit mag gaan.

Wanneer u(w verzekerde) genoemde feiten wel betwist verneem ik graag gemotiveerd welke feiten betwist worden. Als immers onduidelijkheid bestaat over feiten zal daarover uiteraard eerst bewijs verzameld moeten worden.”

2.6.
In haar brief van 5 juni 2014 gaat Achmea weer in op de hoogte van de hobbels in het wegdek waarbij wordt aangegeven dat deze geen gevaarlijke situatie opleveren zodat aansprakelijkheid wordt afgewezen.

2.7.
In de brief van 13 oktober 2014 deelt de advocaat van [eisende partij] aan Achmea het volgende mede:

“Ik noteer dat partijen vooralsnog verschillen over de exacte mate van hoogteverschil. De zaak is daarmee geschikt om aan de deelgeschillenrechter voor te leggen. (…)”

3 De beoordeling
3.1.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv. De kantonrechter overweegt dat de deelgeschilprocedure volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade (hierna: de Wet Deelgeschillen) de mogelijkheid biedt in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de (kanton)rechter te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).

3.2.
Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de kantonrechter voorop dat in de memorie van toelichting bij voornoemde wet is vermeld dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Net als bij andere deelgeschillen zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (31518, nr. 3, p. 10).

3.3.
De kantonrechter overweegt dat hij op basis van de thans overgelegde stukken en de mondelinge behandeling nog geen beslissing kan nemen op het verzoek. Niet alleen is de feitelijke toedracht van het ongeval tussen partijen nog in geschil (is het ongeval veroorzaakt door de hobbels in het wegdek), ook verschillen partijen nog van mening over de vraag of er sprake is van een zodanig gebrek in het wegdek dat geconcludeerd moet worden dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade van [eisende partij] (discussie over de hoogte van de hobbels). Nadere bewijsvoering ligt naar het oordeel van de kantonrechter dan ook in de rede. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat beantwoording van dit deelgeschil veel tijd in beslag zal nemen en kostbaar zal zijn. Op grond daarvan oordeelt de kantonrechter dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. De verzochte verklaring voor recht zal dan ook op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.

3.4.
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient begroten en dat deze situatie alleen dàn anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is in dit geval echter geen sprake. De gemeente heeft niet betwist dat de met de onderhavige procedure gemoeide kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De kantonrechter zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.

3.5.
De kosten zullen worden begroot op het door [eisende partij] gestelde bedrag van € 5.130,40 (incl. BTW), vermeerderd met € 961,95 (naar schatting 3 uren werk wegens bijwoning van de mondelinge behandeling en bestudering en bespreking van het verweer) en vermeerderd met € 77,00 aan griffierecht, derhalve een totaalbedrag van € 6.169,35.

3.6.
In beginsel dient de gemeente slechts in de begrote kosten van het deelgeschil te worden veroordeeld als diens aansprakelijkheid voor de door de verzoekende partij geleden schade vast staat. De kantonrechter ziet in de onderhavige zaak evenwel aanleiding om de verzochte veroordeling van de gemeente in de aan het verzoek verbonden kosten toe te wijzen, ongeacht de vraag of de aansprakelijkheid van de gemeente uiteindelijk vast komt te staan. Onder de gegeven omstandigheden is de kantonrechter immers van oordeel dat van de gemeente had mogen worden verwacht dat zij op het (herhaalde) expliciete verzoek van [eisende partij] (zie brieven van 31 april 2014, 28 mei 2014 en 30 oktober 2014 welke hierboven gedeeltelijk zijn geciteerd) terzake het vaststellen van de feiten had moeten aangeven dat zij zowel de feitelijke toedracht betwistte, als de stelling dat sprake was van een gebrek in het wegdek. De gemeente heeft in reactie op die brieven de toedracht van het ongeval nimmer betwist. [eisende partij] heeft gesteld dat zij geen deelgeschil had opgestart indien de gemeente in de aansprakelijkheidsdiscussie (ook) de toedracht had betwist, hetgeen niet is weersproken, zodat de kantonrechter dit als vaststaand aanneemt. Gelet daarop zal het verzoek om de gemeente te veroordelen in de kosten van het verzoek worden toegewezen.

3.7.
Anders dan [eisende partij] heeft betoogd is de kantonrechter van oordeel dat de gemeente haar verweren ten aanzien van de toedracht van het ongeval in de buitengerechtelijke fase nimmer heeft prijsgegeven. De omstandigheid dat de gemeente in de buitengerechtelijke fase de toedracht van het ongeval nimmer gemotiveerd heeft betwist, brengt niet met zich dat [eisende partij] erop mocht vertrouwen dat de gemeente haar standpunt niet meer gelden zou mogen maken in een (bodem)procedure. Verder is de positie van [eisende partij] door het handelen van de gemeente niet onredelijk benadeeld of verzwaard, zodat van rechtsverwerking of strijd met redelijkheid en billijkheid of zorgvuldigheidsverplichting geen sprake is.

ECLI:NL:RBLIM:2015:922