Rb Rotterdam 071211 bij lossen vallen twee bundels stalen staven op voet van verzoeker, zaak leent zich niet voor een deelgeschil
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 071211 bij lossen vallen twee bundels stalen staven op voet van verzoeker, zaak leent zich niet voor een deelgeschil
2. De vaststaande feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel uit de overgelegde stukken blijken en anderzijds zijn erkend dan wel niet althans onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1 Op 29 mei 2000 is [verzoeker], die destijds op basis van een jaarcontract in dienst van [verweerster sub 1] was in de functie van vrachtwagenchauffeur, onder werktijd een ongeval overkomen.
2.2 Dat ongeval bestond -kort gezegd- daarin dat bij het, met behulp van een heftruck, lossen van twee bundels stalen staven op het terrein van [verweerster sub 2] één of twee van deze bundels (met een gezamenlijk gewicht van circa 1.280 kilo) op de voeten van [verzoeker] terecht zijn gekomen.
2.3 [verzoeker] is diezelfde middag behandeld in een ziekenhuis.
2.4 [verweerster sub 1] heeft het jaarcontract van [verzoeker] niet verlengd. Sindsdien heeft [verzoeker] niet meer gewerkt. Thans ontvangt hij een uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
2.5 [verweerster sub 1] was destijds tegen aansprakelijkheid verzekerd bij Nationale-Nederlanden (hierna: “NN”), terwijl [verweerster sub 2] tegen aansprakelijkheid verzekerd was bij Zürich, waarvan Turien & Co (hierna: “Turien”) gevolmachtigde is. Het gaat daarbij in beide gevallen om een zogenoemde ‘AVB-polis’ (Aansprakelijkheidsverzekering Bedrijven).
(....)
4. De beoordeling
4.1 Het verzoek sub b van [verzoeker] strekkende tot bepaling dat NN dekking dient te bieden onder de AVB-polis, moet worden afgewezen. Nog daargelaten dat die polis niet in het geding is gebracht en reeds daarom niet beoordeeld kan worden in welke gevallen deze polis wel of geen dekking biedt en -voorts- dat [verzoeker] geen partij is bij de aan de die polis ten grondslag verzekeringsovereenkomst zodat de vraag opkomt of hij bij dat verzoek wel voldoende belang heeft, heeft te gelden dat NN geen partij is in de onderhavige procedure. De door [verzoeker] verzochte -declaratoire- beslissing jegens NN laat zich dan ook niet rijmen met het bepaalde in artikel 3:302 BW.
4.2 Met betrekking tot het verzoek sub a en c strekkende tot vaststelling van de aansprakelijkheid van [verweerster sub 1] en/of [verweerster sub 2] voor (de gevolgen van) het onderhavige ongeval dient, gelet ook op het door [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] gevoerde verweer, allereerst beoordeeld te worden of dit zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w e.v. Rv.
Vooropgesteld wordt dat de deelgeschilprocedure betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter biedt, ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gegeven het doel om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechter te beoordelen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Indien de rechter tot de conclusie komt dat de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, dient het verzoek op de voet van artikel 1019z Rv te worden afgewezen.
4.3 Gegeven die uitgangspunten moet, gelet op hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, worden vastgesteld dat het bereiken van een vaststellingsovereenkomst nog ver weg lijkt, te meer nu er (in het geheel) geen onderhandelingen tussen partijen gaande zijn en [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] (onder andere vanwege het verjaringsvraagstuk) niet bereid zijn gebleken om na een beslissing in deze kwestie te gaan onderhandelen, terwijl de deelgeschilprocedure ook niet bedoeld is om partijen aan de onderhandelingstafel te dwingen, maar om partijen in de buitengerechtelijke onderhandelingen te ondersteunen en onderhandelingen op gang te brengen of eventueel vastgelopen onderhandelingen vlot te trekken, zodat zij zelf een vaststellingsovereenkomst kunnen sluiten.
