Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 130213 ongeval liftmonteur bij hijsen opbouw lift; ondanks boeterapport arbeidsinspectie geen schending zorgplicht

Rb Den Haag 130213 ongeval liftmonteur bij hijsen opbouw lift; ondanks boeterapport arbeidsinspectie geen schending zorgplicht;
-  kosten gevorderd 17,2 uur; begroot op 12 uur x € 240,-- + 7% + 19%

2.  De feiten 

2.1.  [verzoeker] is van 16 juni 2008 tot juni 2009 in loondienst geweest bij Tramétex als liftmonteur. 

2.2.  Op 5 maart 2009 is [verzoeker] tijdens het verrichten van de installatie van een platformlift samen met collega [B.] (hierna: [B.]) bij firma Leski Meubelen te Zoeterwoude een ongeval overkomen. Een van de eerste fases van de installatie is het samenstellen van de opbouw van de platformlift (hierna: de opbouw). De opbouw bestaat uit twee masten (geleidingsrails van de lift) en het aandrijfmechanisme. Nadat de diverse onderdelen op de grond worden gemonteerd, vormt deze opbouw één geheel. Daarna wordt de opbouw rechtop gezet en verankerd. Later wordt de lift verder afgebouwd. 

2.3.  Tijdens het ophijsen van de opbouw heeft [verzoeker] letsel opgelopen. 

2.4.  De situatie ter plaatse zag er voor aanvang van de werkzaamheden als volgt uit (de lift moest worden aangebracht in het lichter gekleurde vierkant in de vloer, tussen het stalen bordes (linksboven) en de roltrappen (rechts)): 

Afbeelding situatie ter plaatse 

2.5.  De Arbeidsinspectie heeft het ongeval onderzocht. [B.], de enige getuige van het ongeval, heeft een verklaring afgelegd bij de Arbeidsinspectie, welke verklaring voor zover relevant vermeldt:

"Ik vind van mezelf dat ik over de kennis en kunde beschik om, samen met collega's, liftinstallaties op te bouwen en af te bouwen. Voordat wij de liftinstallatie gingen opbouwen bij de firma Leski heb ik een werkbespreking gehad met de projectleider van Tramétex Transporttechniek B.V. Daar is mij verteld dat er geen hijsoog was geïnstalleerd op de plek waar de lift moest worden opgesteld. Dit is normaal gesproken een normale procedure dat de aannemer een hijsmogelijkheid installeert waar liften komen. In dit geval was dat niet mogelijk. De projectleider vertelde mij dat het bordes aan de zijkant waar de lift kwam te staan gebruikt kon worden om de opbouw van de lift op te hijsen. Mijn collega [verzoeker] was niet aanwezig op deze werkbespreking. Wij waren dus op de bewuste dag de opbouw aan het monteren. Een opbouw bestaat uit de mast met daarin de motoreenheid. Als deze is geplaatst word later het plateau gemonteerd en de ombouw van de liftinstallatie. Mijn collega zag dat er geen hijsoog was gemonteerd om de opbouw op te hij sen. Hij zei dat het dus niet mogelijk was om de opbouw op te hijsen. Ik vertelde hem dat met de werkbespreking mij is verteld dat wij toestemming hadden om het bordes aan de zijkant te gebruiken. Ook hebben wij nog andere mogelijkheden bekeken. Het bordes was de enige optie om de gemonteerde opbouw, die plat op de grond lag, recht op te zetten en op zijn plaats van definitieve installatie te brengen. Wij monteerden het hijsblok aan het bordes en tilde de opbouw op. De opbouw hijste wij naar boven en wij konden niet verder hijsen omdat de bovenkant van de opbouw tegen het bordes kwam. Wij lieten de opbouw weer zakken. Mijn collega zag het niet zitten en zei bel maar met de projectleider. Ik had respect voor zijn mening omdat hij over veel meer ervaring dan mij beschikte. Ik belde de projectleider om te overleggen. Hij vertelde mij dat het bordes gebruikt mag worden als punt om te hijsen. Er was toestemming van de aannemer. Het gebeurd wel vaker dat er in de praktijk op locatie geïmproviseerd moet worden. Wij bekeken de situatie nog een keer met als referentie dat het bordes ons hijspunt was. [verzoeker] kwam met het idee om de opbouw recht voor het bordes te leggen. Om dit te kunnen doen moest de onderkant van de opbouw, daar waar de motorunit zit, onder de aan de andere kant aanwezige roltrap geschoven worden. De situatie om de opbouw in eerste instantie op te hijsen was dat de opbouw als ware parallel lag met het bordes. Er was dus besloten om de opbouw haaks op het bordes te plaatsen. Wij lagen de onderkant van de opbouw op een karretje. Dit is het zwaarste gedeelte van de opbouw want daar is de motor gemonteerd. Wij manoeuvreerden de opbouw haaks op het bordes. Hierdoor kwam de onderkant van de opbouw onder de roltrap te liggen. (…) De masten van de opbouw lagen haaks op het bordes wat zich daarboven bevond. De opbouw lag nu haaks ten op zichten van het bordes met de onderkant op een karretje onder de roltrap en de bovenkant op de vloer. 
Wij bevestigden de hijsketting aan de opbouw. Dit was niet aan het uiteinde van de opbouw maar op ongeveer 2/3 van de hoogte vanaf de onderkant. De hijsketting was dusdanig aangeslagen dat de lus daarvan aan de bovenkant lag van de masten van de opbouw en het deel waaraan het hijsblok werd bevestig[d] aan de onderkant met andere woorden tussen de vloer en de mast. De ketting werd gemonteerd aan het hijsblok en ik begon te hijsen. De ketting was dusdanig aangeslagen aan de opbouw dat verschuiven in de lengte richting onmogelijk was. Mijn collega [verzoeker] bevond zich tijdens het hijsen onder de roltrap. Ik bevond mij naast de opbouw min of meer op de hoogte van het begin van de roltrap recht voor de plek waar uiteindelijk de opbouw gemonteerd moest worden. Mijn taak tijdens het hijsen was om te controleren of de masten niet de onderkant raakte[n] van de roltrap. De taak van [verzoeker] was om de onderkant te leiden tijdens het hijsen. Op een gegeven moment tordeerde de opbouw in [e]en hijslus met andere woorden draaide een kwart slag om. Toen dit gebeurde hoorde ik een kreet onder de roltrap vandaan komen. Vlak daarna kwam [verzoeker] tevoorschijn met zijn hand om zijn keel. Ik schok mij rot want ik dacht dat hij verwondingen had aan zijn keel. Hij bleek iets aan zijn pols te hebben hetgeen een pleister nodig had. Na even rust te hebben genomen zijn wij verder gegaan. Eerst hebben wij na het ongeval de zaak gebeld om het ongeval te melden. Mijn collega gaf aan dat het meeviel en dat hij door kon gaan. (…) 
Het monteren van de opbouw en het plaatsen daarvan is onderdeel van ons takenpakket. Af en toe worden wij bijgestaan door ZZP’ers. Tijdens het uitvoeren van werkzaamheden op locatie hebben wij altijd telefonisch contact met de zaak met betrekking tot de vorderingen en bespreken van eventuele problemen. Ook komt het regelmatig voor dat de projectleider of iemand van de directie onaangekondigd langs komt op locatie. Het is ons via de directie duidelijk gemaakt dat wij op locatie de mogelijkheid hebben om het werk stil te leggen als wij iets niet vertrouwen, na telefonisch overleg.”. 

2.6.  In het door de Arbeidsinspectie naar aanleiding van het ongeval opgestelde Ongevallenboeterapport is omtrent de toedracht van het ongeval, voor zover relevant, het volgende opgenomen: 

“(…) 
Bevindingen 
Uit onderzoek en uit verklaringen is mij het volgende gebleken. Het ongeval heeft als volgt plaatsgevonden: 
(…) 
Het feit dat het slachtoffer zich onder de roltrap bevond, wat een kleine rechthoekige ruimte betreft waar weinig bewegingsvrijheid bestaat, om de last te geleiden duidt erop dat niet alle handelingen voor het hijsen of heffen van een last correct gepland waren teneinde de veiligheid van de werknemer(s) te garanderen. 
Tijdens het hijsen is het slachtoffer in botsing gekomen met de te hijsen last. Dit is een overtreding van artikel 16, lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 7.18a, lid 8 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zijnde een overtreding waar een bestuurlijke boete voor kan worden opgelegd volgens artikel 9.9b, eerste lid, onder g van het Arbeidsomstandighedenbesluit. 
(…) 
Opmerkingen Rapporteur 
* Het slachtoffer heeft een gedegen technische achtergrond en ervaring met betrekking tot alle voorkomende werkzaamheden met liften. Hij was in bezit van een diploma lifttechniek en het VCA certificaat basisveiligheid. 
(…) 
* Dit ongeval had nooit kunnen gebeuren als het slachtoffer de last had geleid al staande in de vrije ruimte en niet zoals gebeurd in een afgesloten ruimte met een zeer beperkte bewegingsvrijheid.” 

