Rb Dordrecht 060711 verpleger loopt letsel op door patient; geen onderhandelingen; nadere instructie vereist, investering in kosten, tijd en moeite te hoog;
- Meer over dit onderwerp:
Rb Dordrecht 060711 verpleger loopt letsel op door patient; geen onderhandelingen; nadere instructie vereist, investering in kosten, tijd en moeite te hoog; kosten begroot op € 3.212,60 (12 uren x€ 220,- x 1,19 btw + €71)
2.1.Op 10 augustus 2005 is [Eiser] , destijds als verpleegkundige in dienst bij [Verweerder], betrokken geraakt bij een incident op de afdeling waar hij werkte. Door een agressieve patiënt, [Patiënt], is [Eiser] tweemaal in de onderbuik geschopt.
2.2. [Eiser] houdt [Verweerder] op grond van de artikelen 7:658 en 7:611 BW aansprakelijk voor de schade die hij als gevolg van dat incident heeft geleden en nog zal lijden. Hij stelt dat hij als gevolg van de schoppen:
- onvruchtbaar is geworden;
- diverse keren is geopereerd;
- voor langere tijd niet in staat was zijn werk als verpleegkundige uit te voeren;
- ontslag heeft moeten nemen bij [Verweerder], waarna hij meerdere banen bij verschillende werkgevers heeft gehad, die na betrekkelijk korte tijd eindigden;
- nog steeds ernstige pijn lijdt, die zodanig is dat die alleen behandeld kan worden door het Pijnbehandelcentrum van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, alwaar hij al enkele jaren in behandeling is, en waar hij om de 3 a 4 maanden wordt opgenomen om een zenuwblokkade te laten aanbrengen;
- niet of niet goed seksueel contact kan hebben;
- zijn hobby stijldansen niet meer kan uitoefenen;
- psychische klachten heeft (gehad), waarvoor hij in behandeling is geweest bij een psycholoog.
De kans op volledig herstel zou nihil zijn.
2.3. [Eiser] meent dat de door hem gestelde schade is ontstaan in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [Verweerder]. Hij was immers als verpleegkundige aan het werk op de afdeling psychiatrische patiënten, alwaar hij door [Patiënt] is aangevallen. Nu, zo stelt [Eiser], [Verweerder] de op haar liggende zorgplicht onvoldoende is nagekomen, is [Verweerder] op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk. Voorst zou [Verweerder] in strijd hebben gehandeld met artikel 7: 611 BW door niet een adequate ongevallenverzekering voor [Eiser] af te sluiten.
2.4. [Eiser] verzoekt de kantonrechter te bepalen 'dat [Verweerder] vanwege het incident van 10 augustus 2005 en op grond van de in dit verzoekschrift genoemde grondslagen aansprakelijk jegens hem is en dat [Verweerder] gehouden is tot vergoeding van de door [Eiser] geleden schade ten gevolge van dat incident, met veroordeling van [Verweerder] tot betaling van de door [Eiser] gemaakte kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv zoals hiervoor begroot op een bedrag ad € 8.979,30 (zonder comparitie van partijen) respectievelijk € 10.240,70 (met een comparitie van partijen).'
2.5. [Verweerder] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. [Eiser] is van oordeel dat het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. [Verweerder] meent van niet.
3.2. De deelgeschillenprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase zich tot de rechter te wenden, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen om een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen te doorbreken. Het is daarbij aan de rechter te toetsen of de gevraagde beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient de investering in tijd, geld en moeite te worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
3.4. De aansprakelijkheidsvraag kan in een deelgeschilprocedure eveneens aan de orde komen. Ook daarbij dient te worden beoordeeld of de gevraagde beslissing een zodanige bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een regeling tussen partijen dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.
3.5. In de kamerstukken valt te lezen dat de rechterlijke uitspraak partijen in staat moet stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen "weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden", (kamerstukken II 2007/2008,31518, nr. 3, pag. 2)
3.6. Volgens artikel 1019 x lid 3 sub c Rv dient het verzoekschrift onder meer een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering te bevatten. In de kamerstukken wordt daarover het volgende gezegd: "De vereiste vermelding van «een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering» heeft tot doel dat een puntsgewijze lijst met discussiepunten wordt overgelegd waarover al wel of nog geen overeenstemming is bereikt. (...) Het overzicht dient de rechter in staat te stellen zich snel een beeld over de zaak te vormen." (kamerstukken II2007/2008, 31518, nr. 3, pag. 17)
3.7. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat sprake moet zijn van buitengerechtelijke onderhandelingen en dat daarvan moet blijken uit het verzoekschrift. Het onderhavige verzoekschrift ontbeert een dergelijk overzicht. Daarnaar ter zitting door de kantonrechter gevraagd heeft de gemachtigde van [Eiser] verwezen naar de overgelegde producties. Nog daargelaten dat [Eiser] er daarbij aan voorbij gaat dat het -zeker gezien het hiervoor onder 3.5 geciteerde - niet aan de kantonrechter is om in de producties te gaan zoeken, valt uit die producties niet af te leiden dat sprake is van buitengerechtelijke onderhandelingen. Uit de aangetroffen stukken blijkt dat tussen partijen is gecorrespondeerd over de aansprakelijkheid van [Verweerder]. Uit die correspondentie blijkt niet dan wel in onvoldoende mate van onderhandelingen tussen partijen die er op gericht waren een serieuze bijdrage te leveren aan een oplossing van het tussen partijen gerezen geschil. Blijkens die correspondentie houdt [Eiser] [Verweerder] aansprakelijk voor zijn schade, terwijl [Verweerder] die aansprakelijkheid consequent heeft afgewezen. Voorts blijkt uit de correspondentie dat [Eiser] weliswaar [Verweerder] verzocht heeft voorstellen tot het treffen van een minnelijke regeling te doen, echter [Verweerder] is daar niet op ingegaan.