Van belang in dit kader is dat partijen niet slechts van mening verschillen over de vraag of [verweerster sub 1] en/of [verweerster sub 2] (in beginsel) aansprakelijk zijn voor de schade die [verzoeker] ten gevolge van het hem overkomen ongeval heeft geleden of mogelijk nog gaat lijden, maar ook -ruim elf jaar na dato- over de feitelijke toedracht van het ongeval en voorzienbaar is dat het vaststellen van die toedracht gepaard zal gaan met (overwegend) getuigenbewijs, met alle tijd, kosten en moeite vandien. Daar komt bij dat, afgezien van de aansprakelijkheidsvraag, partijen geen overeenstemming hebben over de omvang van de schade van [verzoeker] als gevolg van het ongeval en de mate waarin deze, uitgaande van de aansprakelijkheid van [verweerster sub 1] en/of [verweerster sub 2], aan [verweerster sub 1] en/of [verweerster sub 2] en/of [verzoeker] zelf (voor het geval er, zoals [verweerster sub 2] heeft geïmpliceerd, (ook) sprake zou zijn van eigen schuld van [verzoeker]) kan worden toegerekend. Bovenal speelt dat -als hiervoor al gememoreerd- [verweerster sub 1] zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vordering van [verzoeker] jegens haar is verjaard terwijl ook [verweerster sub 2] zich uitdrukkelijk het recht heeft voorbehouden zich op enig later moment op verjaring van de vordering jegens haar te beroepen.
4.4 Het hiervoor overwogene rechtvaardigt de verwachting dat ook al zou in deze procedure beslist (kunnen) worden dat [verweerster sub 1] en/of [verweerster sub 2] aansprakelijk zijn voor (de schade voor [verzoeker] als gevolg van) het ongeval d.d. 29 mei 2000, dit niet zal leiden tot het openen van de onderhandelingen gericht op buitengerechtelijke beslechting van het geschil. De verzochte beslissing ten aanzien van de aansprakelijkheid van [verweerster sub 1] en/of [verweerster sub 2] voor (de schade voor [verzoeker] als gevolg van) het ongeval d.d. 29 mei 2000 zal, alles afwegende, naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Aan dat oordeel doet niet af dat volgens de Memorie van Toelichting (31518, nr. 3, p. 9) niet uitgesloten is dat er meerdere deelgeschillen nodig blijken te zijn om tot een alomvattende afwikkeling van de schade te komen, nu daarvoor toch vereist is dat partijen aan de onderhandelingstafel gaan, waarvan tot nu toe geen sprake is geweest en waarin een eventuele voor [verzoeker] positieve beslissing in deze procedure naar verwachting geen verandering zal brengen. Onder toepassing van artikel 1019z Rv wordt het verzoek van [verzoeker] ten aanzien van [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] dan ook afgewezen.
4.5 Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de kosten van de procedure dienen te worden begroot en dat dit alleen dan uitzonderling lijdt indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Hoewel de gemachtigde van [verzoeker] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling desgevraagd heeft toegelicht juist voor deze procedure in plaats van voor (meteen) een bodemprocedure te hebben gekozen vanwege het procesrisico, kan niet gezegd worden dat deze procedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Derhalve zullen de aan de zijde van [verzoeker] in verband met dit verzoek gemaakte redelijke kosten thans worden begroot. Die kosten worden, mede gelet op het door [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] daartegen gevoerde verweer, waarop (de gemachtigde van) [verzoeker] ter zitting niet meer is ingegaan, in redelijkheid begroot op € 4.000,- exclusief BTW, waarbij is uitgegaan van een uurtarief van € 250,- (exclusief BTW) en zestien bestede uren. Voor de goede orde zij daarbij opgemerkt dat dit bedrag eerst verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van de desbetreffende partij vast staat.
4.6 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoeker] nog subsidiair voorgesteld met het oog op een eventuele bodemprocedure toepassing te geven aan de wisselbepaling van artikel 69 Rv om zo tijd en kosten te besparen, maar daartoe ziet de kantonrechter geen aanleiding. Dat artikel is immers bedoeld voor het geval een procedure met het verkeerde inleidende processtuk aanhangig is gemaakt, maar daarvan is hier geen sprake; uit voormelde toelichting van de gemachtigde van [verzoeker] blijkt immers helder dat hij welbewust gekozen heeft voor de onderhavige procedure, die ook met het juiste processtuk (een verzoekschrift) is ingeleid. LJN BU8430