2.7.  Bij brief van 7 april 2010 heeft [verzoeker] Tramétex aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Bij brieven van 15 juni en 7 juli 2010 heeft Tramétex aansprakelijkheid van de hand gewezen. 

3.  Het geschil 
   
3.1.  [verzoeker] verzoekt – zakelijk weergegeven – bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”): 
a. voor recht te verklaren dat Tramétex de op haar rustende zorgplicht uit artikel 7:658 BW heeft geschonden en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de letselschade van [verzoeker]; 
b. de kosten van deze procedure te begroten en Tramétex te veroordelen tot betaling van deze kosten. 

3.2.  [verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat Tramétex haar zorgplicht als werkgever heeft geschonden door de Arbeidsomstandighedenwet te overtreden en onvoldoende instructies te geven en veiligheidsmaatregelen te nemen om het ongeval te voorkomen. 
   
3.3.  Tramétex voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4.  De beoordeling 

Behandeling in een deelgeschilprocedure 
4.1.  Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals [verzoeker] stelt en Tramétex betwist. 

4.2.  Tramétex voert aan dat partijen niet alleen twisten over de aansprakelijkheid, maar ook over de vraag of [verzoeker] ten gevolge van het ongeval klachten en beperkingen ondervindt. De kantonrechter is echter van oordeel dat dit er niet toe leidt dat de verzochte beslissing ex artikel 1019z Rv niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Uit het onderstaande zal namelijk blijken dat de kantonrechter een beslissing kan nemen op het verzoek zonder een antwoord te geven op de door Tramétex opgeworpen vragen. Bovendien is, anders dan Tramétex betoogt, geen nadere bewijslevering (en/of deskundigenonderzoek) nodig. De verzochte beslissing kan daarom naar het oordeel van de kantonrechter voldoende bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om te kunnen opwegen tegen de kosten en tijdsverloop van de procedure. De kantonrechter komt dan ook toe aan inhoudelijke behandeling van het geschil. 

Aansprakelijkheid 
4.3.  Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is een werkgever jegens een werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 van dit artikel opgenomen zorgplicht is nagekomen. 

4.4.  Wat van de werkgever op grond van artikel 7:658 lid 1 BW in redelijk mag worden verlangd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Artikel 7:658 BW beoogt volgens vaste rechtspraak geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Welke (veiligheids)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. 

4.5.  Tramétex stelt zich op het standpunt dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. [verzoeker] en zijn collega [B.] waren voldoende ervaren en zij waren voldoende geïnstrueerd over de wijze waarop het werk (veilig) diende te worden verricht. Bovendien ziet Tramétex voldoende toe op de naleving van instructies en het veilig werken op locatie. Tramétex betoogt dat het ongeval heeft kunnen plaatsvinden doordat [verzoeker] en [B.] van de vooraf bepaalde werkwijze zijn afgeweken. Zij hebben besloten de opbouw haaks op in plaats van parallel aan het stalen bordes, dat als hijspunt kon worden gebruikt, te plaatsen en omhoog te takelen. Daarbij heeft [verzoeker] zich in strijd met de hem opgelegde algemene en specifieke instructie op een gevaarlijke plaats begeven. 

4.6.  [verzoeker] voert aan dat hij niet zo ervaren was als door Tramétex gesteld. Volgens hem heeft Tramétex haar zorgplicht geschonden doordat Tramétex niet alle handelingen van de hijswerkzaamheden – zoals de Arbeidsinspectie heeft geoordeeld – "correct gepland" heeft, alsmede door onvoldoende instructies te geven en onvoldoende veiligheidsmaatregelen te nemen. 

4.7.  De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] en [B.] op enig moment besloten hebben om de opbouw haaks in plaats van parallel op het bordes te plaatsen en vanuit die positie te hijsen. Tramétex heeft onbestreden gesteld dat dit in beginsel een geschikte hijsmethode was en ook de Arbeidsinspectie heeft niet geoordeeld dat de gehanteerde methode niet is toegestaan. Volgens de Arbeidsinspectie was het ongeval immers niet gebeurd als [verzoeker] zich tijdens het hijsen in de vrije ruimte had bevonden. [verzoeker] bevond zich echter onder de roltrap, in de baan van de te hijsen opbouw. De kantonrechter gaat er evenals de Arbeidsinspectie vanuit dat het ongeval kon gebeuren doordat [verzoeker] zich ten tijde van het hijsen onder de roltrap bevond, een kleine rechthoekige ruimte waar weinig bewegingsvrijheid bestaat en niet in de vrije ruimte. 