3.8. Ter zitting heeft [Verweerder] verklaard dat - ook als zou worden vastgesteld dat zij aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het incident op 10 augustus 2005 - dat voor haar geen reden zou zijn met [Eiser] in onderhandeling te treden, omdat [Eiser] noch de door hem gestelde schade noch het door hem gestelde causale verband tussen de gestelde schade en het incident op enigerlei wijze heeft onderbouwd.
3.9. Daar komt bij partijen dat niet alleen over de causaliteit tussen incident en gestelde schade van mening verschillen, maar ook over de toedracht van het incident en de omstandigheden waaronder dat plaatsvond. Zo betwist [Verweerder] dat er geen risicotaxatie was opgesteld, dat zij haar eigen richtlijnen zou hebben geschonden en dat [Patiënt] laarzen met harde neuzen droeg. Dat houdt in dat zowel ten aanzien van de toedracht als de causaliteit instructie nodig is in de vorm van bewijsvoering en/of deskundigenrapportages vereist zijn.
3.10. De deelgeschilprocedure heeft niet tot strekking partijen tot onderhandelen te forceren. Nu in het onderhavige geval geen sprake is van onderhandelingen en voorts nadere instructie is vereist, is de kantonrechter van oordeel dat de investering in kosten, tijd en moeite die met de gevraagde beslissing gepaard zouden gaan niet opweegt tegen het belang van de vordering - voor zover thans bekend - en de bijdrage die een beslissing op het verzoek aan de totstandkoming van een vaststellingsregeling kan leveren.
3.10. Het verzoek wordt derhalve op grond van artikel 1019 z Rv afgewezen.
3.11. Ter zake van het verzoek te bepalen dat [Verweerder] gehouden is tot vergoeding van de door [Eiser] geleden schade met veroordeling van [Verweerder] tot betaling van de door [Eiser] gemaakte kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv wordt als volgt overwogen.
3.12. Nu de aansprakelijkheid van [Verweerder] niet vast staat, dient de verzochte veroordeling tot betaling van de door [Eiser] gemaakte kosten te worden afgewezen.
3.13. Wel dient de rechter, ook als het verzoek op grond van artikel 1019 z Rv wordt afgewezen, op grond van artikel 1019aa Rv de kosten te begroten die [Eiser] heeft gemaakt bij de behandeling van het verzoek. Blijkens punt 68 van het verzoekschrift vordert [Eiser] de kosten van 'rechtsbijstand ontstaan vanaf het begin van deze zaak tot het moment van het geven van een beslissing in deze zaak.' [Eiser] gaat er daarbij aan voorbij dat het in artikel 1019aa Rv gaat om de kosten van de deelgeschilprocedure. De kantonrechter is van oordeel dat niet alle door [Eiser] opgevoerde kosten kunnen worden aangemerkt als kosten van onderhavige deelgeschilprocedure. [Eiser] voert niet alleen de kosten op van zijn huidige gemachtigde, maar ook die van zijn aanvankelijke gemachtigde mr. Ten Wolde ad € 2.541,12. De declaraties van mr. Ten Wolde zien op de periode 2006/2007. Nog daargelaten dat de in die declaraties vermelde specificaties niet zijn overgelegd, valt niet in te zien dat die destijds gemaakte kosten betrekking hebben op onderhavige deelgeschilprocedure. Datzelfde geldt voor de kosten die zijn opgevoerd voor de werkzaamheden van mr. Quispel-Kooy, kantoorgenote van [Eiser]s huidige gemachtigde. Deze werkzaamheden hebben betrekking op de periode 28-8-2009 t/m 23/8-2010. Op geen enkele wijze blijkt dat de werkzaamheden betrekking hebben op het onderhavige verzoekschrift. Resteren de door mr. Quispel, [Eiser]s huidige gemachtigde, verrichte werkzaamheden. Voldoende aannemelijk is dat deze werkzaamheden betrekking hebben op onderhavige deelgeschilprocedure. Met [Verweerder] is de kantonrechter van oordeel dat het aantal uren dat is besteed aan het opstellen van het verzoekschrift niet redelijk is, nu dat voor een niet onaanzienlijk deel is gebaseerd op de brief van 6 november 2007 van mr. Ten Wolde. De kantonrechter begroot de werkzaamheden inclusief de werkzaamheden in verband met de zitting op 12 uur. Anders dan [Verweerder] komt de kantonrechter het gehanteerde tarief van € 220,- per uur niet bovenmatig voor.
3.14. De kosten worden gelet op het voorgaande begroot op € 3.212,60 (12 uren x€ 220,- x 1,19 btw + €71,-, aan griffierecht)
4. Beslissing
De kantonrechter
"begroot de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [Eiser] op € 3.212,60;
wijst het af het meer of anders verzochte,
Deze beschikking is gegeven door mr. ir. A.J.E. Cartigny, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare tere chtzitting van 6 juli 2011, in aanwezigheid van de griffier. Piv-site