4.8.  De centrale vraag is derhalve of Tramétex in het kader van haar zorgplicht [verzoeker] erop had moeten wijzen dat hij zich tijdens de hijswerkzaamheden niet onder de roltrap, achter de te hijsen opbouw, mocht bevinden, maar in de vrije ruimte. 

4.9.  Naar het oordeel van de kantonrechter wordt bij de uitvoering van werkzaamheden, zeker door een ervaren werknemer, een aanzienlijke mate van oplettendheid verwacht, zeker bij het uitvoeren van hijswerkzaamheden op een – zoals [verzoeker] zelf erkend – uitzonderlijke wijze. [verzoeker] voert weliswaar aan dat hij niet zo ervaren is als door Tramétex gesteld en hij bestrijdt voorts bekend te zijn met de RI&E, maar de kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] gezien de door hem gevolgde opleidingen (de cursus Basisveiligheid VCA: Hijsen, tillen en dragen) en werkervaring (zoals uiteengezet in het verweerschrift en niet bestreden door [verzoeker]) bekend was, althans behoorde te zijn, met het feit dat men zich nooit op, onder of in de baan van een te hijsen last dient te bevinden. Deze instructie/waarschuwing is uitdrukkelijk opgenomen in het cursusmateriaal van de Cursus Basisveiligheid VCA, welke cursus [verzoeker] op 30 januari 2008 met een diploma heeft afgerond. Ook de Arbeidsinspectie oordeelde in haar rapport dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval ervaren was en dit wordt ook nog bevestigd door [B.]. Gezien de kennis en werkervaring van [verzoeker], hoefde Tramétex voor aanvang van de onderhavige werkzaamheden niet te waarschuwen dat [verzoeker] niet achter (lees: in de baan van) de te hijsen opbouw mocht gaan staan of in verband daarmee specifieke instructies te geven. 

4.10.  Dit geldt in het gegeven geval des te meer, nu [verzoeker] aan de Arbeidsinspectie heeft verklaard: 

"Met het hijsen van lasten heb ik ervaring maar ik heb vanuit het bedrijf geen opleiding daarover gehad. Ik ben bekend met veiligheidsmaatregelen, beveiligingen, etc. maar nogmaals ik heb niet die cursussen gehad bij het bedrijf." 

4.11.  Uit de verklaring van [verzoeker] volgt dat hij ten tijde van het ongeval bekend was met veiligheidsmaatregelen in het kader van hijsen van lasten, waaronder de maatregel om zich nooit op, onder of in de baan van een te hijsen last dient te bevinden. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] die kennis niet heeft opgedaan hij Tramétex, maakt dit niet anders. 

4.12.  Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat Tramétex haar zorgplicht uit artikel 7:658 lid 1 BW niet heeft geschonden. De omstandigheid dat de Arbeidsinspectie is overgegaan tot het opleggen van een boete aan Tramétex, maakt dit niet anders, nu de door de Arbeidsinspectie geconstateerde overtreding naar het oordeel van de kantonrechter niet het gevolg is van een schending van de zorgplicht door Tramétex. Het verzoek van [verzoeker] wordt om die reden afgewezen. 

Kosten 
4.13.  Ook als het verzoek wordt afgewezen, dient de kantonrechter de kosten van deze procedure te begroten op grond van artikel 1019aa Rv. Dit is alleen dan anders indien de deelgeschillenprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit niet het geval. De kantonrechter neemt dan ook tot uitgangspunt dat het op zichzelf redelijk is dat aan de zijde van [verzoeker] kosten in verband met het onderhavige deelgeschil zijn gemaakt. Gelet hierop zal de kantonrechter overgaan tot begroting van de kosten. 

4.14.  Mr. Van der Meulen voert aan € 5.256,18 aan kosten te hebben gemaakt. Daarbij is hij uitgegaan van 17,2 uur à € 240,-- per uur, 7% aan kantoorkosten en 19% aan BTW. Tramétex betoogt dat het aantal uren dat aan het opstellen van het verzoekschrift is besteed en de hoogte van het door mr. Van der Meulen gehanteerde uurtarief bovenmatig is. 

4.15.  De kantonrechter komt de hoogte van het uurtarief van mr. Van der Meulen van € 240,-- niet onredelijk voor. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat de omvang van de gedeclareerde uren gelet op de aard en omvang van de zaak bovenmatig is en zal de uren matigen tot 12 uur tegen een uurtarief van € 240,-- per uur, 7% kantoorkosten en 19% BTW, hetgeen uitkomt op een totaal van € 3.667,10. Voor de goede orde zij daarbij opgemerkt dat dit bedrag eerst verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van verweerder alsnog in rechte komt vast te staan.  LJN BZ2368